In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2023 uitspraak gedaan over de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing naar Frankrijk met haar minderjarige dochter, en om haar in te schrijven op een school aldaar. De man, de vader van de minderjarige, heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak van de verhuizing. De rechtbank oordeelt dat de verhuizing naar Frankrijk zal leiden tot een vermindering van het contact tussen de minderjarige en de man, wat niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige, gezien haar jonge leeftijd, niet in staat is om de gevolgen van de verhuizing te overzien. De rechtbank heeft daarom de verzoeken van de vrouw afgewezen en de huidige zorgregeling gehandhaafd, waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft. De rechtbank heeft daarnaast de vakantieregeling gewijzigd, zodat de minderjarige bij de man is gedurende 2,5 week in de zomervakantie, 1 week in de meivakantie en 1 week in de kerstvakantie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.