ECLI:NL:RBROT:2023:3273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
10-253524-22 en 96-222980-20 vordering TUL VV: 10-230806-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling in het verkeer met roekeloos rijgedrag en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 4 oktober 2022. De verdachte reed met een snelheid van 128 kilometer per uur binnen de bebouwde kom, waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Hierdoor heeft hij een snorfietser aangereden, die zwaar lichamelijk letsel opliep en in coma raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot doodslag. Wel werd hij schuldig bevonden aan roekeloos rijgedrag, het verlaten van de plaats van het ongeval en rijden onder invloed van cannabis. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, terwijl de ouders van het slachtoffer wel een schadevergoeding toegewezen kregen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10-253524-22 en 96-222980-20 (reeds gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10-230806-20
Datum uitspraak: 20 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de reeds gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien: feiten 1 tot en met 5. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (poging tot doodslag), het onder 2 primair (roekeloos rijden en daarbij een snorfietser zwaar lichamelijk letsel toebrengen), het onder 3 (het verlaten van de plaats van het ongeval), het onder 4 (het (op een ander moment) rijden onder invloed van cannabis) en het onder 5 (te hard rijden) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-230806-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer).
Er is sprake van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van verdachtes gedragingen. De verdachte reed op het moment van de botsing 128 kilometer per uur; dit is 78 kilometer per uur harder dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. De botsing heeft plaatsgevonden op het punt op de Molenvliet waarbij overgestoken kan worden vanaf de Laagjesweg, ook door zwakkere verkeersdeelnemers. Het slachtoffer, rijdend op een snorfiets en zonder helm, was zo’n zwakkere verkeersdeelnemer. Daar komt bij dat de botsing heeft plaatsgevonden tijdens de spits. Door op zo’n plek met een dergelijke snelheid te rijden - die op dat tijdstip in Nederland niet eens op de snelweg is toegestaan - is de kans aanmerkelijk dat iemand komt te overlijden.
Deze aanmerkelijke kans heeft de verdachte ook aanvaard. Voor deze vaststelling zijn de volgende omstandigheden relevant. De verdachte reed veel te hard in de bebouwde kom op een druk tijdstip van de dag. Het voertuig waarin de verdachte reed was aan het accelereren; het gaspedaal was vol ingetrapt tot een halve seconde voorafgaand aan de botsing. Vijf seconden voor de botsing reed de verdachte 93 kilometer per uur en ten tijde van de botsing 128 kilometer per uur. De verdachte heeft zijn snelheid, ondanks het stilstaande verkeer uit de tegemoetkomende richting, niet geminderd bij de kruising. Daarbij heeft hij onoplettend gereden. Hij heeft immers pas een halve seconde voor de botsing geremd. De verdachte is bovendien ter plaatse bekend. Ook was hij reeds eerder die dag gestopt door de politie vanwege snel rijgedrag. De verdachte had zijn gordel niet om. Ook heeft de verdachte nog een openstaande verkeerszaak, te weten het op 25 augustus 2020 50 kilometer per uur te hard rijden binnen de bebouwde kom onder invloed van cannabis. Voorts heeft de verdachte de afgelopen vijf jaar meerdere (minstens 40) verkeersovertredingen begaan, waaronder een veroordeling voor 45 kilometer per uur te hard rijden op 7 februari 2018. De verdachte heeft tot slot verzuimd hulp te verlenen na het ongeval. Hij heeft direct de plaats van het ongeval verlaten zonder de hulpdiensten te alarmeren. Om die reden kon niet worden vastgesteld of hij onder invloed was van verdovende middelen.
De verdachte heeft met zijn rijgedrag een onaanvaardbaar risico voor de verkeersveiligheid genomen, met vreselijke gevolgen. Gelet op voornoemde omstandigheden is sprake van concrete gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het fatale gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard.
4.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 impliciet primair (poging tot doodslag) vrijspraak bepleit, omdat het voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van een dodelijk ongeval ontbreekt. De verdachte reed te hard binnen de bebouwde kom, maar dit betrof een weg langs een industriegebied en dus geen weg door een woonwijk. Ook is van belang dat het een overzichtelijke verkeerssituatie betrof. De weg bevat weliswaar een bocht, maar de bocht was niet onoverzichtelijk. Bovendien reed de verdachte op een voorrangsweg en was de weg voor hem volledig vrij. Onder deze omstandigheden is de kans op het veroorzaken van een dodelijk ongeval niet aanmerkelijk te noemen. Evenmin heeft de verdachte de kans op het veroorzaken van een dodelijk ongeval bewust aanvaard. Daartoe heeft de raadsvrouw gewezen op contra-indicaties, namelijk dat de verdachte vrij baan had, op een voorrangsweg reed, het een overzichtelijke situatie betrof en de verdachte nog heeft geremd en geprobeerd uit te wijken.
Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde roekeloosheid. De verdachte erkent dat hij door zo hard te rijden schuld heeft aan het ongeval, maar de vorm van schuld is niet te kwalificeren als roekeloos. Van deze zwaarste aan opzet grenzende schuldvorm is slechts in uitzonderlijke situaties sprake. Om van roekeloosheid te kunnen spreken, dient vastgesteld te worden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Hier is geen sprake van. Voorts geldt dat volgens de Hoge Raad niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van roekeloosheid. Evenmin is het gedrag van de verdachte te kwalificeren als roekeloosheid in de zin van artikel 5a Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Hiervoor geldt dat het begaan van één verkeersovertreding (te weten het te hard rijden) – zoals in het onderhavige geval – doorgaans niet leidt tot een bewezenverklaring van artikel 5a WVW.
Ten aanzien van feit 3 (het verlaten van de plaats van het ongeval) heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte direct na het ongeval naar het slachtoffer toe rende. De getuige [getuige01] heeft verklaard dat de verdachte in shock en/of paniek was. De getuige [getuige02] , werkzaam als broeder bij het EMC op de IC-afdeling, is direct naar het slachtoffer toegelopen en heeft haar eerste hulp verleend. Pas op het moment dat verschillende omstanders daadwerkelijk hulp verleenden aan het slachtoffer – hetgeen de verdachte zag gebeuren – verliet hij de plaats van het ongeval. Onder deze omstandigheden is geen sprake van het in hulpeloze toestand achterlaten van het slachtoffer.
4.3.
Beoordeling
Vaststelling van de feiten
Vaststaat dat de verdachte als bestuurder van een personenauto op 4 oktober 2022 omstreeks 17:30 uur een verkeersongeval op het kruispunt van de Molenvliet en de Laagjesweg te Rotterdam heeft veroorzaakt. Hij heeft met 128 kilometer per uur over de Molenvliet, een voorrangsweg, gereden waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. De verdachte is met deze snelheid met de voorzijde van zijn auto gebotst tegen de rechterzijde van de door het slachtoffer bestuurde snorfiets, die vanaf de Laagjesweg de Molenvliet overstak.
De bestuurster van de snorfiets, [slachtoffer01] , heeft als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij is in coma geraakt, heeft botbreuken in haar hele lichaam en hoofd en heeft diffuus hersenletsel opgelopen. Uit een recent medisch advies van 24 maart 2023 blijkt dat [slachtoffer01] op 22 december 2022 is opgenomen in een revalidatiecentrum en niet in staat is om te communiceren. De prognose is dat zij langdurig continue zorg dan wel begeleiding nodig zal hebben en dat volledig herstel niet mogelijk is.
Na het veroorzaken van dit ongeval is de verdachte uit de auto gestapt en naar het slachtoffer toegelopen. Na vijf seconden is hij teruggelopen naar zijn auto om daaruit zijn telefoon en wat andere spullen te pakken, waarna hij de plaats van het ongeval lopend heeft verlaten.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij de bestuurder van de personenauto was, (veel) te hard reed en het ongeval heeft veroorzaakt. De verdachte weet niet waarom hij zo hard reed, maar hij heeft niet gewild dat hij een ongeluk zou veroorzaken. Hij heeft ook bekend na het veroorzaken van het ongeval de plaats van het ongeval te hebben verlaten. Hij heeft verklaard dat hij – nadat hij zag hoe het slachtoffer er aan toe was – bang was voor de gevolgen.
Poging tot doodslag/poging tot zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de verdenking verkeersgedrag betreft. Ook verkeersgedrag kan onder omstandigheden kwalificeren als een strafbare poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling. Daarvoor is vereist dat de verdachte (ten minste voorwaardelijk) opzet moet hebben gehad op een bepaald gevolg, te weten op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de verdachte daar op uit was. Er is derhalve geen sprake van "vol” opzet. Niettemin kan geoordeeld worden dat de verdachte opzet heeft gehad indien sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft tijdens de spits met een snelheid van 128 kilometer per uur over een voor hem bekende voorrangsweg gereden waarbij hij wist dat er een kruispunt naderde met de Laagjesweg, namelijk een fietsoversteekplaats. De verdachte wist ook dat ter plekke een maximumsnelheid gold van 50 kilometer per uur. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte als bestuurder van de auto een aanmerkelijke kans op het overlijden van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan, andere weggebruikers oplevert. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van deze aanmerkelijke kans, omdat hij heeft verklaard dat hij bekend was met deze weg en ook wist dat er op de plaats van de aanrijding een kruising met een fietsoversteekplaats is.
Vervolgens is de vraag of de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van andere weggebruikers ook bewust heeft aanvaard. Uit de verklaringen van de verdachte komt naar voren dat hij het gevolg van zijn rijgedrag, het zware lichamelijke letsel van het slachtoffer, niet heeft gewild en niet heeft voorzien. Hierbij speelt de omstandigheid mee dat de verdachte op een voorrangsweg reed en dat hij weliswaar binnen de bebouwde kom reed, maar dat de weg zich niet in een woonwijk bevindt. De rechtbank acht het aannemelijk dat er sprake is geweest van forse zelfoverschatting van een jonge bestuurder en dat de verdachte er – zeer naïef – van uitging dat hij met zijn rijgedrag geen ongelukken zou veroorzaken. Er is geen sprake van concrete gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan, het slachtoffer heeft aanvaard.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan, het slachtoffer, zodat de verdachte van het onder 1 ten laste zal worden vrijgesproken
.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 / schuldgradatie (feit 2)
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verkeersongeval aan de schuld, in de zin van artikel 6 WVW, van de verdachte te wijten is. Daarvoor moet in de eerste plaats een causaal verband bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. De verdachte heeft binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid zeer fors overschreden ter hoogte van een kruising met een fietsoversteekplaats. De verdachte reed 128 kilometer per uur waar 50 was toegestaan.
Naar algemene ervaringsregels is een auto bij dergelijke snelheidsoverschrijdingen veel eerder bij de oversteekplaats en zal die auto ook veel minder makkelijk en later worden waargenomen door andere verkeersdeelnemers, dan wanneer een auto met een lagere, toegestane, snelheid rijdt.
De snorfietser die vanaf de Laagjesweg haar oversteek maakte, had er niet op bedacht hoeven zijn dat er tijdens de oversteek een auto met veel te hoge snelheid over de Molenvliet reed, waaraan niet afdoet dat de Molenvliet een voorrangsweg is. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als gevolg van de zeer forse snelheidsoverschrijding – waardoor hij zijn snelheid niet tijdig heeft kunnen aanpassen of zijn voertuig tot stilstand heeft kunnen brengen – tegen de snorfiets is aangebotst en dat het ongeval derhalve aan zijn schuld is te wijten.
De rechtbank dient dan de vraag te beantwoorden van welke vorm van schuld sprake is. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, opklimmend van aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend tot roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. In artikel 5a WVW is – kort gezegd – strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels in die mate worden geschonden dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is te duchten. De rechtbank zal beoordelen of de verkeersgedragingen van de verdachte hier onder vallen.
De verdachte heeft binnen de bebouwde kom de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met maar liefst 78 kilometer per uur overschreden, op een tijdstip waarop veel mensen – onder wie zwakkere verkeersdeelnemers zoals (snor)fietsers – deelnemen aan het verkeer. De verdachte heeft, terwijl hij direct na het passeren van een voetgangersoversteekplaats op de Molenvliet al 93 kilometer per uur reed, het gaspedaal van zijn voertuig volledig ingetrapt, waardoor zijn snelheid nog verder toenam en op het moment van de aanrijding 128 kilometer per uur betrof. Bovendien stokte het verkeer in de tegengestelde richting, waardoor er geen sprake was van een onbelemmerd uitzicht op de oversteekplaats. Dit is zodanig verwijtbaar verkeersgevaarlijk gedrag dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de concrete verkeersgedraging van de verdachte die tot het ongeval heeft geleid, is aan te merken als een gedraging in de zin van artikel 5a WVW. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van roekeloosheid; de zwaarste vorm van schuld.
Hulpeloze toestand (feit 3)
Vaststaat dat de verdachte als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten ondanks de wetenschap dat daarbij aan de bestuurster van de snorfiets (ernstig) letsel is toegebracht. De verdachte heeft zich niet uit eigen beweging gemeld bij de politie en is na het ongeval zelfs naar het buitenland vertrokken. De verdachte is acht dagen na het ongeval aangehouden op de luchthaven in Brussel dankzij politieonderzoek en het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte het slachtoffer door aldus te handelen in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Het beschermde belang van artikel 7 WVW is tweeledig. Dit artikel beoogt veilig te stellen dat betrokkenen na een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker van dit ongeval aansprakelijk te stellen voor de geleden schade en dient daarmee een civielrechtelijk belang. Daarnaast beschermt het artikel het belang van de verkeersveiligheid, het leven, de lichamelijke gezondheid en integriteit van verkeersdeelnemers, en van de eigendommen van die verkeersdeelnemers.
Artikel 7 lid 1 onderdeel c WVW ziet op de situatie dat iemand aan wie bij een ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Die hulpeloze toestand omvat ook een moreel aspect. Wanneer iemand in hulpeloze toestand wordt achtergelaten, is bovendien de zogenoemde inkeerbepaling van artikel 184 WVW niet van toepassing en mag de betrokkene bij het ongeval ook na bekendmaking van zijn identiteit niet de plaats van het ongeval verlaten (artikel 7 lid 2 WVW). Het artikel strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Uit jurisprudentie volgt dat de betrokkene er niet op mag vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen, ook niet als het verkeersongeval op een drukke straat plaatsvindt of anderen nabij zijn (Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:394).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zich niet zelf om het slachtoffer te bekommeren – terwijl hij wist dat zij zwaar gewond was – haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verdachte was er niet van op de hoogte dat degene die eerste hulp heeft verleend aan het slachtoffer (getuige [getuige02] ) verpleegkundige is en om die reden (in zoverre toevallig) wist hoe eerste hulp te verlenen. Bovendien is op de camerabeelden te zien dat de verdachte tegelijkertijd met deze getuige van het slachtoffer wegliep, waardoor zij alleen werd achtergelaten. Zij liepen beiden richting hun eigen voertuigen. Getuige [getuige02] is daarna direct teruggelopen naar het slachtoffer om hulp te bieden. De verdachte heeft, nadat hij iets uit zijn auto had gehaald, lopend de plaats van het ongeval verlaten. Aan het feit dat er omstanders in de buurt waren kon hij niet het vertrouwen ontlenen dat het slachtoffer (voldoende) hulp zou krijgen en die omstandigheid ontslaat hem evenmin van zijn (ook morele) plicht om een slachtoffer in hulpeloze toestand te helpen. Dat de verdachte erg van de aanrijding geschrokken was, is op zich begrijpelijk, maar doet aan het bewijs voor dit feit niet af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht het ten laste gelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Rijden onder invloed van cannabis en te hard rijden binnen de bebouwde kom (feiten 4 en 5)
Het onder 4 en 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte de bewezen verklaarde gedragingen heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, behoudens verweer met betrekking tot de feiten 2 en 3 ten aanzien van de juridische kwalificatie van de gedragingen en de strafverzwarende omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
primair
hij op 4 oktober 2022 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, kruispunt Molenvliet en Laagjesweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
rijgedrag,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid heeft gereden van 128 kilometer per uur en accelererend, en
- op de Molenvliet met een, gelet op de wegsituatie, veel te hoge snelheid en veel hoger dan ter plaatse verantwoord was, een bocht naar rechts is ingereden, en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en
- niet tijdig heeft opgemerkt dat een snorfietser, inmiddels doende was de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en
- aldus rijdend tegen die snorfietser is aangebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een comateuze houding en meerdere botbreuken in de benen en
hetbekken en in het aangezicht en dif
fuus hersenletsel werd toegebracht;
3.
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op het kruispunt Molenvliet en Laagjesweg,
op 4 oktober 2022
de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist,
een ander (te weten [slachtoffer01] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
4.
hij op 25 augustus 2020 te Rotterdam
een voertuig, te weten
eenpersonenauto
,heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in
zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,7 microgram THC per liter
bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
5.
hij op 25 augustus 2020 te Rotterdam,
binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Horvathweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2, primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a en c van de Wegenverkeerswet 1994,
feit 4:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994,
feit 5:
overtreding van het bepaalde bij artikel 20, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft binnen de bebouwde met een extreem hoge snelheid van 128 kilometer per uur gereden. Ten gevolge hiervan heeft hij [slachtoffer01] , toen 19 jaar, op haar snorfiets aangereden, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Zij is in coma geraakt en uit de namens de zus van [slachtoffer01] voorgedragen schriftelijke verklaring blijkt dat [slachtoffer01] nog altijd niet bij bewustzijn is en medisch zeer kwetsbaar is. Dit ongeval heeft het leven van [slachtoffer01] en haar familie voorgoed veranderd. [slachtoffer01] is een jonge vrouw van nu 20 jaar. De verwachting is dat zij levenslang zeer ernstige beperkingen zal ondervinden en afhankelijk zal blijven van continue zorg. Zij mist dus de kans op een vreugdevol leven zonder zodanige beperkingen. De familie van [slachtoffer01] leeft in de voortdurende angst dat [slachtoffer01] zal komen te overlijden als gevolg van een infectie. Ook de onzekerheid of [slachtoffer01] ooit bij bewustzijn zal komen of nog zal kunnen praten, draagt bij aan het onmetelijke verdriet van de familie.
Door zijn roekeloos rijgedrag heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van de verkeersveiligheid en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met zeer ernstige gevolgen.
Na het veroorzaken van het ongeval, heeft hij de plaats van het ongeval verlaten en [slachtoffer01] in hulpeloze toestand achtergelaten zonder zich om haar te bekommeren, terwijl zij direct na het ongeval al in een evident slechte toestand verkeerde. Dit neemt de rechtbank de verdachte bijzonder kwalijk. In plaats van de hulpdiensten af te wachten en zo veel mogelijk te helpen, heeft de verdachte zich uit de voeten gemaakt. Ook daarna heeft de verdachte nagelaten contact op te nemen met de politie. In plaats daarvan heeft hij zich na het ongeval schuil gehouden en heeft iemand anders zich – met medeweten van de verdachte, aldus zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring – bij de politie als bestuurder van de bij het ongeval betrokken auto gemeld. De verdachte is toen naar Marokko vertrokken en is uiteindelijk aangehouden op het vliegveld in Brussel toen hij wilde terugkeren naar Nederland.
Naast deze feiten heeft de verdachte twee jaar voorafgaand aan het ongeval een auto bestuurd onder invloed van cannabis en daarbij veel te hard gereden binnen de bebouwde kom.
Dit zijn allemaal zeer ernstige strafbare feiten, omdat deze een zeer grote inbreuk maken op de verkeersveiligheid en de lichamelijke integriteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte zich meerdere malen heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 3 januari 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt – kort gezegd – onder andere het volgende in.
Volgens de reclassering hanteert de verdachte een gevaarlijke rijstijl, gebruikt hij mogelijk drugs, is hij impulsief in het maken van keuzes en heeft hij een weinig ondersteunend netwerk als het gaat om het maken van juiste (pro sociale) keuzes. De verdachte heeft de neiging de gevolgen van zijn gedrag af te wentelen op anderen, hierin geen verantwoordelijkheid te nemen en hij wordt hierin ondersteund door zijn netwerk. Daarnaast toont de verdachte geen inzicht in de mate van de ernst van zijn grensoverschrijdende rijgedrag. De verdachte is eerder aangehouden voor het rijden onder invloed, maar het is onbekend of hij ten tijde van het onderhavige incident (van 4 oktober 2022) onder invloed was van verdovende middelen. Ten aanzien van de andere leefgebieden heeft de reclassering geen problemen geconstateerd. De verdachte heeft een afgeronde mbo-opleiding, werk, stabiele huisvesting en geen schulden.
De reclassering schat het recidiverisico en het risico op letselschade in als gemiddeld en het risico op onttrekken aan op te leggen voorwaarden als laag.
De reclassering adviseert de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, en gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en het meewerken aan middelencontrole. Indien tijdens de cognitieve vaardigheidstraining blijkt dat een training niet afdoende is om het gedrag van de verdachte te veranderen of dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van onderliggende persoonlijkheids- of psychische problematiek, dan zal de verdachte mee moeten werken aan diagnostiek en behandeling. Voorts merkt de reclassering op dat indien uit de drugscontroles blijkt dat de verdachte niet abstinent is van drugs, de verdachte mee zal moeten werken aan een behandeling gericht op het abstinent raken daarvan. De reclassering adviseert om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ook adviseert de reclassering om de verdachte de rijbevoegdheid te ontzeggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
Gezien de ernst van de strafbare feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, met name omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd – de verdachte zal vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank wel aanleiding om het meewerken aan middelencontrole als bijzondere voorwaarde op te leggen. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat de verdachte tijdens het veroorzaken van het ongeval op 4 oktober 2022 onder invloed was van alcohol en/of drugs, omdat hij de plaats van het ongeval direct daarna heeft verlaten, maar wel dat hij op 25 augustus 2020 onder invloed van cannabis een auto heeft bestuurd. Door de oplegging van bijzondere voorwaarden, kan toezicht worden gehouden op het gedrag van de verdachte na zijn detentie. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaar passend en geboden.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank – gelet op de duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf – geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Bijkomende straf
Voorts acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de maximale duur van vijf jaren passend en geboden.
Snelheidsovertreding: schuldigverklaring zonder straf of maatregel
Nu het overtreden van de maximumsnelheid (feit 5) een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor in beginsel een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet opportuun is in het licht van de reeds op te leggen straffen voor de andere strafbare feiten. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen inzake 10-253524-22

Ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft wettelijk vertegenwoordiger [naam01] zich namens [slachtoffer01] als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 27.895,00 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 200.000,00 aan immateriële schade.
Voorts hebben de ouders van [slachtoffer01] , [naam02] en [naam03] , zich ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde als benadeelde partijen in het geding gevoegd. Zij vorderen beiden een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel dienen te worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en het betreft schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het gedrag van de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de gevorderde affectieschade van de ouders van [slachtoffer01] niet betwist. De verdachte is bereid deze schade te vergoeden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] wordt niet betwist dat haar, gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, een vergoeding van immateriële schade toekomt.
De raadsvrouw heeft zich echter primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Gelet op de hoogte van de vordering en de complexiteit van het vaststellen van het verwijtbaar handelen, verdient deze – na kwalificatie van het strafbaar handelen in de strafzaak – een uitvoerige behandeling door de burgerlijke rechter waarbij de civiele maatstaf volledig wordt nagelopen.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de strafzaak dient te worden aangehouden om een schriftelijke ronde te gelasten, waarin beide partijen de standpunten in het licht van de civiele maatstaf uiteenzetten.
De raadsvrouw heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering – in geval van gedeeltelijke toewijzing – dient te worden gematigd tot een bedrag van € 50.000,- bij wijze van voorschot. De benadeelde partij dient in dat geval voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, zodat de vordering voor het overige deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
8.3.
Beoordeling
Vordering benadeelde partij namens [slachtoffer01]
Het slachtoffer is als gevolg van het ongeval ernstig gewond geraakt en is op 22 december 2022 in een revalidatiecentrum opgenomen, waar zij ten tijde van het wijzen van dit vonnis nog steeds verblijft. Het is niet de verwachting dat zij volledig zal herstellen.
Het feit dat er nog geen medische eindtoestand bereikt is, is een complicerende factor voor het toekennen van immateriële schadevergoeding. Hier komt bij dat niet zonder meer kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate betekenis toekomt aan het beroep namens verdachte op de omstandigheid dat de snorfiets niet is gestopt voor de haaientanden.
Verder speelt een rol dat ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij een beroep heeft gedaan op de WAM-verzekeraar van de verdachte ten aanzien van de erkenning van de aansprakelijkheid voor geleden schade, zodat aangenomen kan worden dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade door de WAM-verzekeraar zal worden uitgekeerd.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gevorderde materiële schade bij voorkeur in samenhang met de immateriële schade dient te worden afgewikkeld.
Mede omdat aanhouding van de behandeling van de strafzaak voor geen van de partijen wenselijk is, komt de rechtbank tot de conclusie dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De vordering kan zo nodig wel nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vorderingen benadeelde partijen [naam02] en [naam03]
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen voor affectieschade van de vader en de moeder van het slachtoffer. In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de ouders van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoren en dat een bedrag van € 17.500,00 geldt voor ouders van een meerderjarig, thuiswonend, kind dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de benadeelde partijen ieder een bedrag van € 17.500,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2022.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partijen [naam02] en [naam03] ieder afzonderlijk een schadevergoeding te betalen van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 oktober 2022.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer01] geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Vordering tenuitvoerlegging 10-230806-20

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 16 november 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 22 december 2020.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, omdat de algemene voorwaarde (het niet plegen van strafbare feiten voor het einde van de proeftijd) niet is nageleefd.
9.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat het vonnis van de politierechter betrekking heeft op een heel ander feit dan de in deze strafzaak ten laste gelegde feiten.
9.4.
Beoordeling
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn op 4 oktober 2022 gepleegd, dus na het wijzen van voornoemd vonnis en tijdens de proeftijd. Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Dat de bewezenverklaarde feiten andersoortige feiten betreffen dan het feit waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, doet daar niet aan af. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6, 7, 8, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 20 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich na uitnodiging bij een nader aan te wijzen reclasseringsinstelling melden. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. In de training wordt onder meer ingegaan op het tegengaan van impulsiviteit en het nemen van verantwoordelijke beslissingen.
Indien tijdens de training blijkt dat een training niet afdoende is om het gedrag van de veroordeelde te veranderen of dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van onderliggende persoonlijkheids- of psychische problematiek, dan zal de veroordeelde meewerken aan diagnostiek en behandeling;
- de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om inzicht te krijgen in het middelengebruik. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt
gecontroleerd. Indien uit deze controles blijkt dat de veroordeelde niet abstinent is van drugs, dan dient hij mee te werken aan een behandeling die gericht is op het abstinent raken van drugs;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan de reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in detentie in het buitenland ingevolgde het Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, en in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte (ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde feit)
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer01]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam02]te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[naam02]te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
105 (honderdvijf) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam03]te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[naam03]te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
105 (honderdvijf) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
4 (vier) weken, van de bij vonnis van 16 november 2020 van de politierechter in deze rechtbank (onder parketnummer 10-230806-20) aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(onder parketnummer 10-253524-22)
1.
hij op of omstreeks 4 oktober 2022 te Rotterdam
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Volkswagen Golf met kenteken
[kenteken01] )
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- daarbij met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 128 kilometer per uur en accelererend, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of
- op de Molenvliet met die te hoge snelheid, in ieder geval met een, gelet op de wegsituatie, veel te hoge snelheid en/of veel hoger dan ter plaatse verantwoord was, een (onoverzichtelijke) bocht naar rechts is ingereden, waardoor hij, verdachte, het verloop van de weg in die bocht niet kon overzien, en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast hem heeft gehouden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een snorfietser, inmiddels doende was de kruising via de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/of
- die snorfietser niet heeft laten voorgaan en/of
- en aldus rijdend tegen die snorfietser is aangebotst en/of aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
hij op of omstreeks 4 oktober 2022 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, kruispunt Molenvliet en Laagjesweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- daarbij met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 128 kilometer per uur en accelererend, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of
-op de Molenvliet met die te hoge snelheid, in ieder geval met een, gelet op de wegsituatie, veel te hoge snelheid en/of veel hoger dan ter plaatse verantwoord was, een (onoverzichtelijke) bocht naar rechts is ingereden, waardoor hij, verdachte, het verloop van de weg in die bocht niet kon overzien, en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor hem heeft gehouden, en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een snorfietser, inmiddels doende was de kruising
via de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/of
- die snorfietser niet heeft laten voorgaan en/of
- en aldus rijdend tegen die snorfietser is aangebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten tot op omstreeks 14 november 2022 nog in een comateuze houding bevondt en/of meerdere botbreuken in de benen en/of bekken en/of in het aangezicht en/of (blijvend) difuus hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
vervolgens plaats van ongeval heeft verlaten en daarbij die [slachtoffer01] in hulpeloze
toestand heeft achtergelaten;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 oktober 2022 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, het
kruispunt Molenvliet en Laagjesweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- daarbij met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 128 kilometer per uur en
accelererend, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane
maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of
-op de Molenvliet met die te hoge snelheid, in ieder geval met een gelet op de
wegsituatie veel te hoge snelheid, een (onoverzichtelijke) bocht naar rechts is
ingereden, waardoor hij, verdachte, het verloop van de weg in die bocht niet kon
overzien en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast
hem heeft gehouden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een snorfietser, inmiddels doende was de kruising
via de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/of
- die snorfietser niet heeft laten voorgaan en/of
- en aldus rijdend tegen die snorfietser is aangebotst en/of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
3.
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan het kruispunt Molenvliet en Laagjesweg,
op of omstreeks 4 oktober 2022
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer01] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
(onder parketnummer 96-222980-20)
4.
hij op of omstreeks 25 augustus 2020 te Rotterdam
een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2,
van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof
als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in
zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,7 microgram THC per liter
bloed bedroeg,
zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde
grenswaarde;
5.
hij op of omstreeks 25 augustus 2020 te Rotterdam,
binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Horvathweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane
maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.