ECLI:NL:RBROT:2023:3640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
C/10/632738 / HA ZA 22-81
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tussentijds hoger beroep en verzoek om terug te komen van het tussenvonnis in een onrechtmatige daadzaak met schadebegroting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Druvar Vastgoed B.V. en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde01], [gedaagde02], [gedaagde03] en [gedaagde04]. Druvar, eiseres in conventie, verzocht de rechtbank om tussentijds hoger beroep open te stellen en om terug te komen van een eerder tussenvonnis. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen, omdat de gedaagden niet konden aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel dat hoger beroep van een tussenvonnis alleen tegelijk met het eindvonnis is toegestaan, rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onvoldoende gemotiveerde bezwaren hadden ingediend tegen het tussenvonnis en dat de rechtbank niet buiten de rechtsstrijd was getreden.

Daarnaast heeft de rechtbank de schadevergoeding van € 220.686,04 aan Druvar toegewezen, alsook de beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Druvar heeft geleden door onrechtmatig handelen. In reconventie werd het verzoek van Druvar om het beslag op de woning van [gedaagde04] op te heffen toegewezen, en werd een dwangsom opgelegd voor het geval Druvar niet aan deze veroordeling zou voldoen. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de zijde van Druvar, met uitzondering van de kosten die verband hielden met het onterecht gelegde beslag op de woning van [gedaagde04].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/632738 / HA ZA 22-81
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
DRUVAR VASTGOED B.V.,
gevestigd te Kerkwijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Oerlemans te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde01] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats01] ,
3.
[gedaagde03],
wonende te [woonplaats02] ,
4.
[gedaagde04],
wonende te [woonplaats03] ,
gedaagden in conventie,
gedaagde 4 tevens eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Druvar, [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] genoemd worden. Gedaagden 1 tot en met 3 worden gezamenlijk [gedaagde01] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten
grondslag liggende processtukken;
- de akte na tussenvonnis + verzoek terugkomen bindende eindbeslissing van Druvar;
- de akte na tussenvonnis tevens verzoek tussentijds appel, tevens verzoek terugkomen op
tussenvonnis van [gedaagde01] c.s., met producties 4 tot en met 13;
- de akte uitlaten producties van Druvar.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

De verzoeken van [gedaagde01] c.s. om tussentijds hoger beroep open te stellen en om terug te komen van het tussenvonnis
2.1.
[gedaagde01] c.s. hebben verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen of terug te komen van bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis. [gedaagde01] c.s. zijn het niet eens met die beslissingen en leggen aan hun verzoeken onder meer ten grondslag dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden en argumenten van [gedaagde01] c.s. onbesproken heeft gelaten. De rechtbank zal deze verzoeken gezamenlijk beoordelen.
2.2.
Uitgangspunt is dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts is toegestaan tegelijk met hoger beroep tegen het eindvonnis (artikel 337 lid 2 Rv). Slechts onder bijzondere omstandigheden wordt hierop een uitzondering gemaakt.
2.3.
Als de rechter in een tussenvonnis over een geschilpunt uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, is het uitgangspunt dat daar in het verdere verloop van de procedure niet van wordt teruggekomen. Voor een uitzondering is slechts plaats indien bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing is gebonden. Dit kan het geval zijn als sprake is van een feitelijke of juridische misslag en de rechtbank een onjuist eindvonnis zou wijzen als zij ondanks die misslag aan het tussenvonnis zou vasthouden.
2.4.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat [gedaagde02] namens [gedaagde01] over de financiële positie van [gedaagde01] heeft gelogen tegen (de bestuurder van) Druvar (overweging 5.1-5.5), dat dit onrechtmatig handelen van [gedaagde01] ook aan [gedaagde02] persoonlijk kan worden toegerekend (5.7) en dat ook [gedaagde03] heeft gelogen en op grond daarvan aansprakelijk is voor de schade die Druvar heeft geleden door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst (5.8). De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat deze leugens ertoe hebben geleid dat Druvar de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten (5.9).
2.5.
Uit de akte begrijpt de rechtbank dat [gedaagde01] c.s. een groot aantal bezwaren hebben tegen het tussenvonnis. [gedaagde01] c.s. klagen in punt 2 en 3 van hun akte over de verstrekkende conclusies van de rechtbank, maar de rechtbank leest daar geen concrete en gemotiveerde bezwaren tegen (delen van) het tussenvonnis en de motivering daarvan.
2.6.
In punt 4 van de akte stellen [gedaagde01] c.s. dat de rechtbank de stukken niet naar behoren bij de beoordeling heeft betrokken en dat bepaalde verweren onbehandeld zijn gebleven, maar [gedaagde01] c.s. bespreken in punt 4 van hun akte niet welke stukken en verweren dat zijn en waarom dat betekent dat het tussenvonnis onjuist is.
2.7.
Met het in punt 5 van de akte genoemde bezwaar dat de rechtbank de omstandigheden met betrekking tot de verlenging van de looptijd van de lening en een aantal andere omstandigheden niet in haar oordeel heeft betrokken, weerleggen [gedaagde01] c.s. niet het oordeel in 5.2-5.4 van het tussenvonnis dat de leugens ook aan deze verlenging ten grondslag liggen.
2.8.
Het betoog in punt 6 van de akte dat de rechtbank miskent dat de maatstaf bij selectieve betaling is of de vennootschap verhaal biedt, gaat er ten onrechte aan voorbij dat deze zaak geen betrekking heeft op selectieve betaling van schuldeisers en dat [gedaagde02] zelf heeft verklaard dat Druvar terugbetaald kon worden. Daarin ligt, anders dan [gedaagde01] c.s. in hun akte betogen, besloten dat [gedaagde01] juist wel verhaal bood. Dat Druvar als gevolg van de bedrieglijke mededelingen de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten en genoegen heeft genomen met minder dan volledige terugbetaling van de lening, impliceert dat Druvar schade heeft geleden die in causaal verband staat tot het onrechtmatig handelen van [gedaagde01] c.s.. In het oordeel in het tussenvonnis ligt besloten dat, als [gedaagde01] c.s. niet hadden gelogen over de liquiditeitspositie van [gedaagde01] , Druvar niet had ingestemd met de vaststellingsovereenkomst en terugbetaling van de lening had afgedwongen.
2.9.
In punt 7 van hun akte klagen [gedaagde01] c.s. erover dat de rechtbank partijen niet gelijk behandelt. Deze klacht is niet terecht. Het enkele feit dat de ene partij op een bepaald punt wel en de andere partij op een ander punt niet wordt toegelaten tot een nadere onderbouwing is het gevolg van het oordeel over wat partijen over en weer hebben gesteld en de wijze waarop stellingen zijn betwist. Partijen hebben op elkaars stellingen kunnen reageren. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor of het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake. [gedaagde01] c.s. menen dat de rechtbank hen benadeelt door als feit van algemene bekendheid aan te nemen dat het regelmatig voorkomt dat bestuurders van een vennootschap onroerend goed op naam van hun partner zetten. Kennelijk doelen zij op 5.17 van het tussenvonnis. De rechtbank acht deze niet toegelichte stelling onbegrijpelijk, omdat deze aanname juist in het voordeel van [gedaagde04] (en [gedaagde02] ) is.
2.10.
In punt 8 van de akte proberen [gedaagde01] c.s. aan de hand van nieuw overgelegde producties alsnog te onderbouwen dat zij niet hebben gelogen. Dat is te laat, omdat het debat bij de rechtbank met de bindende eindbeslissing op dit punt is gesloten. [gedaagde01] c.s. hadden deze stukken en onderbouwing eerder kunnen en moeten inbrengen. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij. De rechtbank heeft in het tussenvonnis al zonder voorbehoud beslist over de aansprakelijkheid. Het debat dat nu wordt gevoerd gaat alleen nog over de hoogte van de schade.
2.11.
Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk wat [gedaagde01] c.s. in punt 9 van hun akte willen betogen over het tussenvonnis om op dit betoog in te kunnen gaan.
2.12.
Het meest verstrekkende bezwaar van [gedaagde01] c.s. is dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door zelf met een hypothetisch scenario te komen waarover partijen zich niet hebben uitgelaten. Dit bezwaar slaagt niet. Gelet op het oordeel over de aansprakelijkheid moet worden beoordeeld of Druvar recht heeft op de gevorderde schadevergoeding. Begroting van schade vergt een vergelijking van de werkelijke situatie met de hypothetische situatie waarin Druvar zou hebben verkeerd zonder het vastgestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde01] c.s.. Indien de schade niet concreet kan worden begroot, dan moet zij worden geschat (artikel 6:97 BW). Dat Druvar geen hypothetisch scenario concreet heeft uitgewerkt, betekent niet dat er geen schade is of dat de rechtbank de vordering tot schadevergoeding kan afwijzen. In 5.12 en 5.13 van het tussenvonnis legt de rechtbank uit hoe zij tot het hypothetische scenario is gekomen. Het is juist dat partijen zich over het hypothetische scenario niet expliciet hebben uitgelaten, maar op basis van wat in het partijdebat naar voren is gebracht, is, zoals de rechtbank in 5.13 van het tussenvonnis ook heeft overwogen, voldoende duidelijk wat er in de hypothetische situatie zou zijn gebeurd. De rechtbank ziet dan ook geen concrete argumenten die maken dat op dit punt op procedurele gronden van het tussenvonnis moet worden teruggekomen.
Partijen hebben feitelijk de mogelijkheid gehad om bezwaren in te brengen tegen het in het tussenvonnis geschetste hypothetische scenario en dat hebben [gedaagde01] c.s. ook gedaan. Het door [gedaagde01] c.s. in punt 10-14 van hun akte aan de hand van nieuwe producties geschetste alternatieve hypothetische scenario is geen reden om op dit punt terug te komen van het tussenvonnis. Uiteindelijk is ieder hypothetisch scenario tot op zekere hoogte een aanname. Wat [gedaagde01] c.s. hebben aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de door de rechtbank aangenomen hypothetische situatie onwaarschijnlijk is, of minder waarschijnlijk dan het door [gedaagde01] c.s. geschetste scenario. In het bijzonder acht de rechtbank niet aannemelijk dat Druvar in de hypothetische situatie een kort geding en geen bodemprocedure was gestart om nakoming van de overeenkomst af te dwingen.
Het argument van [gedaagde01] c.s. dat 1,5 jaar procederen onrealistisch lang is, gaat uit van een onjuiste lezing van 5.13 van het tussenvonnis. De rechtbank gaat immers uit van een aan de procedure voorafgaand buitengerechtelijk incassotraject van een half jaar. [gedaagde01] c.s. stellen niet dat deze termijn onrealistisch is. Dat de procedure zelf volgens hen korter had geduurd dan een jaar is onvoldoende om daarvan uit te gaan.
2.13.
De conclusie is dat de rechtbank in wat [gedaagde01] c.s. hebben aangevoerd geen grond ziet voor het oordeel dat wegens bijzondere omstandigheden tussentijds hoger beroep moet worden opengesteld of dat van het tussenvonnis moet worden terugkomen. Beide verzoeken worden dan ook afgewezen. Dit betekent dat de door [gedaagde01] c.s. bestreden bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis in stand blijven en bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt worden genomen.
Het verzoek van Druvar om terug te komen van het tussenvonnis
2.14.
Druvar verzoekt de rechtbank terug te komen van haar bindende eindbeslissing in het tussenvonnis dat het beslag op de woning van [gedaagde04] ten onrechte is gelegd. Druvar legt aan dit verzoek ten grondslag dat het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde02] onrechtmatig heeft gehandeld meebrengt dat Druvar er belang bij heeft dat zij haar uit dit onrechtmatig handelen voortvloeiende schade mede op de woning van [gedaagde04] kan verhalen, omdat [gedaagde02] in werkelijkheid eigenaar van de woning is. Volgens Druvar heeft de rechtbank daarom ten onrechte de gestelde schijnconstructie niet in haar beoordeling betrokken.
2.15.
Het is juist dat de rechtbank bij haar beoordeling niet expliciet op dit punt is ingegaan. Beoordeling van de gestelde schijnconstructie leidt echter niet tot een ander oordeel. Bij het incasseren van de vordering op [gedaagde02] kan in beginsel geen verhaal worden genomen op vermogen dat juridisch gezien niet aan hem toebehoort. Bovendien ligt in het tussenvonnis besloten dat er geen bijkomende omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan een schijnconstructie kan worden aangenomen, laat staan dat instandhouding van het beslag daarmee gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op dit punt terug te komen van het tussenvonnis en wijst het verzoek van Druvar af.
in conventie
De schade
2.16.
Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over de vraag wat een vergelijking van de werkelijke situatie met het in 5.13 van het tussenvonnis geschetste hypothetische scenario betekent voor de vorderingen van Druvar. Druvar betoogt, kort gezegd, dat [gedaagde01] in de hypothetische situatie in een vonnis van 30 april 2014 zou zijn veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 350.000,-, vermeerderd met de contractuele rente van € 1.313,96 per maand vanaf november 2011 en de contractuele boete vanaf 21 oktober 2012 van 1 procent (€ 3.500,-) per maand. Op het bedrag van de veroordeling dienen de betaalde rente en het op grond van de vaststellingsovereenkomst betaalde bedrag in mindering te worden gebracht.
2.17.
[gedaagde01] c.s. voeren aan dat al € 255.000,- (€ 50.000,- in mei 2013, € 25.000,- op 2 april 2014 en € 180.000,- op 7 november 2014) is terugbetaald. [gedaagde01] c.s. voeren aan dat de boeterente niet als zodanig is gevorderd en daarom niet kan worden toegewezen. [gedaagde01] c.s. achten het ook niet realistisch dat in de hypothetische situatie € 63.000,- aan boeterente zou zijn gevorderd en toegewezen. Voor zover nodig verzoeken [gedaagde01] c.s. om matiging van de boete. Als het tot een eindvonnis zou zijn gekomen, zou terstond aan de veroordeling zijn voldaan.
2.18.
De rechtbank oordeelt als volgt. De door [gedaagde01] c.s. aangevoerde betaling van € 50.000,- is niet onderbouwd en is niet vermeld in het betalingsoverzicht van Druvar (productie 4 bij dagvaarding). Het had dan ook op de weg van [gedaagde01] c.s. gelegen om deze door Druvar betwiste betaling aan te tonen. Nu [gedaagde01] c.s. dat niet hebben gedaan, passeert de rechtbank het verweer dat in mei 2013 al € 50.000,- is betaald. Volgens het overzicht van Druvar heeft de betaling van € 25.000,- betrekking op rente of boete. [gedaagde01] c.s. hebben niets aangevoerd waaruit blijkt dat de betaling aflossing betreft. Uiterlijk op 13 oktober 2012 had de lening van € 350.000,- terugbetaald moeten worden. Op dat moment was er niet op de lening afgelost, zodat vanaf 14 oktober 2012, naast terugbetaling van de lening en de contractuele rente, volgens de leningsovereenkomst ook boeterente verschuldigd was. Uit de dagvaarding (bijvoorbeeld punt 64) blijkt onmiskenbaar dat Druvar aanspraak maakt op deze boeterente als onderdeel van de door haar gevorderde schade. De rechtbank passeert het verzoek om matiging van de boete, althans de stelling dat de contractuele boete in de hypothetische situatie zou zijn gematigd in het vonnis van 30 april 2014, omdat dit onvoldoende is onderbouwd.
2.19.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde01] in de hypothetische situatie bij vonnis van 30 april 2014 zou zijn veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 350.000,-.
Vanaf 13 oktober 2011 is [gedaagde01] maandelijks € 1.313,96 aan contractuele rente verschuldigd. Dit komt tot de datum van het vonnis in het hypothetische scenario neer op € 744,58 (oktober 2011) plus (30 maal € 1.313,96 is) € 39.418,80 (november 2011 tot en met april 2014) aan contractuele rente, in totaal € 40.163,38.
Op grond van artikel 1.4 van de leningsovereenkomst is [gedaagde01] vanaf oktober 2012 € 3.500,- per maand (1% van € 350.000,-) aan boeterente verschuldigd. Ter zitting hebben [gedaagde01] c.s. gesteld dat de looptijd van de overeenkomst is verlengd, zodat van verschuldigdheid van boeterente geen sprake kan zijn. De overeenkomst is inderdaad verlengd tot en met 31 maart 2013 (zie 2.13 tussenvonnis), maar in de hypothetische situatie was Druvar daartoe niet bereid geweest en was [gedaagde01] met ingang van oktober 2012 de contractuele boete verschuldigd geweest. Tot aan het vonnis van 30 april 2014 zou zij dan ook (19 maal € 3.500,- is) € 66.500,- aan boeterente verschuldigd zijn geweest.
Tot de datum van het vonnis in het hypothetische scenario zou dit alles leiden tot veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van (€ 350.000,- aan hoofdsom plus € 40.163,38 aan contractuele rente plus € 66.500,- aan boeterente, in totaal) € 456.663,38.
2.20.
In het vonnis zou [gedaagde01] ook zijn veroordeeld tot betaling van rente en boeterente na het vonnis tot de dag van volledige betaling. In dit verband acht de rechtbank het aannemelijk dat op 31 juli 2014 aan het vonnis zou zijn voldaan. Anders dan Druvar betoogt, is het niet realistisch dat pas een jaar na het vonnis zou zijn betaald. De termijn voor hoger beroep is drie maanden, terwijl [gedaagde01] c.s. in het hypothetische scenario, waarover Druvar geen opmerkingen heeft gemaakt, niet in hoger beroep zouden zijn gegaan. Dit betekent dat de rechtbank 31 juli 2014 als hypothetische betaaldatum hanteert. Het hiervoor genoemde subtotaal wordt daarom vermeerderd met (3 maal € 1.313,96 is) € 3.941,88 aan contractuele rente en (3 maal € 3.500,- is) € 10.500,- aan boeterente. Dit leidt tot een totaalbedrag van (€ 456.663,38 plus € 3.941,88 plus € 10.500,- is) € 471.105,26. Hierop dient in mindering te worden gebracht wat [gedaagde01] reeds heeft betaald, te weten € 70.419,22 aan (boete)rente (zie 2.20 van het tussenvonnis) en het op grond van de vaststellingsovereenkomst betaalde bedrag van € 180.000,-. Dit betekent dat [gedaagde01] (€ 471.105,26 min € 70.419,22 min € 180.000,- is) € 220.686,04 aan schadevergoeding aan Druvar moet betalen. [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn vanwege hun eigen onrechtmatig handelen hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
Beslagkosten
2.21.
Op grond van artikel 706 Rv kunnen de beslagkosten van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Omdat de vordering van Druvar jegens [gedaagde01] c.s. gedeeltelijk wordt toegewezen, zijn de beslagen op vermogensbestanddelen van [gedaagde01] c.s. niet ten onrechte gelegd. Dit betekent dat [gedaagde01] c.s. gehouden zijn die beslagkosten aan Druvar te voldoen. Het argument van [gedaagde01] c.s. dat beslagen in het wilde weg zijn gelegd leidt niet tot een ander oordeel omdat het niet concreet is onderbouwd.
2.22.
Anders is dit ten aanzien van het beslag op de woning van [gedaagde04] . Gelet op het oordeel in 5.15-5.18 van het tussenvonnis is dit beslag ten onrechte gelegd en komen die beslagkosten niet voor vergoeding in aanmerking.
2.23.
Druvar vordert betaling van € 9.649,51 aan beslagkosten (€ 3.214,- advocaatsalaris, € 667,- griffierecht en € 5.768,51 kosten deurwaarder) in verband met namens haar ten laste van [gedaagde01] c.s. en [gedaagde04] gelegde beslagen. Druvar heeft een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken, derdenbeslag en aandelenbeslag, het verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank en een afrekening van de deurwaarder overgelegd. Op basis van het verzoekschrift en het verlof komen het advocaatsalaris op basis van het liquidatietarief dat hoort bij het toe te wijzen bedrag en het griffierecht voor vergoeding in aanmerking. De kosten van de deurwaarder worden toegewezen overeenkomstig de factuur exclusief btw (uitgaande van de mogelijkheid de btw te verrekenen), met uitsluiting van de kosten voor het beslag op de woning van [gedaagde04] en de kosten waarvan op basis van de factuur niet kan worden vastgesteld voor welke beslagen die kosten zijn gemaakt.
2.24.
Gelet op het voorgaande worden de beslagkosten begroot op:
  • salaris advocaat € 2.645,00 (1 punt × tarief VI)
  • griffierecht € 667,00
  • kosten deurwaarder (over)betekening
Totaal € 7.522,16
Buitengerechtelijke incassokosten
2.25.
Druvar vordert buitengerechtelijke incassokosten op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). In dit geval is de vordering gegrond op onrechtmatige daad. Het Besluit is daarop niet van toepassing. De rechtbank beoordeelt de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom aan de hand van het Rapport BGK-integraal, zodat beoordeeld moet worden of kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Bij buitengerechtelijke kosten als wettelijke vorm van schadevergoeding wordt de omvang van de vergoedingsverplichting in beginsel bepaald door de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c BW. Druvar heeft gesteld en voldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde01] c.s. hebben daar tegenin gebracht dat de kosten onredelijk en bovenmatig zijn, maar onderbouwen dat niet. Omdat de redelijkheid van het gevorderde bedrag in de forfaitaire tarieven van het Besluit ligt besloten, sluit de rechtbank daarbij aan. De kosten zullen daarom aan de hand van die tarieven op basis van het toe te wijzen bedrag worden begroot op € 2.878,43.
Proceskosten
2.26.
[gedaagde01] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Druvar worden conform het liquidatietarief dat hoort bij het toe te wijzen bedrag begroot op:
- explootkosten € 108,78
- salaris € 7.935,00 (3 punten × tarief VI (€ 2.645,-))
- griffierecht
€ 4.200,00
Totaal € 12.243,78
2.27.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
in reconventie
Opheffing beslag
2.28.
Met verwijzing naar 5.15-5.18 van het tussenvonnis zal de vordering tot opheffing van het beslag op de woning van [gedaagde04] worden toegewezen.
Dwangsom
2.29.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen. De vordering is op de wet gegrond, niet onredelijk hoog en [gedaagde04] heeft belang bij een prikkel tot nakoming. Het verweer van Druvar dat er geen reden is om een dwangsom op te leggen omdat zij een eventuele veroordeling zal nakomen, is niet onderbouwd.
Proceskosten
2.30.
Druvar wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Omdat de vordering in reconventie verband houdt met het verweer in conventie, worden bij de begroting van de proceskosten in reconventie halve punten gehanteerd. De kosten aan de zijde van [gedaagde04] worden begroot op € 747,50 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief II (€ 598,-)).

3.De beslissing

in conventie

3.1.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk tot betaling aan Druvar van € 220.686,04 aan schadevergoeding;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk tot betaling aan Druvar van de beslagkosten van € 7.522,16;
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk tot betaling aan Druvar van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.878,43;
3.4.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Druvar tot op heden begroot op € 12.243,78;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.6.
veroordeelt Druvar om het beslag op de woning van [gedaagde04] binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis op te heffen;
3.7.
veroordeelt Druvar tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij niet aan de in 3.6 vermelde veroordeling voldoet, met een maximum van € 75.000,-;
3.8.
veroordeelt Druvar in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde04] tot op heden begroot op € 747,50;
in conventie en in reconventie
3.9.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Welter-Dekkers, griffier. Het vonnis is op 26 april 2023 uitgesproken in het openbaar.
3268/3194