ECLI:NL:RBROT:2023:3568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
C/10/616581 / HA ZA 21-324
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor investeringen in vennootschap en de rol van zakelijke uitgaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eiser, vertegenwoordigd door mr. F.H.H. Sijbers, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de bestuurders van Securix LLC voor een investering van € 250.000,- die door de eiser in de vennootschap is gedaan. De rechtbank heeft eerder op 19 oktober 2022 een tussenvonnis gewezen waarin de gedaagden in de gelegenheid zijn gesteld om nadere toelichting te geven op de besteding van de geïnvesteerde gelden.

De rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat de gedaagden voldoende hebben aangetoond dat de uitgaven van Securix LLC hoofdzakelijk een zakelijk doel hebben gediend. De gedaagden hebben inzicht gegeven in de bestedingen, waaronder betalingen in cryptovaluta en via creditcards, en hebben onderbouwd dat deze uitgaven zijn gedaan voor de oprichting en exploitatie van de onderneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat de gedaagden persoonlijk hebben geprofiteerd van de uitgaven of dat deze ondoelmatig waren.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 12.246,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims, vooral in zaken die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van bestuurders voor zakelijke uitgaven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616581 / HA ZA 21-324
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat (thans): mr. F.H.H. Sijbers te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna wederom respectievelijk [eiser] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen zullen ook als [gedaagde 1] c.s. worden aangeduid.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 19 oktober 2022 een (in de hoofdzaak tweede) tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna zijn de volgende stukken gewisseld:
  • verzoek van 8 december 2022 van de voormalige advocaat van [eiser] om de op 31 januari 2023 bepaalde nadere mondelinge behandeling op een andere datum vast te stellen wegens verblijf van de advocaat in het buitenland;
  • het bezwaar van de advocaat van [gedaagde 1] c.s. van 8 december 2012 tegen dat verzoek;
  • het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank van 9 december 2022 aan partijen dat het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling wordt afgewezen;
  • de op 2 januari 2023 ingediende akte overlegging producties van [gedaagde 1] c.s., met producties 35 en 36;
  • verzoek van de voormalige advocaat van [eiser] van 5 januari 2023 om de zitting van 31 januari 2023 tot nader order aan te houden wegens persoonlijke omstandigheden van [eiser] ;
  • de reactie van de advocaat van [gedaagde 1] c.s. van 6 januari 2023 houdende bezwaar tegen het aanhoudingsverzoek;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 12 januari 2023 dat het verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling van 31 januari 2023 niet wordt gehonoreerd;
  • de e-mail van de voormalige advocaat van [eiser] van 13 januari 2023 waarin nogmaals om aanhouding van de zitting wordt verzocht;
  • de reactie bij e-mail van 13 januari 2023 van de advocaat van [gedaagde 1] c.s. om het herhaalde aanhoudingsverzoek van [eiser] niet te honoreren;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 16 januari 2023, waarin is bepaald dat zoals eerder al aan partijen was meegedeeld, de zitting van 31 januari 2023 in beginsel zal doorgaan;
  • het e-mailbericht met een addendum van de voormalige advocaat van [eiser] van 16 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 23 januari 2023;
  • het B2-formulier van 26 januari 2023 van de zijde van [eiser] , waarin de voormalige advocaat van [eiser] zich als advocaat onttrekt en wordt meegedeeld dat de huidige opvolgend advocaat van [eiser] hierover is geïnformeerd en op de gevolgen van de onttrekking is gewezen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 januari 2023 met bijlage;
  • de op 1 maart 2023 ingediende akte van [eiser] .
1.2.
Aan het slot van de zitting van 31 januari 2023 is bepaald dat [eiser] gelet op de onttrekking door zijn toenmalige advocaat in de gelegenheid zal worden gesteld een
nieuwe advocaat te stellen waarbij deze zich alsdan tegelijkertijd uit kan laten over de laatstelijk ingediende akte van [gedaagde 1] c.s. en hetgeen op de onderhavige mondelinge behandeling blijkens het proces-verbaal daarvan nader door hen daarop is toegelicht. Vervolgens is de akte door [eiser] op 1 maart 2023 genomen, waarna vonnis is bepaald.

2.Verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen in de tussenvonnissen van 1 juni 2022 en 19 oktober 2022.
2.2.
Bij het tussenvonnis van 19 oktober 2022 heeft de rechtbank [gedaagde 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om op een nog te bepalen mondelinge behandeling een nadere toelichting te geven op, kort gezegd, de besteding door Securix LLC van de in haar geïnvesteerde gelden, meer in het bijzonder van het door [eiser] in die vennootschap geïnvesteerde bedrag van € 250.000,=.
2.3.
De rechtbank heeft daarbij overwogen, kort samengevat, dat [eiser] er (jegens [gedaagde 1] c.s.) aanspraak op mag maken dat het door hem geïnvesteerde geldbedrag niet aan andere doelen is besteed dan waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze dienden voor de exploitatie van de onderneming van Securix LLC.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. hebben voor de mondelinge behandeling van 31 januari 2023 een akte met een nadere toelichting op een aantal posten in de kolommenbalans in het geding gebracht en bij gelegenheid van die mondelinge behandeling een nadere toelichting gegeven op een aantal belangrijke uitgaven van Securix LLC, zoals deze blijken uit de concept winst- en verliesrekening over 2018/2019 die is opgenomen als onderdeel van productie 25 bij akte overlegging producties van 30 maart 2022 van [gedaagde 1] c.s.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 1] c.s. met de door hen overgelegde stukken en de daarop door hen gegeven toelichting voldoende duidelijk gemaakt waaraan de in Securix LLC geïnvesteerde gelden zijn uitgegeven en dat deze uitgaven hoofdzakelijk een zakelijk doel hebben gediend.
2.6.
Onder meer hebben zij dat gedaan door inzicht te geven in de op de winst- en verliesrekening (zie hiervoor onder 2.3) voorkomende uitgavenposten, die terug te voeren zijn op de posten van de door hen overgelegde kolommenbalans. [gedaagde 1] c.s. hebben een gedetailleerd overzicht verstrekt van de samenstelling en opbouw van de diverse posten van de kolommenbalans (productie 29 bij akte van 29 juni 2022) en een uitleg gegeven van wat onder deze posten moet worden verstaan. Ook hebben zij dit overzicht onderbouwd met onderliggende stukken, waaruit duidelijk wordt hoe de diverse betalingen hebben plaatsgevonden (namelijk door middel van cryptovaluta, via de creditcards van [gedaagde 1] c.s. en door middel van rechtstreekse betalingen van de bankrekening van Securix LLC).
2.7.
Uit de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde stukken en daarop gegeven toelichting volgt dat een groot deel van de uitgaven van Securix LLC heeft plaatsgevonden door betalingen in cryptovaluta, zoals is uiteengezet in de akte van 29 juni 2022 onder 4 en 5 . Aldaar wordt vermeld en is gespecificeerd dat met een bedrag van € 106.550,= via Kraken Payward Ltd een bedrag van 558 Ethereum is aangekocht. Met dit bedrag aan cryptogeld heeft Securix LLC betalingen gedaan aan diverse derden, zoals vermeld in de onder 2 van die akte uitgesplitste posten van de kolommenbalans. Onbetwist is dat het volledige bedrag aan Ethereum aan deze derden is uitgegeven. Al de uitgaven zijn onderbouwd met facturen. Op geen enkele wijze heeft [eiser] aangetoond of aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 1] c.s. van deze uitgaven persoonlijk hebben geprofiteerd of dat die uitgaven evident ondoelmatig zouden zijn geweest.
2.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben voorts gespecificeerd dat en welke bedragen zij door gebruikmaking van hun creditcards namens Securix LLC hebben voldaan.
[gedaagde 1] c.s. hebben een volledige set afschriften verstrekt van hun bankrekeningen waarop de diverse creditcarduitgaven zichtbaar zijn gemaakt. Ook hebben zij bij hun akte van 29 juni 2022 als productie 31 de claimsheets van hen beiden in het geding gebracht, waarbij zij een volledig overzicht hebben verstrekt van de geldbedragen die zij met hun creditcards hebben voldaan en hebben opgegeven wanneer en waaraan welke geldbedragen zijn besteed, waarbij deze gegevens kunnen worden geverifieerd aan de hand van de door [gedaagde 1] c.s. daarbij gevoegde bankafschriften.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiser] had gelegen om uiteen te zetten en te onderbouwen dat en waarom [gedaagde 1] c.s. door het doen van deze creditcardbestedingen als bestuurders van Securix LLC persoonlijk ernstig verwijtbaar onzorgvuldig hebben gehandeld. [eiser] heeft in zijn akte onder 34 over de betalingen per creditcard slechts opgemerkt dat [gedaagde 1] c.s. hebben nagelaten hun stelling dat zij aldus zakelijke kosten van Securix LLC hebben voorgefinancierd met facturen te onderbouwen en dat de stelling van [gedaagde 1] c.s. daarom door [eiser] wordt betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. aan de verzwaarde motiveringsplicht van hun verweer hebben voldaan door de genoemde gegevens in het geding te brengen. Aan de [eiser] zijn aldus voldoende feitelijke gegevens verstrekt op basis waarvan hij geconcretiseerd had kunnen stellen welke uitgaven ten onrechte als zakelijke kosten zijn opgevoerd. Met de algemene betwisting van de zakelijkheid van de door [gedaagde 1] c.s. verantwoorde uitgaven, kon [eiser] met andere woorden niet volstaan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de creditcardbetalingen zijn gedaan met een zakelijk doel, namelijk om te komen tot de oprichting van een onderneming die bitcoins zou uitgeven.
2.10.
In totaal heeft Securix LLC, zoals blijkt uit de onder 1 van productie 29 opgenomen kolommenbalans, een bedrag van € 333.934,25 uitgegeven. Van die uitgaven zijn mede een aantal posten betaald rechtstreeks van de bankrekening van Securix LLC aan derde partijen. Dat gaat om de posten “Legal and tax advice” tot een bedrag dat betaalbaar is gesteld aan DTS (Duijn’s Tax Solutions) van (€ 5.922,50 + € 20.511,25 is) € 26.433,75‬ en een bedrag van € 7.500,= dat is betaald aan Fintech Capital, de post “4620 Internet and communication” tot een aan T-Mobile betaald bedrag van € 1.235,59, de post “7100 Mining partner electricity upgrade” tot een aan Fintech Capital betaald bedrag van € 32.000,=, de post “Management fees” ten bedrage van € 7.500,= en ten slotte de post “4980 Bank fees” ten bedrage van € 855,=. Dat is in totaal (€ 26.433,75‬ + € 7.500,= + € 1.235,59 + € 32.000,= + € 7.500 + € 855,= is) € 75.524,34. Hieruit volgt dat de creditcardbetalingen een bedrag uitmaken van € 151.859,91, namelijk € 333.934,25 (het totaal van uitgaven volgens de kolommenbalans) minus € 106.550,= (de hiervoor genoemde betalingen in de vorm van het cryptogeld Ethereum) en minus € 75.524,34 (het bedrag dat rechtstreeks van de bankrekening van Securix LLC is betaald). Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de tot een bedrag van € 151.859,91 oplopende creditcardbetalingen door [gedaagde 1] c.s. via hun creditcards, zijn besteed aan activiteiten ten behoeve van het opzetten van de onderneming van Securix LLC. Dat lijkt een aanzienlijk bedrag, maar het is niet onverklaarbaar hoog, als in ogenschouw wordt genomen dat de activiteiten van [gedaagde 1] c.s. die gericht waren op het vinden van investeerders, vooral in het buitenland plaatsvonden en daarmee samenhangende kosten voor reizen, verblijf en huisvestingskosten snel kunnen oplopen. Dat deze kosten zijn gemaakt is ook niet in geschil.
2.11.
Een optelling van voorgaande bedragen (€ 106.550,= voor aangekochte cryptocurrency en € 151.859,91) is reeds meer dan het bedrag dat [eiser] in Securix LLC heeft geïnvesteerd. Daarmee hebben [gedaagde 1] c.s. dus al voldaan het verzoek om duidelijk te maken dat de investering van [eiser] voor zakelijke doeleinden is aangewend.
2.12.
In de akte van 1 maart 2023 onder alineanummers 12 voert [eiser] aan dat [gedaagde 1] c.s. een niet sluitende berekening heeft gemaakt, waarin, ook als rekening wordt gehouden met alle posten van de kolommenbalans, nog steeds een bedrag van € 51.807,71 van de door [eiser] geïnvesteerde € 250.000,= niet is toegelicht/ontbreekt. In dit betoog kan [eiser] echter niet worden gevolgd.
In zijn berekening telt [eiser] immers alleen de geel gearceerde bedragen van de door hem genoemde acht posten op (de bedragen die volgens opgave van [gedaagde 1] c.s. zijn uitgegeven ná de investering door [eiser] op 13 september 2028) tot een bedrag van € 86.697,31, terwijl de acht posten ook transacties omvatten die niet geel gearceerd zijn maar waaraan het geld van [eiser] ook kan zijn besteed.
2.13.
[eiser] heeft in de akte van 1 maart 2023 nog enkele ander kritiekpunten geuit op de door [gedaagde 1] c.s. verstrekte overzichten. De kritiek op de door [gedaagde 1] c.s. gehanteerde wisselkoersen voor US-dollar en Ethereum leiden, indien al juist, echter tot hoogstens een minimale correctie op de in Euro’s berekende uitgaven (volgens de berekeningen in de akte van [eiser] zelf van € 985,33 en € 40,=). Dat is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [gedaagde 1] c.s. onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt welke bestemming de investering van € 250.000,= heeft gekregen en dat zij daarom persoonlijk aansprakelijk zijn voor het niet terugbetalen van die investering. Dit geldt ook voor de stelling van [eiser] dat er sprake is van een dubbeltelling van een factuur van ICO Bulls en Agenda van € 1.575,=. De rechtbank merkt op dat de uitgaven van Securix LLC uiteindelijk hoger zijn geweest dan de opbrengsten.
2.14.
Tot slot heeft [eiser] in zijn akte van 1 maart 2023 naar voren gebracht dat betwijfeld moet worden of aan de rechtstreekse betaling van de bankrekening van Securix LLC aan Fintech Capital van € 7.500,= (geboekt onder de post “4900 Legal and tax advice”) ook daadwerkelijk juridisch of fiscaal advies ten grondslag ligt. [eiser] betwijfelt dat, omdat [gedaagde 1] c.s. vóór deze factuur al juridisch en fiscaal advies hadden ingewonnen bij DTS, waarvoor, zoals hiervoor vermeld € 26.433,75 in rekening is gebracht. Fintech Capital B.V. is de vennootschap van [gedaagde 1] , die een bedrijventerrein in Nederland zou huren en met computer apparatuur zou inrichten om bitcoins te ‘minen’. [eiser] trekt ook van de uitgaven genoemd onder de post “7100 Mining partner electricity upgrade” van € 10.000,-- en € 22.000,-- die rechtstreeks van de bankrekening van Securix LLC aan Fintech Capital zijn overgemaakt, in twijfel of deze daadwerkelijk zijn uitgegeven voor het gestelde doel (upgraden van elektriciteit). [eiser] stelt dat [gedaagde 1] c.s. als eigenaren van Fintech Capital B.V. op grond van de op hen rustende bewaarplicht van administratie moeten kunnen bewijzen dat aan deze uitgaven daadwerkelijk een zakelijke doorbelasting ten grondslag ligt.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat een beoordeling in deze procedure van de gegrondheid van de bovengenoemde betalingen door Securix LLC aan Fintech Capital B.V. achterwege kan blijven, aangezien de besteding van de investering van [eiser] van € 250.000,= al voldoende verklaard wordt door de overige uitgaven die namens Securix LLC zijn gedaan. De rechtbank wijst op de bovengenoemde bestedingen van € 106.550,= in cryptocurrency, waarvan niet in geschil is dat deze volledig is aangewend voor zakelijke doeleinden, en de betalingen via de creditcards tot een bedrag van € 151.859,91. Daaraan kan het bedrag van € 26.433,75 worden toegevoegd dat onweersproken is betaald voor aan Securix LLC verstrekte juridische en fiscale adviezen. Een bespreking van de vraag of [gedaagde 1] c.s. gehouden zijn bescheiden uit de financiële administratie van Fintech Capital B.V. over te leggen, behoeft daarom niet plaats te vinden. Dat Fintech Capital B.V. juridisch advies heeft ingewonnen lijkt overigens voldoende aannemelijk gelet op de activiteiten die zij (in Nederland) wenste te ontplooien. Ook kan worden aangenomen dat door Fintech Capital B.V. een betaling voor zogenoemde “electricity upgrade” is gedaan. De rechtbank wijst erop dat in het rapport van het particulier recherchebureau van [eiser] (door hem als productie 1 bij dagvaarding overgelegd) met zoveel woorden is opgemerkt (p. 9 van dat rapport) dat een woordvoerder van Enexis Netbeheer heeft bevestigd dat Fintech Capital B.V. voor het upgraden van de stroomvoorziening van een bedrijfsterrein in Zevenbergen een bedrag van € 25.000,-- als aanbetaling heeft moeten overmaken en na annulering van de opdracht annuleringskosten heeft moeten voldoen. [eiser] lijkt daarmee de zakelijkheid van die uitgaven ten onrechte in twijfel te trekken.
2.16.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er geen basis is om [gedaagde 1] c.s. als bestuurders persoonlijk aansprakelijk te stellen voor het door [eiser] geleden verlies dat is ontstaan doordat hij zijn investering in Securix LLC niet heeft kunnen terugverdienen. De vordering van [eiser] tegen [gedaagde 1] c.s. zal daarom worden afgewezen.
2.17.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 juni 2022 onder 4.21 reeds uiteengezet waarom de vordering tegen [gedaagde 3] voor afwijzing gereed ligt.
2.18.
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] als de in deze procedure in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt. Daarom dient hij te worden belast met de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 3] , tot betaling waarvan [eiser] zal worden veroordeeld, worden begroot op:
- griffierecht € 1.666,00
- salaris advocaat
€ 10.580,00(4,0 punten* × tarief VI, € 2.645,00)
Totaal € 12.246,00
* conclusie van antwoord (1), 2x akten met bijzondere inhoud (1), 2x mondelinge behandeling (2)
2.19.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente over nakosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 12.246,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
[3152/2111]