In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 maart 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [naam kind01], te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De Raad had aanvankelijk verzocht om een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden, maar dit verzoek werd later aangepast naar negen maanden. De moeder van [naam kind01] heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en stelde dat de situatie inmiddels verbeterd was. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar chronische ziekte en eerdere problemen, stappen heeft ondernomen om haar situatie te verbeteren. Er is een netwerk van ondersteuning rondom de moeder en [naam kind01], en de omgang tussen hen verloopt goed. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over [naam kind01] zonder een ondertoezichtstelling kunnen worden weggenomen en dat een uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de opmerking dat de moeder en haar netwerk in staat zijn om de zorg voor [naam kind01] op zich te nemen.
De kinderrechter heeft de moeder aangeraden om het concept terugvalplan goed te bespreken met haar netwerk, zodat de terugkeer van [naam kind01] naar huis goed kan verlopen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 22 maart 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld.