Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Beschikking
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
inleiding
Trb.2005, 329) – hierna: het Bunkerverdrag. Dat verdrag laat de mogelijkheid van aansprakelijkheidsbeperking overeenkomstig het LLMC onverlet (art. 6). Toewijzing van NCC’s verzoek zou leiden tot vaststelling van het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid op 14.312.384 SDR (ruim € 17 miljoen). Dat is veel minder dan het totaalbedrag aan claims dat door een groot aantal schuldeisers jegens NCC wordt gepretendeerd (ruim € 80 miljoen), reden waarom haar verzoek op verzet stuit.
Trb.1994, 229, (ii) waardoor het ervoor moet worden gehouden dat de ‘Bow Jubail’ kwalificeert als schip in de zin van dat, hierna als CLC-Verdrag (1992) aan te duiden, aansprakelijkheidsverdrag, (iii) met als consequentie dat NCC zich niet op het Bunkerverdrag kan beroepen. Tegen deze afwijzing en onderliggende motivering richt zich het hoger beroep.
International Safety Management(ISM)-manager van het schip (en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de veilige exploitatie van en het voorkomen van verontreiniging door het schip). Het schip – met als bouwjaar 1996, een bruto-tonnage van 23.196 mt, een lengte van ca. 177 meter en een breedte van ca. 32 meter – was uitgerust met tweeënvijftig ladingtanks, waarvan vier aan dek.
blended pyrolysis pitch,een zwarte, op asfalt lijkende stof, (waarvan is aangenomen dat) die eveneens onder de definitie van olie in de zin van het CLC-Verdrag (1992) valt.
report of survey’, gedateerd 26 juli 2018.
instruction date’ en ‘
date of survey’ telkens 23 juni 2018 genoemd.
Introduction’ vermeldt het rapport:
In compliance with the instructions received, we attended on board of the m.t.v. “BOW JUBAIL”, in order to survey [...] the status of the vessel during shifting from the Westerstuw B.V., Rotterdam (Waalhaven), to LBC Tank Terminals, Rotterdam-Botlek.’ En onder punt 2 ‘
Scope of Survey’: ‘
We were requested to investigate the status of the vessel (especially the contents/position of the cargo tanks), at the time of departure and thus during shifting from Westerstuw B.V. to LBC Tank Terminals, Rotterdam-Botlek, on the 23nd June 2018.’ En onder punt 3 ‘
Brief description of the vessel’: ‘
During various attendances on board of the vessel, we investigated the matter, discussed the issue with the vessel’s staff and collected relevant documents. […].’
Summary and conclusion’ vermeldt het rapport o.a.:
At the time of the incident all cargo tanks and lines were adequately cleaned, mopped and dried after discharge of the last cargoes, including the persisting oils.
the report dated 19 July 2018’. In het addendum schrijft Van Ameyde o.a.:
‘[...] we [...] were instructed by the Owners’ P&I Club to investigate the incident.
in verband met de oliemorsing uit de “Bow Jubail”. Het betreft besmeuring van voorlopig acht schepen [...]. Wij verzoeken u vriendelijk om zo snel mogelijk contact met ons op te nemen, zodat er gezamenlijk met betrokken partijen overleg en expertise kan worden gehouden. Voorts verzoeken wij u vriendelijk om ons alvast te voorzien van de volgende gegevens:
the International Maritime Organization) zijn regelingen tot stand gekomen die voorzien in de vergoeding van verontreinigingsschade ontstaan door het weglekken/lozen van persistente olie uit/door olietankers. Als eerste was er de – op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen –
International Convention on Civil Liability for Oil Pollution Damage (1969 Civil Liability Convention)– hierna: het CLC-Verdrag (1969) – met supplementair daaraan de – op 18 december 1971 te Brussel overeengekomen –
International Convention on the Establishment of an International Fund for Compensation for Oil Pollution Damage (1971 Fund Convention), hierna: het Fondsverdrag
.Vanuit het – onder dat verdrag gevormde – IOPC-fonds, waarin bij de olie-industrie betrokken partijen bijdragen, worden aanvullende vergoedingen gefinancierd.
‘provisio’aangeduide ‘tenzij-bepaling’ wordt hierna veelal ‘de uitzondering’ of ‘de uitzonderingsbepaling/-situatie’ genoemd. Ook het Fondsverdrag uit 1971 is in 1992 gewijzigd (
1992 IOPC-Fund Convention). In 2003 kwam een aanvullend protocol tot stand voor de vestiging van een
Supplementary Fund(inwerkingtreding 2005). De
1992 IOPC-Fund Conventionen het protocol voor het
Supplementary Fundgaan uit van eenzelfde begrip ‘schip’ en ‘olie’ als het CLC-Verdrag (1992). Art. 2, lid 2, bepaalt dat elke contractstaat de Directeur van het (
supplementary) fonds zal erkennen als de wettelijke vertegenwoordiger van het (
supplementary) fonds.
[ships]zijn volgens de definitie in art. 1 lid 1 Bunkerverdrag: ‘
alle zeeschepen en zeegaande vaartuigen van welk type ook.’Art. 4, lid 1, Bunkerverdrag (art. 8:640, lid 2, sub a, BW) bepaalt: ‘
Dit verdrag is niet van toepassing op schade door verontreiniging zoals omschreven in het Aansprakelijkheidsverdrag [het CLC-Verdrag (1992), toev. Hof], ongeacht of ten aanzien van die schade wel of geen schadevergoeding verschuldigd is ingevolge dat verdrag.’De aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie uit olietankschepen blijft daardoor onder het CLC-Verdrag (1992) vallen.
oily mixture]: een mengsel dat olie bevat in elk gehalte (3); het begrip ‘slop tank’: een tank die speciaal ontworpen is voor het opvangen van aftap- en waswater uit de tanks en
andere[curs., Hof] oliehoudende mengsels (16); het begrip ‘schone ballast’ (17) en het begrip ‘olierestanten/-drab’ (
oil residue/sludge) (31). Hoofdstuk 4, deel C: ‘Regeling van bedrijfsmatige lozingen van olie’ bevat o.a. voorschriften voor het lozen van olie en oliehoudende mengsels uit het ladinggedeelte van een olietankschip (34) en het bijhouden van lading- en ballasthandelingen (waaronder begrepen het lozen van water uit sloptanks en het verwijderen van olierestanten/residuen) in het Oliejournaal deel II (36).
residues’.
residues’. Hetzelfde geldt trouwens voor het Bunkerverdrag, dat in art. 1 lid 5, met daarin een definitie van bunkerolie, spreekt over ‘
any residues of such oil’.
1992 IOPC-Fund Conventionen het CLC-Verdrag (1992) – bijdragen aan een uniforme uitleg/toepassing van het CLC-Verdrag (1992). Met inachtneming van het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen kan voor de uitleg van een verdrag ook een beroep worden gedaan op de voorbereidende werkzaamheden van het verdrag (‘
travaux préparatoires’). Daarbij gaat het om een aanvullend interpretatiemiddel (
supplementary means of interpretation). Art. 33 Verdrag van Wenen geeft tot slot enkele uitlegregels die gelden als een verdrag in meerdere talen is geautoriseerd.
slops’ wordt gebezigd. Zoals NCC omschrijft ‘
[...] bestaan [slops] uit het mengsel van water en ladingrestant dat wordt opgevangen tijdens en na het wassen van de tanks. In dit geval zijn slops dus een mengsel van olie en water.’Zie ook het gebruik van deze begrippen in het Marpol-Verdrag. Vergelijk in dit verband verder:
3.6 The expert concluded that the samples in question contained without any doubt residues of crude oil typical of those found in tank washings (slops) from oil tankers.’ Met betrekking tot die zaak (betreffende de ‘Kuzbass’), waarin het Oliefonds heeft geïntervenieerd, is zijdens het Oliefonds niet als standpunt ingenomen dat een vervuiling door ‘
residues of crude oil [..] found in tank washing (slops)’ geen door het CLC-Verdrag (1992) bestreken verontreiniging kan opleveren en/of dat het nemen van
‘samples [...] from [de] slops tank’van het schip buiten de orde, want niet relevant, is.
‘the Director believes that the intention of the majority of delegations was, in respect of tanks which carry alternatively persistent oil and non-persistent oil, to restrict the application [of the provisio, toev. Hof] to voyages where there were still residues of persistent oil on board in the cargo tanks’.De verdragstekst geeft geen aanleiding om ervan uit te gaan dat met residuen is bedoeld: in ladingtanks aanwezige/achtergebleven residuen en niet residuen die aanwezig zijn in als sloptanks gebruikte (lading)tanks. Dat, zoals NCC verder aanvoert, slops geen enkele waarde meer vertegenwoordigen en in die zin niet langer als lading zijn te bestempelen, betekent evenmin dat die slops dus ook geen – aan boord van het schip aanwezige – residuen van persistente olie kunnen bevatten.
‘It should be noted that it might be difficult in many cases to prove that there were no residues of a persistent oil cargo on board, since routine tank cleaning would rarely remove every trace of persistent oil residues’. Niet blijkt dat die opmerking is bedoeld als omschrijving, verduidelijking en/of voor de praktijk werkbare invulling van het begrip ‘
residues’, te minder nu voor het niet aanmerken van de ‘Santa Anna’ als schip in de zin van het CLC-Verdrag (1992) kennelijk voldoende werd geacht dat er tijdens de reizen voorafgaande aan het incident non-persistente oliën in haar ladingtanks waren vervoerd, terwijl er toch ook dan nog steeds traceerbare sporen van een eerder vervoer van persistente olie aan boord kunnen zijn, en bijvoorbeeld ook poetsdoeken met dergelijke sporen, achtergebleven monsterflesjes houdende bedoelde stof, etc.
niet-CLC-Verdrag (1992) chemicaliëntanker onder het Bunkerverdrag – ophoudt een CLC-Verdrag (1992) schip te zijn.
nietvolstaat dat de scheepseigenaar of scheepsbemanning zelf verklaart dat het schip ‘schoon’ is; bij voorkeur dient dit (i) door een onafhankelijke en deskundige expert te worden verklaard/bevestigd, of (ii) in elk geval op basis van een tegensprekelijke expertise te kunnen worden vastgesteld, doordat partij-experts aan beide zijden de gelegenheid hebben gehad om zo kort mogelijk na het incident aan boord van het schip te gaan teneinde te kunnen waarnemen of daar nog relevant lading-residu aanwezig is of niet. Vergelijk in dit verband het IMO-document LEG/CONF.6/19 van 6 maart 1984, met daarin onder ‘
Comments on draft articles’ de volgende vermelding:
‘it appeared [...] to be extremely difficult to provide proof that there was no residue of oil on board [...].’Het volgt ook uit de documentatie van het IOPC. Vergelijk het volgende citaat uit de conclusie in het IOPC-document 92FUND/WGR.27 van 31 augustus 2000:
‘He [dat is de Chairman, toev. Hof] noted, however, that concerns had persisted regarding the applicability of the definition to dedicated crude oil tankers and that the majority of the delegations which had intervened in the discussion were of the view that the Convention should always apply to such tankers. However, the Chairman noted that in view of the fact that it would be rare that such tankers would have no persistent oil residues on board, the assumption should always be that such residues were present and that it would be open to the shipowner to prove otherwise.’Voor een tankschip als de ‘Bow Jubail’, waarmee direct vóór (en overigens ook na) het incident persistente oliën zijn vervoerd, geldt niet anders.
residuesaan boord had, waarmee dan het Bunkerverdrag toepasselijk is.
‘to investigate the incident’,zie blz. 3 van het addendum van Van Ameyde. In het kader van dat onderzoek is Van Ameyde doende geweest met het analyseren van
‘the status and condition of the vessel immediately prior to the incident to assess whether the vessel was carrying cargoes (of cargo residues) of persistent oils in its tanks.’Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de andere expert daar niet in geïnteresseerd was toen hij om een gezamenlijke expertise vroeg. Mocht NCC daar niettemin aan hebben getwijfeld, dan had het op haar weg gelegen om hier navraag naar te doen. Desnoods had zij de bewuste expert kunnen melden dat hij, wat haar betreft, alleen welkom was voor het (samen met Van Ameyde) doen van een onderzoek naar de aanwezigheid van residuen van persistente oliën, of – wat Van Ameyde, die op de dag van het incident aan boord arriveerde, als
scopenoteert: –
‘to investigate the status of the vessel (especially the contents/position of the cargo tanks)’.
commercially wash(met Envirocare 370) van tank 1DS, een relatief kleine dek-tank van 153 m3. Omdat in die tank een Marpol Annex II-lading (Propionic Acid) zou hebben gezeten, en dus geen persistente olië, was dit geen relevante uitzondering op het volgens Van Ameyde ‘
adequately cleaned, mopped and dried’zijn van alle (overige) ladingtanks en leidingen. Dat was daarom ook de constatering door de rechtbank tijdens de zitting in de eerste aanleg. In het proces-verbaal van die zitting volgt die constatering op het volgende citaat:
Alle tanks zijn gewassen en daarna zijn ze allemaal gedroogd. Daarna zijn de tanks geïnspecteerd en bleek in dektank 1S nog residu te zijn. Men heeft het nodig gevonden om na te spoelen. Het waswater is vervolgens in tank 14C opgeslagen. Die was al schoon en droog.’
small (dirt) spots’– konden handmatig (met borstels, ‘metal brite’ en een dweil) worden schoongemaakt. Behalve in deze relatief kleine dektank (153 m3) bleek in de grote ladingtank 9C (3.057 m3) – waarin een in Rotterdam geloste partij
blended pyrolysis pitchwas vervoerd en die daarna was gewassen met een
prewashen
commercial wash– toch ook nog (wat) witte aanslag op verwarmingselementen en (staande) beugels te zitten (
‘some white powder/spots on the heating coils’,volgens het addendum). Voor die tank is gekozen voor een twee uur durende wasbeurt met 5 m3 zoetwater, 100 liter Envirocare 370, gevolgd door 1,5 uur spoelen met rivierwater en 10 minuten met zoetwater van het schip. Het was-/spoelwater van beide tanks is opgevangen in ladingtank 14C.
enclosure 02’met betrekking tot de tanks 9C en 13 CP dezelfde (intensievere: ‘
5 hrs’) schoonmaakprocedure is genoteerd. Wat hier verder van zij, deze wending impliceert wel dat het eerder door NCC gebezigde (en door de rechtbank overgenomen) argument – dat het waswater in tank 14C er niet toe deed, omdat het uit een tank kwam waarin geen persistente olie had gezeten – niet langer opgaat. Naar begrepen wordt, moet het door deze nieuwe lezing ontstane gat in de eerdere redenering worden opgevuld met de (veronder)stelling dat een tank als 9C, die al een
prewashen
commercial washhad gehad, daarmee vrij was van residuen van persistente olie, waardoor die residuen niet meer in het waswater van een latere wasbeurt konden zitten.
‘was [it] like milk, from the detergent’.Onder meer de Staat heeft aangedrongen op meer gedetailleerde informatie over het monster en speciaal de wijze van bemonstering; informatie die eventueel aannemelijk zou kunnen maken dat – ook al werd ervan uitgegaan dat het om waswater ging waarmee alleen tank 1DS was schoongemaakt – het monster uit tank 14C voldoende representatief is voor het vaststellen van de afwezigheid van residuen van (eerder in tank 9C) vervoerde persistente olie. Die informatie is niet verstrekt.
‘prewashes’– die volgens NCC voldoende waren om de tanks ‘vrij van olie’ en daarmee ook ‘vrij van residuen’ te doen zijn – vaak korter hebben geduurd (te weten 15 minuten) dan Odfjell zelf in haar richtlijnen voorschrijft (tussen de 20 en 30 minuten). Dat – wat door verweerders gemotiveerd is betwist – zo’n 15 minuten durende
prewashinderdaad volstaat voor het bereiken van een staat dat een tank, waarin persistente olie is vervoerd, vrij van residuen is, is door NCC niet onderbouwd met een verklaring van een onafhankelijke deskundige/instantie. Wel beroept zij zich op het uitblijven van bemerkingen van bijvoorbeeld Port State Control. Uit het overgelegde rapport van Port State Control van 23 juni 2018 blijkt echter niet dat er die dag of nadien een controle op de hier aan de orde zijnde punten heeft plaatsgevonden en dat van die zijde is/wordt onderschreven dat de tanks na de door NCC gestelde
prewashes– waarbij er met de vaste tankwasinstallaties gedurende 15 minuten met heet zoetwater wordt gespoeld – vrij van persistente oliën en residuen waren en dat er daarna, zonder officiële registratie, urenlange wasprogramma’s met Envirocare 370 met lozing op de Noordzee konden worden uitgevoerd.
blended pyrolysis pitchzou hebben gezeten en die in Rotterdam zou zijn ‘ge
-prewashed’. Afgaande op het rapport van Van Ameyde (blz. 6; addendum blz. 26) is die
blended pyrolysisechter ook in tank 13CP naar Rotterdam vervoerd. Uit de verklaringen volgt ook niet overtuigend wie precies op welk moment in tank 9C is neergedaald en toen – als enige tekortkoming – de beweerdelijke witte afzetting daarin heeft geconstateerd en vervolgens gerapporteerd.
niet-CLC-Verdrag (1992) chemicaliëntanker onder het Bunkerverdrag, ophoudt een CLC-Verdrag (1992) schip te zijn. Het komt wenselijk voor dat door de bij het Oliefonds betrokken partijen wordt nagedacht over het ontwerpen van zo’n standaardprocedure, die dan kan worden gevolgd met het oog op het inroepen van de uitzonderingsbepaling van art. 1, lid 1, CLC-Verdrag (1992). Zowel de scheepseigenaren en hun P&I Clubs als de IOPC-fondsen en degenen die daarin bijdragen hebben daarbij belang.