ECLI:NL:RBROT:2023:3518

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
10032049 / CV EXPL 22-23573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling waarborgsom voor gehuurde woning met betrekking tot artikel 7:224 lid 2 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de terugbetaling van een waarborgsom die door [eiser01] was betaald bij de huur van een woning. [eiser01] had de woning van [gedaagde01] gehuurd van 17 februari 2020 tot 1 februari 2022 en had bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 1.515,00 betaald. Bij het einde van de huur heeft [gedaagde01] slechts € 648,22 terugbetaald, terwijl [eiser01] van mening was dat hij recht had op een terugbetaling van € 1.429,98. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] niet meer dan € 85,02 voor schoonmaakkosten op de waarborgsom mocht inhouden, en heeft de vordering van [eiser01] tot terugbetaling van het restant van de waarborgsom van € 781,76 toegewezen. De vordering in reconventie van [gedaagde01] tot vergoeding van huurderving werd afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiser01].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10032049 / CV EXPL 22-23573
datum uitspraak: 31 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. P.N.M. Commandeur te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door [naam01] te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 juli 2022, met bijlagen;
  • het mondelinge en schriftelijke antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van 15 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 29 november 2022, waarin de geplande mondelinge behandeling is verplaatst;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 8 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser01] in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder was de vertegenwoordigster van [gedaagde01] aanwezig.

2.De inleiding

Wat wil [eiser01] in deze zaak?
2.1.
[eiser01] heeft van 17 februari 2020 tot 1 februari 2022 de woning aan het adres [adres01] in Rotterdam (‘de woning’) van [gedaagde01] gehuurd. [eiser01] heeft bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 1.515,00 aan [gedaagde01] betaald. [gedaagde01] heeft daar bij het einde van de huur slechts € 648,22 van terugbetaald, terwijl [gedaagde01] volgens [eiser01] € 1.429,98 aan hem had moeten terugbetalen. [eiser01] is namelijk van mening dat [gedaagde01] enkel € 85,02 voor het schoonmaken van de keuken bij het einde van de huur (berekend op basis van drie uren werk) op de waarborgsom mocht inhouden. In deze zaak eist [eiser01] dan ook dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het restant van de waarborgsom van € 781,76 aan hem terug te betalen. [eiser01] maakt verder aanspraak op € 141,89 inclusief btw aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en een proceskostenveroordeling.
Wat is het verweer van [gedaagde01] en wat is haar tegeneis?
2.2.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van [eiser01] . Volgens [gedaagde01] is € 1.130,00 van de waarborgsom aan [eiser01] terugbetaald en is het restantbedrag van € 385,00 ingehouden voor de beschadigingen die [eiser01] in de woning heeft gemaakt. [eiser01] had de woning ook niet schoon opgeleverd en hij heeft aan Riva Rentals B.V. (de beheerder van de woning, ‘Riva’) opdracht gegeven om namens hem een professioneel schoonmaakbedrijf in te schakelen. De openstaande rekening moet weliswaar nog door [eiser01] worden betaald, maar dat is een verbintenis tussen [eiser01] en Riva.
2.3.
Doordat de woning pas op 15 februari 2022 schoon is opgeleverd, heeft [gedaagde01] de woning gedurende vijftien dagen niet kunnen verhuren. [gedaagde01] eist daarom dat [eiser01] wordt veroordeeld om een bedrag van € 710,57 aan huurderderving aan haar te betalen. Verder eist [gedaagde01] dat [eiser01] wordt veroordeeld om de door haar geleden kosten te vergoeden, vanwege de omstandigheid dat [eiser01] de dagvaarding te laat bij de rechtbank had aangebracht en dat [gedaagde01] haar retour vliegticket naar Singapore hierdoor heeft moeten wijzigen.

3.De beoordeling

in conventie
Welk gedeelte van de waarborgsom is aan [eiser01] terugbetaald? € 648,22.
3.1.
Partijen twisten allereerst over het antwoord op de vraag welk gedeelte van de waarborgsom aan [eiser01] is terugbetaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat aan [eiser01] meer dan het door hem gestelde en met een bankafschrift onderbouwde bedrag van € 648,22 is terugbetaald. [gedaagde01] heeft bij antwoord weliswaar gesteld dat er € 1.130,00 aan [eiser01] zou zijn terugbetaald, maar dit is door [eiser01] gemotiveerd betwist. Bovendien blijkt uit het bankafschrift dat [gedaagde01] ter onderbouwing van haar standpunt heeft overgelegd, dat zij een bedrag van € 1.130,00 aan Riva heeft overgemaakt en dus niet aan [eiser01] zelf.
3.2.
In deze zaak wordt gelet op het voorgaande als vaststaand aangenomen dat [eiser01] slechts € 648,22 van de door hem betaalde waarborgsom van € 1.515,00 heeft teruggekregen.
Moet [gedaagde01] nog een gedeelte van de waarborgsom aan [eiser01] terugbetalen? Ja.
3.3.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde01] geen beschrijving van de woning bij aanvang van de huur in het geding heeft gebracht. Daarom wordt verondersteld dat [eiser01] de woning in de staat heeft ontvangen zoals deze was bij het einde van de huurovereenkomst (zie artikel 7:224 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, ‘BW’). Alleen al op grond hiervan mocht [gedaagde01] niet meer dan € 85,02 voor de schoonmaakkosten van de keuken op de door [eiser01] aan haar betaalde waarborgsom inhouden en is de eis van [eiser01] tot terugbetaling van € 781,76 toewijsbaar.
3.4.
Zelfs als wel een beschrijving van de woning bij aanvang van de huur in het geding zou zijn gebracht, dan had [gedaagde01] nog niet meer dan € 85,02 voor de schoonmaakkosten van de keuken op de waarborgsom mogen inhouden. Daarvoor is redengevend dat uit het rapport dat tijdens de eindinspectie van de woning is opgemaakt niet blijkt dat er nog punten van herstel resteerden, anders dan het schoonmaken van de keuken, wat door [eiser01] is erkend en waarvoor hij een bedrag van € 85,02 op de aan hem terug te betalen waarborgsom in mindering heeft gebracht. Als [gedaagde01] van mening was dat [eiser01] nog een aantal punten moest herstellen, dan had het op haar weg gelegen om dit in het rapport van de eindinspectie te (laten) vermelden. Dat heeft zij echter niet gedaan. Dit brengt mee dat eventuele later ontdekte (of in een latere e-mail geschreven) herstelpunten voor rekening en risico van [gedaagde01] blijven; de kosten daarvoor kunnen niet op de waarborgsom in mindering worden gebracht. Dat geldt ook voor de gestelde andere schoonmaakkosten. Uit het rapport van de eindinspectie blijkt dat de woning, met uitzondering van de keuken, (voldoende) schoon was. Als [gedaagde01] toch van mening was dat de woning beter moest worden schoongemaakt en zij vond dat [eiser01] daarvoor moest betalen, dan had het op haar weg gelegen om dit in het rapport van de eindinspectie te (laten) vermelden. Dat heeft zij echter ook niet gedaan. Haar stelling dat [eiser01] met Riva had afgesproken om de gehele woning door een professioneel bedrijf te laten schoonmaken, is door [eiser01] gemotiveerd betwist en door [gedaagde01] verder niet (met stukken) onderbouwd. Aan die stelling gaat de kantonrechter daarom voorbij.
3.5.
Concluderend: [gedaagde01] wordt veroordeeld om een bedrag van € 781,76 aan [eiser01] te betalen.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
3.6.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat in de brief van 13 april 2022 die de gemachtigde van [eiser01] aan [gedaagde01] heeft verstuurd (bijlage 5 bij de dagvaarding) geen betalingstermijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop die brief is ontvangen is genoemd, terwijl dit op grond van artikel 6:96 lid 6 BW wel is vereist.
[gedaagde01] moet de proceskosten van [eiser01] betalen.
3.7.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 214,00 aan griffierecht en € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 132,00). Dit is in totaal € 605,43. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad.
3.8.
Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
in reconventie
De tegeneis van [gedaagde01] wordt afgewezen.
3.9.
De door [gedaagde01] geëiste vergoeding voor huurderving over de periode van 1 februari 2022 tot en met 15 februari 2022 moet worden afgewezen. [gedaagde01] heeft namelijk op geen enkele manier onderbouwd dat het door (toerekenbaar) toedoen van [eiser01] niet mogelijk was om de woning al eerder aan een derde te verhuren, terwijl uit het oordeel in conventie dat [gedaagde01] niet meer dan € 85,02 voor de schoonmaakkosten van de keuken op de door [eiser01] aan haar betaalde waarborgsom mocht inhouden bovendien volgt dat de (overige) schoonmaak- en herstelwerkzaamheden die in de woning zijn verricht niet voor rekening van [eiser01] mochten worden uitgevoerd en dus ook niet aan hem kunnen worden tegengeworpen.
3.10.
De conclusie luidt dan ook dat de tegeneis van [gedaagde01] wordt afgewezen.
[gedaagde01] moet de proceskosten van [eiser01] betalen.
3.11.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 66,00 aan salaris voor de gemachtigde (½ x één punt x € 132,00). De kantonrechter volstaat met deze toekenning van salaris voor de gemachtigde van [eiser01] , omdat het partijdebat zich vanaf de mondelinge behandeling heeft geconcentreerd op de eis van [eiser01] . Daarin ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskostenveroordeling in die lijn te berekenen. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 781,76 aan hoofdsom;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 605,43;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af;
in reconventie
4.5.
wijst de eis af;
4.6.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 66,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
38671