ECLI:NL:RBROT:2023:321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
650734 / HA RK 23-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen mensenrechtenactivist met betrekking tot persoonlijke overtuigingen van rechters en procesorde

Op 17 januari 2023 heeft de rechtbank Rotterdam het wrakingsverzoek van een mensenrechtenactivist afgewezen. De verzoeker, die zich tegen het coronabeleid heeft uitgesproken, verzocht om wraking van de rechters mr. J.H. Janssen, mr. M.V. Scheffers en mr. T.M. Riemens in zijn strafzaak. De wraking was gebaseerd op de persoonlijke overtuigingen van de voorzitter, die op sociale media uitlatingen had gedaan die volgens de verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opriepen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig zouden zijn. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke opvattingen van rechters hen niet automatisch partijdig maken en dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechters niet in staat zouden zijn om hun persoonlijke opvattingen terzijde te schuiven tijdens de behandeling van de zaak. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de schriftelijke bevestiging volgde op 20 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/650734 / HA RK 23-18
Schriftelijke bevestiging van de mondeling gegeven beslissing van 17 januari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. M.P.K. Ruperti,
strekkende tot de wraking van
mr. J.H. Janssen,
mr. M.V. Scheffers en mr. T.M. Riemens,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10/043746-22. Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 9 januari 2023 waarin het mondeling wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke nadere toelichting van verzoeker op zijn wrakingsverzoek, gedateerd op 10 januari 2023.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 17 januari 2023 zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • de rechters;
  • officieren van justitie mr. W.D. van den Berg en mr. M. van den Berg.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker het woord gevoerd overeenkomstig pleitaantekeningen met daarbij twee stukken, die door hem zijn overgelegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Verzoeker is een mensenrechtenactivist en opiniemaker die zich de afgelopen jaren met name tegen het coronabeleid en de vrijheidsbeperkende maatregelen heeft uitgesproken. De strafrechtelijke vervolging hangt hiermee samen: de tenlastelegging ziet op een zevental uitingen op sociale media die door het openbaar ministerie als opruiend beschouwd worden.
Persoonlijke overtuigingen van de voorzitter
2.1.2.
De eerste grond betreft de persoonlijke overtuigingen van de voorzitter die blijken uit sociale media en een eerder gewezen vonnis.
De voorzitter deed buiten de rechtszaal de volgende uitlatingen op Twitter:
  • 23 maart 2020: “Hele goede nieuwe coronamaatregelen. Wie de regels volgt, heeft een zekere vrijheid. Wie dat niet doet, heeft een probleem. Niets nieuws onder de zon eigenlijk. Al jaren mijn werk.”
  • 3 juni 2021: “In de rij voor vaccinatie in de Van Nelle fabriek. Voor een rasechte Rotterdammer in vele opzichten heel mooi.”
Verder volgt de voorzitter de Twitter-accounts ‘Stop Viruswaarheid/Viruswaanzin” en
advocaat Jan Vlug. Laatstgenoemde deed tijdens de televisie-uitzending opruiend tegenover verzoeker en trok zijn uitlatingen na een sommatie terug. Verzoeker deed
strafrechtelijk aangifte tegen de advocaat.
Voorts wijst verzoeker op deze uitspraak:
 Uitspraak 30 maart 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:2696): In dit vonnis veroordeelden mr. J.H. Janssen als voorzitter en mr. M.V. Scheffers een verdachte tot tien dagen gevangenisstraf wegens bedreiging van politieambtenaren met een coronabesmetting.
Zowel uit genoemde Twitterberichten als het vonnis van 30 maart 2020 blijkt dat de
voorzitter en mr. Scheffers het gevoerde coronabeleid ondersteunen en zelfs aanmoedigen. Hier zagen we geen rechter aan het werk, maar een politiek activist; iemand die het coronabeleid kritiekloos ondersteunt. Deze uitingen rechtvaardigen objectief de vrees tot vooringenomenheid jegens verzoeker. Immers, de opvattingen van de voorzitter staan haaks op de standpunten van Viruswaarheid en verzoeker dat corona niet gevaarlijker is dan een seizoensgriep en de genomen maatregelen disproportionele grondrechteninperkingen inhouden die geen plaats hebben in een democratische rechtsstaat. Ook spreekt verzoeker zich sterk uit tegen het vaccinatiebeleid en voerde hierover meerdere gerechtelijke procedures terwijl de voorzitter de vaccinaties publiekelijk promoot.
Verzoeker heeft tijdens de zitting zijn bedenkingen op deze punten naar voren gebracht
met de opmerking dat deze opvattingen door voortschrijdend inzicht mogelijk veranderd/gewijzigd zijn en vroeg daarom de voorzitter zich hierover uit te laten met het verzoek zich te verschonen indien dat niet het geval is. Dit vormt een gerechtvaardigde vrees van verzoeker waar de voorzitter op had moeten reageren, temeer daar het in deze zaak gaat over de reikwijdte van het recht op vrijheid van meningsuiting.
Sterke persoonlijke opvattingen over het coronabeleid kunnen een oordeel over de
vrijheid van meningsuiting beïnvloeden. Immers aan de overtuiging dat corona een
gevaarlijke virusziekte is en dat massale vaccinatie noodzakelijk is – dit is de door verzoeker betwiste officiële beleidslijn – is inherent dat de vrijheid van meningsuiting vanwege de in die opvatting mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid van kritische geluiden, beperkt dient te worden.
Ondanks de terechte zorgen van verzoeker sloot de voorzitter na een korte schorsing
ijlings het onderzoek zonder zich verder over het verschoningsverzoek uit te laten.
Verzoeker vroeg de rechtbank alsnog te reageren waarop de voorzitter antwoordde dat
het onderzoek al gesloten was. Deze feiten op zichzelf rechtvaardigen een
wrakingsverzoek op grond van vrees voor vooringenomenheid.
Negeren onrechtmatig handelen openbaar ministerie
2.1.3.
De verdediging van verzoeker concentreert zich op het politieke karakter van de
vervolging en verwijt het Openbaar Ministerie dat zij bewijs fabriceerde en handelt in
afstemming met het Ministerie van Justitie. Ook loog de officier van justitie tegen de
rechtbank en hield delen van het dossier achter:
  • De dagvaarding ziet op zeven berichten op sociale media waarbij vaststaat dat zes uitingen door het OM geknipt, geplakt dan wel tekstmatig gewijzigd zijn. Een dergelijke handelswijze vormt een ernstige schending van de goede procesorde.
  • Verzoeker betoogde dat er sprake was van politieke inmenging door minister Yeşilgöz en de NCTV en vroeg de rechtbank de minister en Pieter-Jaap Aalbersberg als getuigen te horen. De officier van justitie ontkende dat er sprake was van enige communicatie of bemoeienis waarop de rechtbank de gevraagde getuigen afwees. Uit WOO-documenten bleek dat er wel degelijk communicatie plaatsvond en dat de minister zelfs met WhatsApp-berichten persoonlijk op de hoogte gehouden werd van de aanstaande arrestatie van verzoeker.
  • Vanaf de eerste zitting wees verzoeker op het ontbreken van cruciale stukken in het dossier, waaronder delen van het BOB-dossier (126gg 10 jan 2022 -- PL1700-2022005823-5 en 126G 30 maart t/m 5 april 2022 -- PL1700-2022095963) en delen van processen-verbaal (Aangifte Haasbeek volgnummers PL4 en mogelijk 8 e.v., aangifte [naam aangever] PL1700-2022005823 volgnummers 7,8,11,14,16,17,23,24,25). Op 20 juni 2022 beval de rechtbank het Openbaar Ministerie de ontbrekende delen uit het dossier alsnog aan de verdediging te overleggen. Dit gebeurde niet, ook niet nadat in de voorzitter in de daaropvolgende zittingen het verzoek herhaalde.
Een strafrechtelijke vervolging op basis van gefabriceerde bewijsmiddelen, het voorliegen van de rechtbank over politieke inmenging en de weigering om ondanks herhaald bevel ontbrekende dossierstukken aan te leveren zou zonder nadere discussie tot niet-ontvankelijkheid dienen te leiden. In ieder geval mag verwacht worden dat de rechtbank zich hierover vermanend zou uitlaten.
De voorzitter negeerde deze opstapeling van schendingen op de behoorlijke procesorde
door het Openbaar Ministerie hetgeen vrees van vooringenomenheid bij verzoeker
rechtvaardigt.
Omgang met aangever [naam aangever]
2.1.4.
Aanleiding voor de strafrechtelijke vervolging van verzoeker vormt een door [naam aangever] in samenspraak met het Openbaar Ministerie en politie georganiseerde massa-aangifte. Verzoeker deed meermaals strafrechtelijke aangifte vanwege belaging door [naam aangever] . De aangever wordt tijdens zijn aanwezigheid in de rechtbank met alle egards behandeld: voor hem wordt een deel van de zaal vrijgehouden en hij wordt via een aparte ingang binnengelaten. Verzoeker ziet dat rechtbankpersoneel hem begeleidt en met hem overlegt.
Tijdens de zitting op 21 november 2022 verzocht verzoeker om [naam aangever] uit de zaal te verwijderen omdat hij zich in zijn aanwezigheid niet veilig voelt. Verzoeker liet aan de rechtbank een schokkend fragment horen op welke wijze [naam aangever] zich in openbare bijeenkomsten op sociale media uit met evidente bedreigingen, beledigend taalgebruik en opruiende uitingen.
De rechtbank weigerde dit verzoek en beperkte haar reactie met een vermaning richting
[naam aangever] terwijl de zojuist beluisterde uitingen duidelijk strafbaar waren.
Bejegening ter zitting
2.1.5.
De voorzitter gedroeg zich tijdens zittingen meermaals onprofessioneel tegen verzoeker. De eerste keer was op 21 november 2022 toen de voorzitter zonder duidelijke reden emotioneel uitviel tegen verzoeker.
Terwijl verzoeker aantekeningen maakte vroeg de voorzitter gekscherend of dit ‘voor
later was’. Hiermee doelde de voorzitter op de mening van verzoeker dat de verantwoordelijken voor het coronabeleid op een dag voor de strafrechter zullen moeten verschijnen om rekenschap af te leggen. Verzoeker reageerde grappend terug met de
opmerking ‘misschien niet heel veel later’. Daarop ontstak de voorzitter in een tirade,
schorste de zitting en verliet de zaal. Verzoeker was verbouwereerd en geschokt over
deze onbegrijpelijke reactie. Ruim een half uur later kwam de rechtbank terug en de
voorzitter deed of er niets gebeurd was om de zitting voort te zetten.
Het tweede voorval vond tijdens de zitting op 9 januari 2023 plaats. Nadat verzoeker de rechtbank mededeelde dat hij zich genoodzaakt zag tot wraking over te gaan, reageerde de voorzitter wederom emotioneel, agressief en intimiderend. Verzoeker werd hierdoor opnieuw van zijn stuk gebracht en werd steeds onderbroken toen hij de wrakingsgronden wilde geven.
Deze kennelijke emotionele betrokkenheid jegens verzoeker past niet bij een
professionele opstelling en mocht door verzoeker begrepen worden als
vooringenomenheid jegens hem.
Als aanvulling in deze categorie wijst verzoeker op de tweet van de voorzitter op
18 november 2022 met de tekst ‘Wie neemt maandag mijn zitting over?’, daarmee doelend op de rechtszitting met verzoeker op 21 november 2022. Ook deze grap toont een onprofessionele en vooringenomen houding ten opzichte van deze zaak.
Onbegrijpelijke procesbeslissingen
2.1.6.
Verzoeker verzocht de rechtbank om tijdens de zitting op 9 januari 2023 een beslissing te nemen over de niet-ontvankelijkheid en een verzoek om een aantal getuigen te horen. De rechtbank weigerde dat en sloot abrupt het onderzoek ter zitting. Dit is een onbegrijpelijke procesbeslissing. De rechtbank liet op 21 november 2022 weten dat op 16 januari 2023 gevonnist zou worden en hield halsstarrig ook ter zitting van 9 januari 2023 vast aan deze datum ondanks de nieuwe feiten die naar boven kwamen. Deze haast om een vonnis te wijzen rechtvaardigt bij verzoeker in de gegeven omstandigheden de vrees van vooringenomenheid.
Ten eerste was zojuist vastgesteld dat de ontbrekende dossierstukken nog steeds niet in
bezit van de verdediging waren zodat verzoeker hierop niet kon reageren. Een onderzoek kan vanzelfsprekend niet gesloten worden als het dossier incompleet is, zeker niet nadat het Openbaar Ministerie het verzoek van de rechtbank herhaaldelijk naast zich neerlegde. Een van de grondbeginselen van goede procesorde is dat de verdachte over dezelfde stukken beschikt. Als dat niet het geval is, wordt de verdediging geschaad hetgeen een inbreuk vormt op artikel 6 EVRM.
Verder weigerde de rechtbank ondanks uitdrukkelijk verzoek te beslissen op het verzoek bepaalde getuigen te horen. De voorzitter wees eerder het verzoek tot horen van getuigen Aalbersberg en Yeşilgöz af omdat de officier van justitie elke communicatie categorisch ontkende. Nadat duidelijk werd dat het Openbaar Ministerie hierover gelogen had, werd het horen van deze getuigen weer actueel en noodzakelijk om de politieke beïnvloeding te onderzoeken.
Ook vroeg verzoeker herhaaldelijk om de aangevers Haasbeek en [naam aangever] als
getuigen te horen, hetgeen op grond van het Keskin-arrest het recht is van verzoeker. Dit weegt des te zwaarder omdat ter zitting duidelijk werd dat er tijdens veelvuldige
contacten afstemming had plaatsgevonden tussen [naam aangever] en het Openbaar Ministerie, hetgeen vanzelfsprekend een ontoelaatbare handelwijze is.
De zitting van 9 januari 2023 was in beginsel een regiezitting en daarmee bij uitstek de
gelegenheid om over onderzoeksvragen en getuigen te beslissen. De voorzitter liet
doorschemeren geen getuigen te willen horen en deelde mede ook op dit onderdeel bij
vonnis te beslissen. De weigering om ter zitting te beslissen over de niet-ontvankelijkheid rechtvaardigt eveneens de vrees van vooringenomenheid.
Tijdens eerdere zittingen liet de voorzitter richting verzoeker duidelijk doorschemeren dat een niet-ontvankelijkheid wat hem betreft niet aan de orde is. Nadat duidelijk werd dat het Openbaar Ministerie loog over politieke beïnvloeding boven op de gefabriceerde bewijsstukken, de afstemming en intensieve contacten met aangever [naam aangever] en de weigering om ontbrekende stukken aan te leveren was een niet-ontvankelijkheid
de enige reële uitkomst van deze zaak.
De weigering om ter zitting een tussenbeslissing over de ontvankelijkheid, in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden, rechtvaardigt bij verzoeker vrees tot
vooringenomenheid bij de rechtbank. Door ter zitting van 9 januari 2023 het onderzoek te sluiten, wekken de rechters de indruk voornemens te zijn om te komen tot een veroordeling zonder dat de verdediging een compleet dossier heeft of belangrijke getuigen zijn gehoord.
Conclusie
2.1.7.
Het is in dit geval de opeenstapeling van feiten en omstandigheden, die zich zowel ter zitting als daarbuiten achtereenvolgens hebben voorgedaan en die telkens in het nadeel van verzoeker werkten althans zo werden ervaren. Hierbij dient meegewogen te worden dat de strafrechtelijke vervolging objectieve kenmerken heeft van een politieke vervolging hetgeen ook uit de bewijsmiddelen blijkt. De argwaan van verzoeker richting de rechtspraak in het algemeen is daarbij niet verrassend gezien de publieke aanvallen door prominente vertegenwoordigers van de rechtspraak.
De rechtbank had deze vrees eenvoudig kunnen wegnemen door gevolg te geven aan de
alleszins redelijke verzoeken van verzoeker om ter zitting op de gevraagde onderdelen
tussenbeslissingen te nemen en in te gaan op de door verzoeker voorgehouden feiten
met betrekking tot een mogelijke verschoning. Door dat niet te doen, heeft de rechtbank
de procesbelangen van verzoeker geschaad en in een situatie gedrongen waarin een
wrakingsverzoek voor de hand lag.
De vrees van vooringenomenheid van de rechters jegens hem, gegeven deze
opeenstapeling van feiten en omstandigheden, is dan ook naar objectieve maatstaven
gerechtvaardigd.

3.De reactie van de rechters

3.1.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd, waarbij zij onder meer het volgende hebben aangevoerd.
3.1.1.
Op 9 januari 2023 hebben de rechters als meervoudige strafkamer bepaald dat op het toevoegen van ontbrekende (BOB) stukken, het (herhaalde) verzoek tot het horen van de getuigen Yeşilgöz en Aalbersberg en de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie bij vonnis zal worden beslist, omdat deze beslissingen met elkaar samenhangen en niet los van elkaar kunnen worden beschouwd. De vonnisdatum is vervolgens bepaald op 16 januari 2023. Deze beslissing is in lijn met de beslissingen van de strafkamer van 21 november 2022. Ook toen is bepaald dat op een aantal (voorwaardelijke) (getuigen)verzoeken bij vonnis zou worden beslist en is de datum van de uitspraak op 16 januari 2023 bepaald. De beslissing over de ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt behalve in het geval als bedoeld in artikel 283 Sv (preliminaire verweren) samen met de andere beslissingen van de artikelen 348-350 Sv bij vonnis beslist. Gelet op de samenhang met de andere verzoeken en het voorwaardelijke karakter van een aantal daarvan heeft de strafkamer bepaald dat ook deze bij vonnis worden genomen.
3.1.2.
Evenmin kan het optreden van de bodedienst - voor zover dit optreden al niet juist zou zijn -jegens een aangever een grond vormen voor wraking van de rechtbank.
3.1.3.
Ten aanzien van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over eerdere vonnissen van de voorzitter en oudste rechter, alsmede over een Tweet van de voorzitter, moet eerst de vraag worden gesteld of de feiten of omstandigheden die door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd aan verzoeker niet al eerder bekend waren dan 9 januari 2023. Het vonnis dat door verzoeker wordt genoemd is al van 30 maart 2020 en de Tweet is van 18 november 2022. Uit de beslissing van de voorzitter en de oudste rechter in een andere strafzaak van bijna drie jaar terug kan geen blijk van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor volgen. Ook de door verzoeker aangehaalde Tweet van de voorzitter geeft geen blijk van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De Tweet is een grap over een avond sporten in familieverband en heeft (inhoudelijk) met de zaak tegen verzoeker niets te maken.
3.1.4.
Het voorafgaande hebben de rechters meegenomen in de door verzoeker in overweging gegeven verschoning, waartoe de rechters geen aanleiding zagen.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
5.2.
Procesbeslissingen
5.2.1.
Voorop staat dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
5.2.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt ook mee dat de motivering van de (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking, ook niet als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
5.2.3.
De procesbeslissingen waartegen verzoeker ageert, zijn de weigering van de rechters om ter zitting van 9 januari 2023 reeds te beslissen op het door verzoeker gevoerde verweer ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en daaraan gekoppeld het verzoek van verzoeker tot het doen horen van een aantal getuigen, waaronder Yeşilgöz en Aalbersberg.
5.2.4.
Deze beslissingen geven, getoetst aan de hierboven weergegeven maatstaf, naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van vooringenomenheid. De rechters hebben juist aangekondigd dat zij zich over het verweer en het verzoek van verzoeker nog zullen uitlaten, namelijk in hun vonnis. Die aankondiging impliceert dat het vonnis ook een tussenvonnis kan zijn indien de rechters na hun beraadslaging tot het oordeel komen dat de stukken moeten worden aangevuld en/of dat er nog getuigen moeten worden gehoord. Resultaat van de beraadslaging kan ook zijn dat het OM in een eindvonnis niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging van verdachte, dat verdachte wordt vrijgesproken, of dat het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, al dan niet gevolgd door strafoplegging. Al die vragen liggen (samen met andere) nog open en de enkele omstandigheid dat de rechters daarover niet al ter zitting van
9 januari jl. wilden beslissen, maar pas in hun vonnis van 16 januari 2023 (welke datum inmiddels dus niet meer kan worden gehaald) maakt niet dat de rechters partijdig zijn of dat de vrees voor hun partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. De rechters hebben aangegeven dat zij alle stukken die zich in het dossier bevinden en alle informatie die op de zittingen ter sprake is gekomen als een samenhangend geheel zien en dat alles in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld. Dat de rechters tijd nemen om te beraadslagen over (onder meer) de door verzoeker gevoerde verweren en onderzoekswensen van verzoeker getuigt veeleer van zorgvuldigheid.
5.3.
Eerder vonnis van mr. Janssen en mr. Scheffers
5.3.1.
De omstandigheid dat de voorzitter en rechter mr. Scheffers eerder deel uitmaakten van een meervoudige strafkamer die – zoals verzoeker het heeft geformuleerd – in maart 2020 een ‘coronahoester’ heeft veroordeeld, kan evenmin leiden tot het oordeel dat deze rechters partijdig zijn, dan wel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van deze rechters objectief gerechtvaardigd is. Het is inmiddels vaste rechtspraak (zie onder meer Europees Hof Straatsburg dd. 24 maart 2009, nummer 32271/04) dat het enkele feit dat de rechter al geoordeeld heeft op vergelijkbare maar niet gerelateerde tenlasteleggingen, of dat de rechter al mede-verdachten in afzonderlijke strafzaken heeft berecht, op zichzelf niet voldoende is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter in een daaropvolgende zaak. Dit ligt alleen anders als de eerdere uitspraken oordelen bevatten die in feite al (voor-)oordelen bevatten over de schuld van een verdachte in een dergelijke vervolg-zaak. Daarbij dient nauwkeurig te worden gekeken naar wat er in de eerdere zaken bewezen is verklaard en wat er in die bewezenverklaring staat over handelingen van de verdachte. In de onderhavige strafzaak is geen sprake van een vervolg-zaak en is in het geheel geen sprake van oordelen van de voorzitter en/of van mr. Scheffers, die mogelijke (voor-) oordelen bevatten over de schuld van verzoeker in zijn eigen strafzaak. Het eerdere vonnis van mr. Janssen en mr. Scheffers stamt van geruime tijd geleden, ziet op een andere verdachte en op een ander strafbaar feit dan aan verzoeker ten laste is gelegd.
5.4.
Tweets van de voorzitter
5.4.1.
Voor zover uit de door verzoeker geciteerde tweets van de voorzitter zou blijken van een bepaalde opvatting van de voorzitter ten aanzien van het covid-virus en de door de overheid ter voorkoming van verdere besmetting genomen maatregelen, vormt die omstandigheid geen aanwijzing voor partijdigheid van de voorzitter en kan evenmin worden gezegd dat die omstandigheid de vrees voor partijdigheid van de voorzitter objectief rechtvaardigt. In een samenleving als die in Nederland is iedereen gerechtigd tot een privé mening over het virus en de genomen overheidsmaatregelen, ook rechters. Een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Het enkele feit dat een rechter een mening heeft maakt hem nog niet partijdig. Van de rechter als professional wordt verwacht dat hij zijn persoonlijke opvatting ter zijde schuift als hij een zaak beoordeelt. Alleen indien feiten of omstandigheden blijken of aannemelijk worden dat een rechter dat niet kan of niet heeft gedaan, kan dit anders worden. Hiervan is in dit geval niet gebleken.
5.5.
De heer [naam aangever]
5.5.1.
De gang van zaken rondom de aanwezigheid van de heer [naam aangever] en zijn plaats in de zaal tijdens de terechtzittingen in de zaak tegen verzoeker als verdachte moet naar het oordeel van de wrakingskamer worden geplaatst in het kader van de orde en veiligheid in het gebouw van de rechtbank. De rechtbank wil voorkomen dat zich in het gerechtsgebouw incidenten voordoen tussen mensen, verbaal of fysiek. Als die mogelijkheid aanwezig is, pleegt dat te worden opgelost door tussen mensen afstand te scheppen en dat is in de visie van de wrakingskamer ook het geval in de zaak van verzoeker met de manier waarop het publiek, waaronder de heer [naam aangever] , de rechtszaal is binnengeleid en daar een plaats heeft gekregen.
5.5.2.
Verzoeker wijst in dit verband ook naar de afwijzende beslissing van de rechters op zijn verzoek om de heer [naam aangever] uit de zittingszaal te verwijderen. Verzoeker vroeg dat omdat hij aangaf zich niet vrij te voelen om in aanwezigheid van de heer [naam aangever] te verklaren. De rechters hebben – na beraad – die beslissing genomen en ook gemotiveerd. Zij hebben aangegeven dat zij niet meer vergelijkbare uitingen wilden horen van de kant van de heer [naam aangever] (als die verzoeker door middel van een geluidfragment had laten horen), en dat zij ook hebben gekeken naar de persoon van verzoeker. De rechters waren van oordeel dat verzoeker als persoon voldoende stevig was om zich ter zitting tegen dat gevoel te weer te stellen en vrij te kunnen verklaren.
Het gaat hier om een openbare zitting. Zo lang iemand zich in het gerechtsgebouw gedraagt en de orde van een zitting niet verstoort, kan hem het recht om een openbare zitting bij te wonen niet worden ontzegd. Dat de rechters dat recht van [naam aangever] niet hebben willen beperken, of aan hem hebben willen ontzeggen, duidt niet op vooringenomenheid van de rechters en rechtvaardigt naar objectieve maatstaven evenmin een vrees voor die vooringenomenheid.
5.6.
Verschoning
5.6.1.
Het middel van verschoning is door de wet toegekend aan de rechter die een zaak behandelt. De wet kent niet de figuur waarin een procespartij een verschoningsverzoek doet. Het is de eigen beslissing van de rechter om al dan niet een verzoek tot verschoning in te dienen.
5.6.2.
Uit het feit dat de rechters nadat zij terugkwamen van een beraadslaging en zij verder gingen met de behandeling van zijn strafzaak – bleek dat zij geen verzoek om verschoning gingen doen. Hieruit kan geen gebrek aan onpartijdigheid of gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid blijken of worden afgeleid.
5.6.3.
Het wettelijk criterium voor toewijzing van een verschoningsverzoek is gelijk aan het criterium voor toewijzing van een wrakingsverzoek. Indien verzoeker van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade kan leiden, staat hem het middel van wraking ter beschikking en niet de verschoning of een verzoek aan de rechter om zich te verschonen.
5.7.
Bejegening ter zitting
5.7.1.
Bij de beoordeling van deze wrakingsgrond heeft de wrakingskamer gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de via een livestream verspreide beelden van de terechtzittingen in de zaak van verzoeker te raadplegen.
5.7.2.
Tijdens de zitting van 21 november 2022 voelde de voorzitter zich op een gegeven moment kennelijk gegriefd en is weggelopen, waarna de beide andere rechters hem zijn gevolgd. Na enige tijd zijn de rechters weer in de zittingszaal teruggekeerd en is er nog even over het voorval gesproken. Kijkende naar de beelden van de livestream en luisterend naar de woorden die toen zijn gesproken door zowel verzoeker als rechters, leek de kou uit de lucht. De wrakingskamer is van oordeel dat er op grond van deze gebeurtenissen geen sprake is van feiten of omstandigheden die blijk geven van een gebrek aan onpartijdigheid of een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid.
5.7.3.
Ten aanzien van de zitting van 9 januari 2023 ging het verzoeker om de gebeurtenissen nadat hij zijn wrakingsverzoek had uitgesproken en de voorzitter daar geïrriteerd op reageerde met woorden als: “ja, maar waarom dan?” en “Geef dan uw gronden aan”. De voorzitter leek daarbij ongeduldig te worden omdat verzoeker moeite had om ter plekke de gronden van de wraking te formuleren.
In dit verband mag opgemerkt dat geen enkele rechter groot genoegen beleeft aan een tegen zich gericht wrakingsverzoek. Dat is vaak een frustrerende ervaring, die als een verrassing kan komen en de voortgang van de te behandelen zaak doorkruist. Enige irritatie aan de kant van de rechter is daarom voorstelbaar. Dat is een menselijke reactie en die maakt niet dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid of een gerechtvaardigde vrees voor gebrek aan onpartijdigheid.
5.8.
Opeenstapeling
5.8.1.
Ook indien alle aangevoerde gronden van het wrakingsverzoek tezamen en in samenhang worden beschouwd, is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
5.9.
Op grond van het voorafgaande wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. W.J.M. Diekman, rechters, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023, waarna de beslissing op schrift is gesteld en bij afwezigheid van de voorzitter door mr. M.G.L. de Vette en de griffier is ondertekend op
20 januari 2023.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.