ECLI:NL:RBROT:2023:3172

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
9879663 / CV EXPL 22-15024
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over golden parachute-vergoeding en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.M. Roze, en gedaagde Conxillium Group B.V., vertegenwoordigd door mr. M.W. Renzen. De zaak betreft de vraag of de langdurige arbeidsongeschiktheid van eiser geheel of gedeeltelijk aan hem kan worden toegerekend, en of hij recht heeft op de volledige golden parachute-vergoeding van € 100.000,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de langdurige arbeidsongeschiktheid van eiser niet aan hem is toe te rekenen, en dat er geen bewijs is dat deze het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van eiser. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie die de bescherming van werknemers in het arbeidsrecht benadrukken.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Conxillium niet heeft aangetoond dat eiser opzettelijk of roekeloos heeft gehandeld, en dat de golden parachute-bepaling niet expliciet uitsluit dat deze ook van toepassing is in gevallen van langdurige arbeidsongeschiktheid zonder opzet of roekeloosheid. Daarom is Conxillium veroordeeld om de golden parachute-vergoeding aan eiser te betalen, inclusief wettelijke rente. Daarnaast is Conxillium veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 3.206,18. De kantonrechter heeft het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9879663 / CV EXPL 22-15024
datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.M. Roze te Zoetermeer,
tegen
Conxillium Group B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Conxillium’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 4 november 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van [eiser01] ;
  • de akte uitlaten van Conxillium;
  • de (antwoord)akte van [eiser01] , met een bijlage.

2..De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 4 november 2022.
2.1.
De kantonrechter blijft bij en neemt hier over haar overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis van 4 november 2022.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid geboden om zich bij akte uit te laten over het antwoord op de vraag of de langdurige arbeidsongeschiktheid van [eiser01] een omstandigheid is die geheel of gedeeltelijk aan hem kan worden toegerekend. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt en [eiser01] heeft bovendien nog op de door Conxillium genomen akte gereageerd.
Is de langdurige arbeidsongeschiktheid van [eiser01] geheel of gedeeltelijk aan hem toe te rekenen? Nee.
2.3.
Voorop gesteld wordt dat de wetgever in het arbeidsrecht heeft beoogd de werknemer bescherming en tegenwicht te bieden aan de economisch sterkere positie van de werkgever. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte (artikel 7:629 lid 1 BW) en uit de aansprakelijkheid van een werkgever voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt (artikel 7:658 BW).
2.4.
Voor de beantwoording van de vraag of de langdurige arbeidsongeschiktheid van [eiser01] (die als reden aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten grondslag ligt) geheel of gedeeltelijk aan hem is toe te rekenen, zoekt de kantonrechter aansluiting bij de in de wet geregelde situaties waarin is bepaald dat de werknemer een hem in beginsel toekomend recht, zoals loondoorbetaling tijdens ziekte of aanspraak op schadevergoeding, niet heeft als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De opzet van de werknemer moet in zo’n geval zijn gericht op het ziek worden of het lijden van schade, of de werknemer moet zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan de ziekte of het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zijn geweest. Van één van deze situaties is slechts bij (hoge) uitzondering sprake. Zo kan opzettelijk risicovol gedrag, zoals sportbeoefening, niet tot verlies van de aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte leiden (zie
Kamerstukken II1995/96, 24439, nr. 6, p. 74) en rechtvaardigt het bewust niet dragen van een veiligheidsgordel niet zonder meer de conclusie dat de werknemer onmiddellijk voorafgaande aan het hem overkomen ongeval daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijken van het daardoor in het leven geroepen gevaar had behoren te weerhouden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van
1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175).
2.5.
Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat de enige conclusie in deze zaak is dat de langdurige arbeidsongeschiktheid van [eiser01] niet geheel of gedeeltelijk aan hem is toe te rekenen. Nergens blijkt uit dat zijn langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser01] ; dat is door Conxillium ook niet gesteld. Dat [eiser01] , zoals Conxillium wel heeft gesteld, langdurig arbeidsongeschikt zou zijn geworden ten gevolge stress en tinnitus kan - nog los van de omstandigheid dat [eiser01] dit betwist - niet tot een andere conclusie leiden. Er is immers geen enkel aanknopingspunt dat [eiser01] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld en dat daardoor stress en/of tinnitus is ontstaan.
2.6.
Als Conxillium toch had bedoeld de toepassing van de golden parachute-bepaling ook in gevallen waarin geen sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid ten gevolge van opzettelijk of bewust roekeloos handelen van [eiser01] uit te sluiten, dan had het - ook in het licht van de hiervoor geschetste beschermingsgedachte in het arbeidsrecht - op haar weg gelegen om dit expliciet in de golden parachute-bepaling op te nemen. Dat Conxillium dit niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico.
2.7.
Gelet op het voorgaande wordt het meer subsidiaire verweer van Conxillium verworpen.
De transitievergoeding wordt niet verrekend met de golden parachute-vergoeding.
2.8.
Het uiterst subsidiaire verweer van Conxillium dat de al door Conxillium aan [eiser01] betaalde transitievergoeding van € 31.005,69 met de golden parachute-vergoeding van € 100.000,00 moet worden verrekend, wordt tot slot ook verworpen. Ook hiervoor geldt dat het op de weg van Conxillium had gelegen om dit expliciet in de golden parachute-bepaling op te nemen als zij dit met [eiser01] overeen had willen komen.
De conclusie.
2.9.
De conclusie luidt dat Conxillium wordt veroordeeld om de golden parachute-vergoeding van € 100.000,00 aan [eiser01] te betalen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, zoals door [eiser01] gevorderd en tegen welke termijn Conxillium geen zelfstandig verweer heeft gevoerd.
De wettelijke rente wordt toegewezen.
2.10.
De wettelijke rente wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en Conxillium dat niet heeft betwist.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
2.11.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Het had in het licht van het verweer van Conxillium namelijk op de weg van [eiser01] gelegen om nader (met stukken) te onderbouwen dat zijn gemachtigde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht die voor een afzonderlijke vergoeding naast de proceskostenveroordeling in aanmerking komen. Aangezien [eiser01] dat niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter er vanuit dat de proceskostenveroordeling een vergoeding inhoudt voor de door de gemachtigde van [eiser01] verrichte werkzaamheden en dan is voor een afzonderlijke vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten geen plaats.
Conxillium moet de proceskosten van [eiser01] betalen.
2.12.
Conxillium krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierecht en € 2.382,00 aan salaris voor de gemachtigde (drie punten x € 794,00). Dit is in totaal € 3.206,18. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet Conxillium een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Conxillium om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser01] te betalen € 100.000,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt Conxillium in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 3.206,18;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
38671