ECLI:NL:RBROT:2023:3383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10342830
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en loondoorbetaling bij ziekte

In deze zaak, die diende als kort geding, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een loonvordering van eiser [eiser01] tegen gedaagde [gedaagde01]. Eiser, die sinds 19 februari 2018 als koerier in dienst was van gedaagde, vorderde achterstallig loon over de maanden december 2022 en januari 2023, alsook een doorbetaling van zijn salaris tijdens ziekte. Eiser was ziek uitgevallen op 13 juni 2022 en had in de maanden december 2022 en januari 2023 geen salaris ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet is verschenen en heeft verstek verleend. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met verwijzingen naar de arbeidsovereenkomst en de toepasselijke cao, waarin is bepaald dat hij recht heeft op loondoorbetaling van 100% tijdens ziekte.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser aannemelijk zijn en heeft deze toegewezen. Eiser heeft recht op € 4.028,22 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met vakantietoeslag en wettelijke verhoging. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 560,05 toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 615,00, die door gedaagde aan de gemachtigde van eiser moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de financiële situatie van eiser en zijn gezin, waardoor hij belang heeft bij een snelle betaling van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10342830 \ VV EXPL 23-80
datum uitspraak: 21 maart 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Booij,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats02] , gemeente [gemeente01] ,
gedaagde,
niet verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 3 maart 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 14 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: de heer [eiser01] , zijn partner en tolk mevrouw [naam01] en hun zoon de heer [naam02] , bijgestaan door mr. M. Booij als gemachtigde. Namens [gedaagde01] was niemand aanwezig. [eiser01] is in de gelegenheid gesteld zijn stellingen nader toe te lichten. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is op basis van een arbeidsovereenkomst met ingang van 19 februari 2018 als koerier in dienst van [gedaagde01] tegen een salaris van € 11,18 bruto per uur, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
11.CAO
Op deze arbeidsovereenkomst is het Cao beroepsvervoer goederen van toepassing.”
2.3.
De Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: ‘de cao’) luidt, voor zover van belang, als volgt (versie 1 januari 2017 – 1 januari 2020):
Artikel 16
Loon bij arbeidsongeschiktheid
[…]
2.
Indien de werknemer arbeidsongeschikt is, ontvangt hij een aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting van artikel 7:629 BW tot 100%, […]”
2.4.
Op salarisspecificaties van [eiser01] is vermeld dat zijn brutoloon in de maanden april, mei, juni en augustus 2022 € 1.342,74 bedroeg.
2.5.
Op 13 juni 2022 is [eiser01] ziek uitgevallen.
2.6.
[eiser01] heeft over de maanden december 2022 en januari 2023 geen salaris ontvangen van [gedaagde01] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 2.685,48 bruto aan achterstallig loon over de maanden december 2022 en januari 2023, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
II. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 1.342,74 bruto per maand vanaf 1 februari 2023 tot er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst;
III. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:626 BW (waarschijnlijk is bedoeld: 7:625 BW) over het reeds verschuldigde salaris op het moment van toewijzen van de loonvordering;
IV. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zijnde een bedrag van € 560,05 bij toewijzing van het onder I, II en III gevorderde;
V. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder I, II, III en IV gevorderde;
VI. [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Het recht op loondoorbetaling van 100% tijdens ziekte vloeit voort uit artikel 7:629 BW en artikel 16 van de cao. In 2022 ontving [eiser01] een maandloon van € 1.342,74 bruto, gebaseerd op 94,35 uren. [gedaagde01] had dit moeten aanbieden als vaste arbeidsomvang op grond van artikel 7:628a lid 5 BW. Nu [gedaagde01] dit niet heeft gedaan, heeft [eiser01] op grond van artikel 7:628a lid 8 BW recht op loon over de maanden december 2022 en januari 2023. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering; [eiser01] heeft momenteel geen inkomsten om in de kosten van zijn bestaan te voorzien. De buitengerechtelijke incassokosten zijn kosten die op grond van artikel 6:96 lid 1 sub c BW voor vergoeding in aanmerking komen omdat [gedaagde01] heeft nagelaten het salaris tijdig te betalen waardoor [eiser01] een gemachtigde heeft moeten inschakelen.
3.3.
[gedaagde01] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Verstek

4.1.
[eiser01] heeft de originele betekende dagvaarding overgelegd. De kantonrechter heeft geconstateerd dat [gedaagde01] correct is opgeroepen voor de zitting van 14 maart 2023. Omdat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen en er geen vertegenwoordiger of gemachtigde namens [gedaagde01] op de mondelinge behandeling is verschenen, wordt tegen [gedaagde01] verstek verleend.
Spoedeisend belang
4.2.
Uit de aard van de vordering blijkt het spoedeisend belang van [eiser01] en in zoverre is hij ontvankelijk in zijn vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De vorderingen
4.3.
Bij gebreke van een verweer daartegen, moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser01] . Aannemelijk is dan dat op grond van het door [eiser01] gestelde het gevorderde achterstallige loon over de maanden december 2022 en januari 2023, dat op de voet van artikel 7:628a lid 5 BW wordt begroot op € 1.342,74 bruto per maand, in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Nu de vorderingen de kantonrechter verder niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, zullen de vorderingen, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen, worden toegewezen.
4.4.
De gevorderde betaling van een bedrag van € 1.342,74 bruto per maand vanaf 1 februari 2023 zal slechts worden toegewezen met betrekking tot de maand februari 2023, nu tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd dat [eiser01] ook voor die maand geen loon heeft ontvangen. Vanaf de maand maart 2023 betreft dit een toekomstige vordering die nog niet opeisbaar is en waarbij (nog) geen sprake is van verzuim aan de zijde van [gedaagde01] . Er is dan ook geen reden om dit deel (vanaf maart 2023) van de vordering op voorhand toe te wijzen, waarbij uiteraard wel geldt dat voor [gedaagde01] een loonbetalingsverplichting geldt zodra een loonvordering opeisbaar geworden is.
4.5.
De wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden toegewezen tot het maximum van 50%, aangezien geen gronden zijn gebleken voor matiging van dit percentage. De verhoging wordt toegewezen over de toe te wijzen loonachterstand met betrekking tot de maanden december 2022, januari 2023 en februari 2023.
4.6.
De buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 560,05 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
4.7.
De wettelijke rente over het verschuldigde achterstallige loon en de wettelijke verhoging wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiser01] deze kosten daadwerkelijk al aan zijn gemachtigde heeft betaald.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 615,00. Aangezien [eiser01] op basis van een toevoeging procedeert dienen deze kosten direct aan de gemachtigde van [eiser01] te worden betaald. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,00 (1/2 punt x € 264,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Aangezien [eiser01] momenteel geen inkomsten heeft om in de kosten van zijn bestaan te voorzien, ervaart hij stress vanwege de financiële situatie van hem en zijn familie. Hij heeft er dan ook belang bij dat [gedaagde01] aan de veroordelingen tot betaling voldoet op het moment dat [gedaagde01] dat op basis van dit vonnis moet doen. Daarom wordt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde01] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 4.028,22 bruto aan achterstallig loon over de maanden december 2022, januari 2023 en februari 2023, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vervolgens te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en ten slotte te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 560,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 615,00, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser01] dient te worden voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
48637