In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Druvar Vastgoed B.V. en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde01], [gedaagde02], [gedaagde03] en [gedaagde04]. Druvar, eiseres in conventie, verzocht de rechtbank om tussentijds hoger beroep open te stellen en om terug te komen van een eerder tussenvonnis. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen, omdat de gedaagden niet konden aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel dat hoger beroep van een tussenvonnis alleen tegelijk met het eindvonnis is toegestaan, rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onvoldoende gemotiveerde bezwaren hadden ingediend tegen het tussenvonnis en dat de rechtbank niet buiten de rechtsstrijd was getreden.
Daarnaast heeft de rechtbank de schadevergoeding van € 220.686,04 aan Druvar toegewezen, alsook de beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Druvar heeft geleden door onrechtmatig handelen. In reconventie werd het verzoek van Druvar om het beslag op de woning van [gedaagde04] op te heffen toegewezen, en werd een dwangsom opgelegd voor het geval Druvar niet aan deze veroordeling zou voldoen. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de zijde van Druvar, met uitzondering van de kosten die verband hielden met het onterecht gelegde beslag op de woning van [gedaagde04].