In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 april 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling van zijn dochter, geboren in 2012, op te heffen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd op 7 oktober 2022, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van het kind, die voortkwamen uit de spanningen tussen de ouders. De vader stelde dat de situatie inmiddels stabiel was en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was. Hij voerde aan dat de ondertoezichtstelling al zeven jaar loopt en dat het doel van de maatregel, het wegnemen van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, niet meer van toepassing was.
De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) voerden verweer tegen het verzoek van de vader. De moeder benadrukte dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om escalaties te voorkomen. De GI bevestigde dat er minder zorgen zijn, maar dat het nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling op te heffen. De kinderrechter heeft de zaak tijdens een mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, waarbij de sfeer soms vijandig was.
Na beoordeling van de feiten en de standpunten van beide ouders, evenals de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, concludeerde de kinderrechter dat de zorgen over de ontwikkeling van het kind nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet kon worden opgeheven, omdat de grond voor de maatregel nog steeds van toepassing is. Het verzoek van de vader werd afgewezen, en de kinderrechter benadrukte het belang van een jeugdbeschermer in deze situatie om de ontwikkeling van het kind te waarborgen.