In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [naam kind], geboren in 2014. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van [naam kind]. De moeder, die het ouderlijk gezag over [naam kind] heeft, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en stelde dat de zorgen niet gegrond zijn. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaat, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over [naam kind] grotendeels zijn weerlegd door de moeder. Er is geen sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind]. De moeder heeft aangetoond dat zij openstaat voor hulpverlening en dat er al stappen zijn ondernomen om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen die door de vader en de school zijn gerapporteerd. De kinderrechter concludeert dat de huidige vrijwillige hulpverlening toereikend is en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. Het verzoek van de Raad is dan ook afgewezen.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De beschikking is schriftelijk vastgesteld op 17 april 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.