ECLI:NL:RBROT:2023:3148
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging van de proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met recidiverisico en bijzondere voorwaarden
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de proeftijd van een veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. De veroordeelde, die eerder een gevangenisstraf van negen jaar had gekregen, was op 12 februari 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 1095 dagen, waaraan bijzondere voorwaarden waren verbonden. Deze voorwaarden omvatten opname in een zorginstelling en meewerken aan begeleid wonen. Echter, op 25 augustus 2022 werd de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen omdat de veroordeelde de voorwaarden niet had nageleefd. Na een periode van detentie werd de veroordeelde opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 10 oktober 2022.
Op 10 maart 2023 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd met twee jaar, gebaseerd op een rapport van Fivoor. Tijdens de zitting op 31 maart 2023 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde gehoord, evenals een reclasseringswerker. De reclasseringswerker gaf aan dat er een bespreking van het behandelplan had plaatsgevonden, maar dat er onzekerheid bestond over de termijn van een mogelijke overplaatsing naar een FPA.
De rechtbank oordeelde dat verlenging van de proeftijd noodzakelijk was, maar dat de gevorderde verlenging van twee jaar niet in overeenstemming was met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat de proeftijd met 232 dagen kon worden verlengd, omdat de veroordeelde in totaal 798 dagen in klinische behandeling had doorgebracht en 65 dagen in detentie had gezeten. De beslissing om de proeftijd te verlengen met 232 dagen werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is op de openbare zitting uitgesproken.