ECLI:NL:RBROT:2023:3648

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
C/10/608964 / HA ZA 20-1150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering omtrent kleurwaarde van phenol bij belading van het schip ‘Lorentz’

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben de eiseressen, CEPSA QUIMICA S.A. en CEPSA QUIMICA NETHERLANDS B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagden, INTERSTREAM BARGING B.V. en FUEL LOGISTICS AND FINANCE B.V., met betrekking tot de kleurwaarde van phenol die op 3 juli 2019 aan boord van het schip ‘Lorentz’ is geladen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 13 april 2022 de eiseressen opgedragen te bewijzen dat de phenol bij belading een kleurwaarde had van minder dan 5. De eiseressen hebben verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder testresultaten en overzichten van de mutaties van de landtank, waaruit blijkt dat de kleurwaarde van de phenol in de periode juni-juli 2019 stabiel onder de 5 was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de phenol in landtank 523, waaruit de ‘Lorentz’ is beladen, consistent een kleurwaarde van <5 had. De gedaagden, Interstream c.s., hebben betoogd dat er twijfels zijn over de kwaliteit van de phenol door mogelijke contaminatie en vermenging met andere ladingen. De rechtbank heeft deze argumenten echter verworpen, omdat de overgelegde testresultaten geen aanwijzingen geven voor een verhoogde kleurwaarde bij belading van de ‘Lorentz’. De rechtbank concludeert dat de eiseressen erin zijn geslaagd te bewijzen dat de phenol bij belading een kleurwaarde had van <5, en dat de procedure zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling om verdere geschilpunten te bespreken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/608964 / HA ZA 20-1150
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
1. rechtspersoon naar vreemd recht
CEPSA QUIMICA S.A.,
gevestigd te Madrid, Spanje,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CEPSA QUIMICA NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. M. Spanjaart te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERSTREAM BARGING B.V.,
gevestigd te Geertruidenberg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FUEL LOGISTICS AND FINANCE B.V.,
gevestigd te Geertruidenberg,
gedaagden,
advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel.
Eiseressen worden hierna aangeduid als Cepsa S.A., Cepsa Netherlands en (gezamenlijk) als Cepsa c.s.
Gedaagden worden hierna aangeduid als Interstream, Fuel Logistics en (gezamenlijk) als Interstream c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 april 2022 (hierna: het tussenvonnis), met de daarin genoemde stukken;
  • de akte na tussenvonnis van Cepsa c.s., met producties 11 tot en met 20;
  • de antwoordakte van Interstream c.s., met productie 9;
  • de akte uitlaten productie van Cepsa c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank Cepsa c.s. opgedragen om te bewijzen dat op 3 juli 2019 phenol met een kleurwaarde van <5 aan boord van de ‘ Lorentz ’ is geladen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat Cepsa c.s. dit onder meer kan doen door de omstandigheden waaronder de phenol op de terminal in Antwerpen is opgeslagen en via de landleiding in de ‘ Lorentz ’ is geladen met bewijs te onderbouwen.
2.2.
Cepsa c.s. heeft bij akte overzichten overgelegd van de mutaties van de landtank van juni-juli 2019, van de inkomende phenol in juni-juli 2019 en van de uitgaande phenol in juni-juli 2019.
2.2.1.
Onderstaand overzicht is het overzicht van de mutaties van de landtank van juni en juli 2019. Uit dit overzicht blijkt welke hoeveelheid phenol op welke datum in landtank 523 aanwezig was. Onder meer is te zien dat op 3 juli 2019 phenol vanuit landtank 523 is geladen aan boord de ‘ Lorentz ’ (
“Product-out Barge”) en dat er daarna een hoeveelheid phenol is overgepompt vanuit landtank 512 naar landtank 523 (“
Product transfer Tank to Tank transfer”).
2.2.2.
Onderstaand overzicht is het overzicht van de inkomende phenol in juni en juli 2019. In dit overzicht is te zien welke ladingen phenol in juni en juli 2019 vanuit diverse schepen zijn gelost (
“Product-in Vessel”) en in de landtanks op de terminal zijn opgeslagen. Op 17 juni 2019 is volgens onderstaand overzicht een hoeveelheid phenol vanaf de ‘ Trans Exeter ’ geladen in landtank 523 (“
T-0523” in de kolom “
Tank T”).
2.2.3.
Onderstaand overzicht is het overzicht van de uitgaande phenol in juni en juli 2019. In dit overzicht is (onder meer) te zien dat de ‘ Galileo ’ en de ‘ Lorentz ’ zijn beladen vanuit de op de terminal aanwezige landtanks. Zie bijvoorbeeld de onderste regel voor de belading voor de ‘ Lorentz ’ op 3 juli 2019 vanuit landtank 523 (“
Product-out Barge” en “
Ex T-0523”).
2.3.
Cepsa c.s. heeft voorts testresultaten overgelegd van monsternames uit de landtank, uit de ‘ Galileo ’ en uit de ‘ Lorentz ’ tussen 8 juni 2019 en 19 juli 2019. Het betreffen grotendeels dezelfde testresultaten die Cepsa c.s. in een eerder stadium van deze procedure in het geding heeft gebracht en die zijn weergegeven in r.o. 2.9 van het tussenvonnis. De rechtbank heeft de door Cepsa c.s. bij akte overgelegde testuitslagen toegevoegd aan de in het tussenvonnis onder r.o. 2.9 opgenomen tabel, die er thans als volgt uitziet (waarbij de aanvullende testresultaten door de rechtbank zijn onderstreept):
Monstername
Instantie
Kleurwaarde
Testmethode
8 juni 2019monster genomen uit de “ Galileo ” meteen na belading
SGS
<5
Ertisa E-4603
18 juni 2019
(monster genomen uit landtank 523)
SGS
<5
QC 4603
2 juli 2019
(monster genomen uit landtank 523)
SGS
<5
Ertisa method E-4603
3 juli 2019
(monster genomen uit ladingtanks ' Lorentz ' te Antwerpen)
SGS
variërend tussen 25-30
Ertisa method E-4603
3 juli 2019
(monster genomen uit ladingtanks ' Lorentz ' na aankomst in Rotterdam)
SGS
20
ASTM D1686
5 juli 2019
(monster genomen uit ladingtanks ' Lorentz ')
SGS
variërend tussen 25-30
ASTM D1686
9 juli 2019
(monster genomen uit ladingtanks ' Lorentz ')
Saybolt
variërend tussen 30-40
ASTM D1686
13/16 juli 2019
(monster genomen uit ladingtanks ' Lorentz ')
SGS
variërend tussen 45-80
ASTM D1209
18 juli 2019
monster genomen uit ladingtanks “ Galileo ” meteen na belading
SGS
<5
Ertisa E-4603
19 juli 2019monster genomen uit landtank 523
SGS
<5
Ertisa E-4603
2.4.
Cepsa c.s. stelt dat uit de voormelde overzichten en uit de testresultaten blijkt dat de kleurwaarde van de phenol in de ladingtank in juni en juli 2019 altijd stabiel <5 is geweest en dat de kleurwaarden direct na belading van de ‘ Galileo ’ zowel voor als na de reis van de ‘ Lorentz ’ keurig <5 waren. De contaminatie van de phenol aan boord van de ‘ Lorentz ’ kan volgens Cepsa c.s. noch aan de ladingtank, noch aan de (voor de beladingen gebruikte) landleiding hebben gelegen.
2.5.
Ter onderbouwing van de stelling dat al die tijd slechts één landleiding werd gebruikt op de terminal in Antwerpen heeft Cepsa c.s. een schriftelijke verklaring van de heer [naam01] (general manager van de terminal, hierna: [naam01] ) in het geding gebracht die, voor zover relevant, heeft verklaard: “
Alle phenol beladingen gaan via dezelfde landline. Ik hecht een (DCS) tekening van de terminal aan deze verklaring (…). Er is maar één landline, en alle phenol beladingen gaan dus ook via die landline. Dit was op 3 juli 2019 niet anders en de situatie is ook nu nog steeds exact hetzelfde.
2.6.
Aan de schriftelijke verklaring van [naam01] is onderstaande tekening gehecht:
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat Cepsa c.s. erin is geslaagd om te bewijzen dat op 3 juli 2019 phenol met een kleurwaarde van <5 aan boord van de ‘ Lorentz ’ is geladen. De rechtbank zal dat oordeel hierna motiveren. Daarbij zal tevens worden ingegaan op de diverse door Interstream c.s. aangevoerde argumenten voor haar standpunt dat Cepsa c.s. niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
De kleurwaarde van de phenol bij belading van de ‘ Lorentz ’
2.8.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vraag of de phenol bij belading aan boord van de ‘ Lorentz ’ een kleurwaarde had van <5 het volgende voorop. De voor de ‘ Lorentz ' bestemde lading phenol was op de terminal van Cepsa c.s. opgeslagen in landtank 523. De ‘ Lorentz ’ is vanuit deze landtank via de landleiding beladen. De ‘ Galileo ’ is vanuit andere landtanks, maar via dezelfde landleiding (zie ook r.o. 2.15) beladen. Na de belading van de ‘ Lorentz ’ en de ‘ Galileo ’ werd de hoeveelheid phenol in de landtanks weer aangevuld met nieuwe (inkomende) phenol of werden bepaalde hoeveelheden phenol tussen de landtanks onderling overgepompt. Dat blijkt ook uit de door Cepsa c.s. overgelegde (en de onder r.o. 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3 van dit vonnis opgenomen) overzichten. Dat betekent dat de phenol in landtank 523 gedurende de periode juni-juli 2019 niet steeds exact dezelfde samenstelling heeft gehad. De phenol werd vermengd met andere phenol – hetzij door nieuwe inkomende phenol (gelost uit een schip zoals de ‘ Trans Exeter ’), hetzij door interne overpompingen tussen de landtanks.
2.9.
Daarmee is echter niet gezegd dat – zoals Interstream c.s. betoogt – de verschillende testresultaten, doordat de aan boord van de ‘ Lorentz ’ geladen phenol voor en na belading is gemanipuleerd en is vermengd met andere phenol, niets zeggen over de kleurwaarde c.q. toestand van de phenol vlak voor belading van de ‘ Lorentz ’ en dat zij niet als bewijs kunnen dienen voor de conclusie dat de phenol bij de belading op 3 juli 2019 een kleurwaarde van <5 had. Uit de overgelegde testresultaten gedurende die periode van zowel landtank 523 als van de ‘ Galileo ’ blijkt namelijk wel steeds dat de phenol een stabiele kleurwaarde had van <5. Er zijn dan ook geen concrete aanwijzingen om te veronderstellen dat de phenol in juni en juli 2019 instabiel was in die zin dat de phenol bij belading van de ‘ Lorentz ’ op 3 juli 2019 een verhoogde kleurwaarde had. Voor zover al sprake was van vermenging van de phenol in landtank 523 met gecontamineerde phenol (door inkomende phenol of door resten van de door de landleiding gegane phenol voor belading van de ‘ Lorentz ’), dan blijkt dat in elk geval niet uit de gerapporteerde kleurwaarden nu consequent een kleurwaarde van <5 is gerapporteerd. Aan het standpunt van Interstream c.s. dat interne phenol transfers tussen de landtanks op de terminal een aanwijzing zijn dat er iets met de lading phenol aan de hand was vlak voor belading van de ‘ Lorentz ’ gaat de rechtbank daarom voorbij.
2.10.
De rechtbank stelt verder vast dat Interstream c.s. veel vragen en hypothesen opwerpt over de door Cepsa c.s. overgelegde stukken. Die vragen en hypothesen zijn niet genoeg om de door Cepsa c.s. overgelegde gegevens te weerleggen. Zo wijst Interstream c.s. erop dat de landtanks op de terminal (zoals is te zien op de tekening onder r.o. 2.6) verschillende
gradeshebben. Landtank 523 is bijvoorbeeld gemerkt als
N-gradeterwijl landtanks 514 en 515 zijn gemerkt als
B-grade. Volgens Interstream c.s. is het onbekend wat de specificaties en kleureigenschappen van de producten in deze landtanks waren, dat het voor de hand ligt aan te nemen dat er een kwaliteitsverschil tussen de verschillende
gradeszit en dat mogelijk (althans niet uitgesloten) is dat de landleiding ook voor een ander product of voor verkleurde phenol werd gebruikt. Interstream c.s. wijst er ook nog op dat de landleiding op 2 juli 2019, daags voor belading van de ‘ Lorentz ’, is gebruikt voor het vullen van landtank 514 en 515 met inkomende phenol uit de ‘ Lisa Essberger ’. Het is onduidelijk wat de kwaliteit was van de phenol die aan het einde van de lossing vanuit de ‘ Lisa Essberger ’ naar de wal is gepompt. Tijdens het nalenzen van de ladingtanks van de ‘ Lisa Essberger ’ na de lossing was het onvermijdelijk dat er relatief veel lucht werd geïntroduceerd in de phenol. Dat betekent dat de in de landleiding achterblijvende phenol relatief veel zuurstof bevatte. Vanwege de oxidatiegevoeligheid van phenol was de landleidinginhoud daardoor vatbaar voor verkleuring. Volgens Interstream c.s. is niet uitgesloten dat de phenol in de landleiding was verkleurd door de overpompingen van de phenol vanuit de ‘ Lisa Essberger ’ naar landtanks 514 en 515.
Enkel het opwerpen van dit soort vragen maakt niet dat moet worden getwijfeld aan de door Cepsa c.s. aangeleverde gegevens die uit de stukken blijken. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen van Interstream c.s. dat als er maar één landleiding is dat nog niet uitgesloten is dat de phenol in de landleiding verontreinigd is geraakt voordat deze het scheepsmanifold passeerde, dat de monsternames van de ‘ Galileo ’ niets bewijzen omdat niet uitgesloten kan worden dat er geoxideerde phenol in de landleiding achter is gebleven en dat het na de belading van de ‘ Lorentz ’ is schoongespoeld waardoor er geen spoor meer van over is.
2.11.
De rechtbank volgt Interstream c.s. overigens niet in het (ook eerder in de procedure ingenomen) standpunt dat niet vast staat dat de kleurwaarde van de phenol voor belading van de ‘ Lorentz ’ <5 was omdat er geen testresultaten van einde landleiding monsters (“end of shore line” monsters) en/of monsters van het scheepsmanifold zijn overgelegd. Het ontbreken van een einde landleiding monster en/of monsters van het scheepsmanifold is voor de vraag of Cepsa c.s. is geslaagd in haar bewijsopdracht niet relevant, omdat de rechtbank op basis van de aanwezige testresultaten van monsternames uit de periode juni en juli 2019 kan vaststellen dat de phenol in die periode consequent een kleurwaarde van <5 had en ook geen concrete aanwijzingen bestaan voor het tegendeel.
2.12.
De hiervoor aangehaalde argumenten van Interstream c.s. over de geoxideerde c.q. gecontamineerde phenol hebben in de visie van de rechtbank ook deels betrekking op de onzuiverheden (zoals carbonylen en hydroxyaceton) die phenol van nature kan bevatten. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar overweging onder 4.22 van het tussenvonnis. Deze argumenten zijn relevant in het kader van een beroep van Interstream c.s. op de ontheffingsgrond van artikel 18 lid 1 sub d CMNI. Zij zien immers op eigenschappen die inherent zijn aan de phenol zelf. Herhaald zij dat deze argumenten op zichzelf niets afdoen aan de vaststelling dat de phenol bij belading van de ‘ Lorentz ’ een kleurwaarde van <5 had. Voor zover Interstream c.s. deze argumenten ook in het kader van artikel 16 CMNI plaatst, gaat de rechtbank daaraan voorbij.
Tegensprekelijk onderzoek (door [deskundige01] )
2.13.
Interstream c.s. heeft ook in het kader van deze bewijsopdracht bezwaren aangevoerd over het feit dat deskundige [deskundige01] niet is toegelaten voor een onderzoek op de terminal en dat zij belang hadden bij een gezamenlijk (tegensprekelijk) expertiseonderzoek zoals door [deskundige01] direct op 5 juli 2019 was verzocht. Interstream c.s. wijst er (kort samengevat) op dat [deskundige01] samen met Cepsa c.s. op de terminal monsters van landtank 523 en van de landleiding had kunnen nemen en had kunnen onderzoeken en dat er een belang bestond bij het ter beschikking stellen en het tegensprekelijk onderzoeken van het monster dat op 2 juli 2019 in landtank 523 is genomen. Volgens Interstream c.s. heeft Cepsa c.s. de rechten van Interstream c.s. op een gelijk speelgeld onherstelbaar geschonden door haar (en [deskundige01] ) niet toe te laten tot een tegensprekelijk onderzoek op de terminal. Cepsa c.s. heeft bewust nagelaten om [deskundige01] in de gelegenheid daartoe te stellen. Het onderzoek had zo snel mogelijk na constatering van de verkleuring van de aan boord van de ‘ Lorentz ’ geladen lading moeten worden uitgevoerd, maar dat heeft drie jaar na het incident geen zin meer. De consequentie daarvan is volgens Interstream c.s. dat Cepsa c.s. thans niet meer kan aantonen dat de phenol op het moment van belading van het schip een kleurwaarde had van <5.
2.14.
De rechtbank overweegt dat zij in het tussenvonnis (in r.o. 4.11) reeds heeft geoordeeld over dit standpunt van Interstream c.s. met betrekking tot de wijze waarop de monsternames van de phenol hebben plaatsgevonden en de wijze waarop die monsters vervolgens zijn getest en onderzocht, zonder dat [deskundige01] daarbij betrokken is geweest. Interstream c.s. heeft reeds eerder in de procedure aangevoerd dat [deskundige01] in staat had moeten worden gesteld om tegensprekelijk onderzoek te doen op de terminal. De rechtbank ziet in dit kader geen reden om af te wijken van haar oordeel op dit punt in het tussenvonnis, zeker niet nu de door Cepsa c.s. overgelegde (en in r.o. 2.3 van dit vonnis weergegeven) testresultaten elkaar grotendeels overlappen. De argumenten van Interstream c.s. zijn in haar antwoordakte na het tussenvonnis weliswaar op punten meer uitgewerkt en onderbouwd, maar dat geeft nog geen aanleiding om hierop terug te komen of om de beslissing op dit punt te heroverwegen. Met name blijkt uit de meer hypothetische aard van de argumenten van Interstream c.s. (zoals ook is overwogen in r.o. 2.10 van dit vonnis) niet van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die aanleiding tot heroverweging zou geven.
De argumenten van Interstream c.s. over het belang van een gelijk speelveld en de verwijzing naar het arrest van het Hof Den Haag in de ‘ Bow Jubail ’ (ECLI:NL:GHDHA:2020:2055, S&S 2021/22, r.o. 7.1.3. en 7.2) waarbij wordt benadrukt dat van een partij die zich op bepaalde beweerde feiten beroept mag worden verwacht dat hij het initiatief neemt tot een tegensprekelijke expertise om die feiten tegensprekelijk te laten vaststellen, brengen hierin geen verandering. Overigens is het feitencomplex in en de achtergrond van de beoordeling in de ‘ Bow Jubail ’ niet met onderhavig geval vergelijkbaar. De beoordeling in de ‘ Bow Jubail ’ vond (anders dan in onderhavige zaak) plaats tegen de achtergrond van het CLC-verdrag waarbij onder meer de daarbij horende verdragsgeschiedenis is geciteerd en daaraan gewicht is toegekend.
De schriftelijke verklaring van [naam01] en de bijgevoegde tekening
2.15.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van [naam01] en de bij die schriftelijke verklaring overgelegde tekening vast dat de terminal van Cepsa c.s. beschikt over één landleiding die exclusief wordt gebruikt voor inkomende en uitgaande phenol. Op de onder r.o. 2.6 opgenomen tekening is te zien dat tussen het schip (links) en de landtanks (rechts) een dikgedrukte lijn loopt en dat stemt overeen met de inhoud van de schriftelijke verklaring van [naam01] .
2.16.
Aan de bezwaren van Interstream c.s. tegen [naam01] als getuige – dat [naam01] slechts in grote lijnen en niet van de voor de bewijsvoering van belang zijnde details op de hoogte is – gaat de rechtbank voorbij. Uit de schriftelijke verklaring van [naam01] blijkt dat hij (in elk geval destijds) op de terminal van Cepsa c.s. werkzaam was als terminal manager en als zodanig bekend was met de feitelijke situatie. Dat maakt dat er geen aanleiding is om aan de inhoud van zijn schriftelijke verklaring te twijfelen.
2.17.
Interstream c.s. verwijst verder naar een plattegrond van Google Maps, waarop volgens haar 19 landtanks op de terminal te zien zijn (in plaats van de door Cepsa c.s. genoemde 14 landtanks). Ook is daarop volgens Interstream c.s. te zien dat er 8 verschillende landleidingen zijn die vanaf de landtanks die naar de laad-/loskade voor de schepen lopen. Zij meent dat de werkelijke situatie op de terminal van Cepsa c.s. niet overeenstemt met de werkelijke situatie en dat niet uitgesloten kan worden dat voor de belading of lossing van de schepen zoals de ‘ Galileo ’ verschillende landleidingen zijn gebruikt.
2.18.
De rechtbank passeert deze standpunten van Interstream c.s. Uit enkel de plattegrond van Google Maps blijkt, zonder verdere concrete onderbouwing of aanwijzingen, niet dat er verschillende landleidingen voor de phenol zijn gebruikt bij de belading of lossing van de schepen aan de terminal van Cepsa c.s. Voorts geldt dat in het kader van deze bewijsopdracht niet hoeft te worden vastgesteld hoeveel landtanks er precies aanwezig zijn op de terminal van Cepsa c.s. Vastgesteld moet worden wat de staat van de uit landtank 523 afkomstige phenol was vlak voor belading van de ‘ Lorentz ’ op 3 juli 2019 en onder welke omstandigheden de phenol (met name) in landtank 523 opgeslagen is geweest. De rechtbank heeft in dit vonnis reeds geoordeeld dat Cepsa c.s. hierin is geslaagd, met name door meer inzicht te geven in de mutaties van de opgeslagen phenol en door met de schriftelijke verklaring van [naam01] te bevestigen dat er één landleiding op de terminal is die wordt gebruikt voor het laden en lossen van phenol.
De verdere voortgang van de procedure
2.19.
Nu Cepsa c.s. is geslaagd in haar bewijsopdracht komt de rechtbank, zoals zij in het tussenvonnis (vanaf r.o. 4.23 van het tussenvonnis) heeft overwogen, toe aan de beoordeling van de verweren van Interstream c.s. ter uitsluiting van aansprakelijkheid, dan wel het verweer tegen de opgevoerde schade door Cepsa c.s. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen is het partijdebat ten aanzien van de in r.o. 4.23.1 en 4.23.2 genoemde geschilpunten nog niet volledig uitgekristalliseerd. Het komt de rechtbank geraden voor om deze punten met partijen tijdens een mondelinge behandeling te bespreken en te bezien welke stappen nog moeten worden gezet ten einde het geschil tussen partijen te beëindigen. Nu het in de rede ligt dat er een deskundige zal moeten worden benoemd met betrekking tot één, danwel beide in r.o. 4.24 (van het tussenvonnis) genoemde geschilpunten, zal tijdens de mondelinge behandeling ook aan de orde komen of partijen tot overeenstemming kunnen komen over de persoon van de deskundige en zal gesproken worden over de aan die deskundige te stellen vragen.
2.20.
Ter zitting wordt partijen de gelegenheid geboden om de feitelijke en juridische standpunten toe te lichten aan de hand van tevoren opgestelde korte spreekaantekeningen (maximaal 5 pagina’s A4).
2.21.
Partijen worden verzocht hun verhinderdata aan de rechtbank door te geven op na te melden wijze, zodat een zittingsdatum kan worden bepaald.
2.22.
Alle stukken waarop een partij zich ter terechtzitting wenst te beroepen dienen uiterlijk tien dagen vóór de zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij te worden toegezonden.
2.23.
Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. M. Witkamp in het gerechtsgebouw te Rotterdam of Dordrecht op een nader te bepalen datum,
3.2.
De rechtbank bepaalt dat de advocaten van partijen binnen twee weken na heden aan de rechtbank –
team handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E1331, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam– ieder opgave moeten doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in de maanden juni tot en met september 2023, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zal worden bepaald,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
[3266/2054]