ECLI:NL:RBROT:2023:342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
649663 / HA RK 22-1296
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 18 januari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die preventief gedetineerd is, had de wraking aangevraagd tegen mr. J. van Dort, de rechter-commissaris die belast was met haar strafzaak. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris de opdracht van de strafkamer correct had geïnterpreteerd en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. Verzoekster stelde dat zij niet correct was opgeroepen voor haar verhoor op 16 december 2022 en dat haar hoorrecht was geschonden. De wrakingskamer oordeelde echter dat de oproeping op de juiste wijze was gedaan en dat verzoekster in staat was om haar standpunt te verduidelijken. De rechter-commissaris had geen verantwoordelijkheid voor het vervoer van verzoekster naar de rechtbank en de wrakingskamer vond geen aanwijzingen voor een gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de rechters, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/649663 / HA RK 22-1296
Beslissing van 18 januari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de P.I. [naam P.I.] ,
hierna te noemen: verzoekster,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. J. van Dort,
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam (hierna te noemen: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de strafzaak tegen verzoekster. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10/075816-22 (hierna: de strafzaak).
1.2.
Ter terechtzitting van 1 november 2022 heeft de meervoudige strafkamer de strafzaak tegen verzoekster verwezen naar de rechter-commissaris met daarbij (onder meer) de opdracht:
“Voorts geeft de rechtbank de rechter-commissaris de opdracht om de verdachte te horen over de vraag of zij al dan niet ter observatie klinisch zou moeten worden opgenomen [in] het Pieter Baan Centrum voor een onderzoek naar haar psychische gesteldheid.”
1.3.
Bij e-mail van 29 november 2022 zijn de raadsman en de officier van justitie,
mr. M.L. Goudzwaard, opgeroepen voor het verhoor van de verdachte op 16 december 2022. In het e-mailbericht is tevens het doel van het verhoor vermeld, te weten
‘het verhoor van de verdachte omtrent de plaatsing PBC’. De raadsman en de officier van justitie zijn tevens verzocht zorg te dragen voor vervanging ingeval van verhindering.
1.4.
Bij e-mail van 30 november 2022 is een oproep uitgegaan van het kabinet van de
rechter-commissaris naar verzoekster voor het verhoor.
1.5.
Ter gelegenheid van het verhoor van de verzoekster op 16 december 2022 heeft de raadsman wraking van de rechter-commissaris verzocht. Per brief van 19 december 2022 heeft de raadsman de gronden van het wrakingsverzoek aangevuld en toegelicht.
1.6.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor
omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden:
- alle hiervoor genoemde processtukken en
- het proces-verbaal van 16 december 2022 waarin het mondeling
wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld.
1.7.
Bij brief van 20 december 2022 heeft de raadsman gereageerd op het proces-verbaal van 16 december 2022.
1.8.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld, schriftelijk te reageren. Zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 december 2022.
1.9.
Verzoekster en de rechter-commissaris zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan de raadsman is een kennisgeving toegezonden.
1.10.
Ter zitting van 4 januari 2023 zijn verschenen:
  • verzoekster,
  • de heer [naam tolk] , tolk in de Engelse taal ten behoeve van verzoekster;
  • de raadsman van verzoekster, mr. A.H.J. Strak;
  • de rechter-commissaris.
Verzoekster, haar raadsman en de rechter-commissaris zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunt nader toe te lichten.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft – samengevat - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
De rechter-commissaris heeft in strijd gehandeld met artikel 197, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Artikel 197, eerste lid, Sv impliceert een hoorrecht en geen hoorplicht. Een verdachte die gehoord wordt omtrent plaatsing in het PBC dient derhalve deugdelijk/ informatief te worden opgeroepen, zodat de verdachte een weloverwogen keuze kan maken afstand te doen van het hoorrecht. Verzoekster heeft niet een oproep ex artikel 197, eerste lid, Sv ontvangen om te worden gehoord in het kader van een eventuele opname in het PBC. Zij werd op 16 december 2022 geconfronteerd met vervoer naar de rechtbank Rotterdam. In de veronderstelling dat zij naar de rechtbank moest in verband met verlenging van voorlopige hechtenis, tekende zij voor afstand van haar recht te worden gehoord, waarna zij omstreeks 12.00 uur geconfronteerd werd met een bevel medebrenging en werd zij onder dwang vervoerd naar de rechtbank.
2.2.
Door verzoekster niet, althans niet deugdelijk geïnformeerd op te roepen in het kader van artikel 197, eerste lid, Sv dan wel om als verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris te horen omtrent plaatsing in het PBC in het kader van een door de rechtbank nog te nemen beslissing ex artikel 317 lid 2 Sv, heeft de rechter-commissaris, die direct verantwoordelijk is voor alle oproepen ten behoeve van verhoren op haar kabinet, de verdachte de mogelijkheid ontnomen weloverwogen afstand te doen van haar hoorrecht.
2.3.
Zelfs indien geen sprake zou zijn geweest van het horen van de verdachte in het kader van artikel 197, eerste lid, Sv, maar de rechtbank de zaak slechts aan de rechter-commissaris had doorverwezen teneinde de verdachte te horen omtrent plaatsing in het PBC om te zijner tijd ter zitting ex artikel 317 Sv een bevel af te geven, is met een dergelijke doorverwijzing door de rechtbank het hoorrecht van de verdachte niet gewijzigd in een hoorplicht. Ter zake een verhoor omtrent plaatsing in het PBC heeft de verdachte een hoorrecht en geen hoorplicht en aldus heeft de verdachte ook het recht om daarvan afstand te doen na een deugdelijke oproep. Door verzoekster niet deugdelijk op te roepen en ‘verplicht’ te horen/laten verschijnen, onder dwang naar de rechtbank te vervoeren, heeft de rechter-commissaris vooringenomen gehandeld door de verdachte de mogelijkheid te ontnemen afstand te doen van haar recht te worden gehoord omtrent plaatsing in het PBC, althans de verdachte de mogelijkheid ontnomen in alle vrijheid haar mening te geven omtrent plaatsing in het PBC (iemand die onder dwang wordt vervoerd kan niet meer in alle vrijheid verklaren en het onder dwang vervoeren was een door de rechter-commissaris gecreëerde omstandigheid).
2.4.
Om voornoemde redenen was het op 16 december 2022 gerechtvaardigd dat de raadsman de rechter-commissaris tot tweemaal toe verzocht om een afschrift van de oproep van verzoekster ter zake het verhoor omtrent plaatsing PBC en een afschrift van het bevel medebrenging teneinde te controleren of verzoekster in de gelegenheid was gesteld afstand te doen van haar hoorrecht. Toen de rechter-commissaris in gebreke bleef aan genoemde verzoeken te voldoen en aangaf dat bij een herhaald verzoek van de raadsman het verhoor van verzoekster zou worden voortgezet zonder haar raadsman, creëerde de rechter-commissaris wederom een omstandigheid welke verzoekster de mogelijkheid ontnam in alle vrijheid haar mening te kunnen geven omtrent plaatsing in het PBC en handelde de rechter-commissaris vooringenomen.
2.5.
Het feit dat ondanks deugdelijke verzoeken daartoe, laatstelijk bij e-mailbericht van 19 december 2022, tot op heden noch de oproep van de verdachte tot het verhoor omtrent plaatsing in het PBC, noch de afstandsverklaring van verzoekster, noch het bevel medebrenging zijn toegevoegd aan het dossier zijn tekenend dat de rechten van verzoekster met voeten zijn getreden.
2.6.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.7.
De raadsman heeft naar aanleiding hiervan nog het volgende aangevoerd. De rechter-commissaris stelt ten onrechte dat de procesbeslissing, plaatsing van verzoekster in het PBC, was voorbehouden aan de rechtbank en dat zij slechts imperatief de opdracht had gekregen verzoekster te horen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 november 2022 volgt evident dat de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot verwijzing naar de rechter-commissaris heeft gehonoreerd, zodat de vordering op korte termijn behandeld kon worden. Bovendien blijkt uit genoemd proces-verbaal niet dat de rechtbank de beslissing ex artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering aan zich heeft gehouden. Zou dat het geval zijn geweest, dan was het oproepen en het verschijnen van de officier van justitie door de rechter-commissaris niet opportuun. Zij zou kunnen worden gehoord op de eerstvolgende zitting aangaande die beslissing. Dat de rechtbank die procesbeslissing heeft gedelegeerd aan de rechter-commissaris volgt ook overigens uit de opdracht aan de officier van justitie om bij verhindering zorg te dragen voor vervanging.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. De wrakingskamer overweegt dat de rechter-commissaris de aan haar gerichte opdracht van de meervoudige strafkamer – zoals hiervoor geciteerd in alinea 1.2. – heeft gelezen en opgevat als de opdracht tot het horen van verzoekster als verdachte over de vraag of zij al dan niet zou moeten worden opgenomen in het PBC voor een onderzoek naar haar psychische gesteldheid. Gelet op de formulering van de opdracht van de strafkamer aan de rechter-commissaris heeft laatstgenoemde de opdracht ook zo kunnen lezen en opvatten. Dat het betoog van de officier van justitie ter terechtzitting van 1 november 2022 een andere strekking had en dat de verdediging tegen dat betoog geen verweer heeft gevoerd, maakt het voorafgaande niet anders; de rechter-commissaris is immers gebonden aan de opdracht van de strafkamer.
3.3.
De wrakingskamer volgt niet het betoog van de raadsman dat verzoekster niet correct was opgeroepen voor haar verhoor op 16 december 2022. De schriftelijke oproeping van verzoekster voor laatstgenoemde datum is door de griffier op 30 november 2022 per e-mail verzonden aan de afdeling bevolking van de P.I. alwaar verzoekster verblijft met daarbij het verzoek die oproeping aan verzoekster uit te reiken. De rechter-commissaris heeft aangevoerd dat zij geen bemoeienis heeft gehad met het uitreiken van de brief in de P.I. en de wijze van transport. Voor zover de raadsman betoogt dat onduidelijk was waarvoor verzoekster was opgeroepen kan de wrakingskamer hem daarin niet volgen. Gezien het e-mailbericht van 29 november 2022 van de griffier aan de raadsman, waarin wordt meegedeeld dat het verhoor van verzoekster omtrent de plaatsing PBC was gepland op 16 december 2022 te 15.00 uur had de raadsman kunnen weten waarom verzoekster zou worden gehoord. De wrakingskamer is niet gebleken dat de rechter-commissaris verantwoordelijk was voor het onder dwang vervoeren van verdachte naar haar kabinet. Zelfs indien dit wel het geval zou zijn geweest, zou dat een procesbeslissing van de rechter-commissaris zijn en een dergelijke beslissing kan, mede gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geen grond vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet gebleken.
3.4.
Aan de tijdens het verhoor op 16 december 2022 herhaalde verzoeken van de raadsman aan de rechter-commissaris om aan hem afschriften van de oproeping ex artikel 197, eerste lid, Sv, het bevel medebrenging en de afstandsverklaring van verzoekster ter beschikking te stellen, kon de rechter-commissaris niet voldoen. Nog daargelaten dat de rechter-commissaris kennelijk abusievelijk begreep dat de raadsman verzocht om het bevel op grond van artikel 196 Sv is aannemelijk dat de rechter-commissaris toen niet beschikte over de verzochte stukken, voor zover die al bestonden. Dat de rechter-commissaris toen niet heeft voldaan aan het herhaalde verzoek van de raadsman, vormt evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid, gelet op de omstandigheid dat aan verzoekster een oproeping was toegezonden en de raadsman door de griffier per e-mail van het verhoor op de hoogte was gebracht. Zo deze oproeping verzoekster niet mocht hebben bereikt, zoals de raadsman stelt, dan vormt die omstandigheid geen zwaarwegende aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris.
3.5.
De wrakingskamer volgt evenmin het betoog van de raadsman dat verzoekster op 16 december 2022 niet in vrijheid heeft kunnen verklaren. Nadat de rechter-commissaris de aan haar gerichte opdracht van de strafkamer aan verzoekster en haar advocaat had voorgelezen, heeft zij verzoekster meegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was. Indien verzoekster zich op dat moment beperkt of belemmerd had gevoeld in haar vrijheid te verklaren, had zij zich kunnen beroepen op haar zwijgrecht.
3.6.
Verzoekster is voorts van mening dat op 16 december 2022 haar vrijheid om te verklaren door de rechter-commissaris is ingeperkt door haar aan haar raadsman gerichte woorden:
“Als u mij nog een keer onderbreekt, kunnen we ook zonder uw aanwezigheid doorgaan”,of woorden van die strekking. Hierover overweegt de wrakingskamer dat deze mededeling van de rechter-commissaris een ordemaatregel betreft. Dat de rechter-commissaris het betoog van de raadsman onderbreekt of afkapt leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid. Het is aan de rechter-commissaris die het verhoor van de verdachte houdt om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij staat het de rechter-commissaris vrij om de raadsman van de verdachte te onderbreken, temeer nu de rechter-commissaris reeds tweemaal aan de raadsman had uitgelegd dat zij niet beschikte over de eerdergenoemde stukken.
3.7.
Op grond van het voorafgaande wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. P.C. Santema en mr. M.G.L. de Vette, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.
de griffier is buiten staat deze beslissing te tekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.