ECLI:NL:RBROT:2023:3078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/10/643048 / HA ZA 22-649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de levering van groente en fruit en de vraag of er sprake was van een koopovereenkomst of commissiekoop

In deze zaak vorderde eiseres, een vennootschap onder firma gevestigd te Ter Aar, betaling van een deel van de koopprijs voor geleverde hoeveelheden groente en fruit aan gedaagde, gevestigd te Barendrecht. Eiseres stelde dat er een koopovereenkomst was gesloten, terwijl gedaagde betwistte dat er sprake was van een gewone koop en stelde dat het ging om commissiekoop. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan en de inhoud van de door haar gestelde koopovereenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af, omdat zij niet had aangetoond dat gedaagde nog een bedrag verschuldigd was voor de geleverde producten. De rechtbank overwoog dat de stelplicht en bewijslast bij eiseres lagen, en dat zij niet voldoende concrete stellingen had ingenomen over de koopprijs en de totstandkoming van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden meer wijzen op commissiekoop dan op een koopovereenkomst, en dat eiseres haar vorderingen niet had onderbouwd. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643048 / HA ZA 22-649
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres01],
gevestigd te Ter Aar,
eiseres,
advocaat mr. E.P.J. Verweij te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
gevestigd te Barendrecht en kantoorhoudende te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De zaak in het kort

Volgens [eiseres01] moet [gedaagde01] haar nog een deel van de koopprijs betalen voor aan haar verkochte hoeveelheden groente en fruit. [gedaagde01] betwist dit. Volgens [gedaagde01] was er geen sprake van een gewone koop, maar van commissiekoop. Zij heeft de groente en fruit aan derden verkocht en de door haar gerealiseerde verkoopopbrengst - onder aftrek van commissie en handelingskosten - aan [eiseres01] betaald. [eiseres01] zou daarom niets meer te vorderen hebben. Omdat [eiseres01] het bestaan van de koopovereenkomst en de inhoud ervan, met name de koopprijs, onvoldoende heeft toegelicht, worden haar vorderingen afgewezen.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 augustus 2022 met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord, met een productie,
  • de brief van de rechtbank van 3 januari 2023 met instructies voor de zitting,
  • de aanvullende producties 14 tot en met 16 aan de zijde van [eiseres01] ,
  • de aanvullende producties 2 en 3 aan de zijde van [gedaagde01] ,
  • de spreekaantekeningen van mr. M. Kooiman (namens [eiseres01] ),
  • de spreekaantekeningen van mr. Borsboom.
3. De feiten
3.1.
[eiseres01] heeft eind februari 2022 bij het failliete bedrijf Levahrt een grote voorraad groente en fruit gekocht. Vervolgens heeft [eiseres01] op vijf data verschillende hoeveelheden hiervan aangeboden aan [gedaagde01] . Partijen verschillen van mening of zij ter zake een koopovereenkomst zijn overeengekomen, of dat sprake is geweest van commissiekoop. De leveringen hebben plaatsgevonden op:
  • levering 1 op 27 februari 2022,
  • levering 2 op 28 februari 2022,
  • levering 3 op 2 maart 2022,
  • levering 4 op 3 maart 2022,
  • levering 5 op 4 maart 2022.
3.2.
Met betrekking tot de eerste levering van 27 februari 2022 heeft [gedaagde01] verkoopafrekeningen opgemaakt en deze de volgende dag aan [eiseres01] gestuurd. Op deze verkoopafrekeningen worden door [gedaagde01] bedragen ingehouden ter zake van
‘Commission 10%’en
‘handling’.
3.3.
De verkoopafrekeningen voor de leveringen twee tot en met vijf heeft [eiseres01] allemaal op 17 maart 2022 van [gedaagde01] ontvangen. Op deze verkoopafrekeningen worden geen bedragen ingehouden ter zake van
‘Commission 10%’en
‘handling’.
3.4.
Omdat [eiseres01] van mening was (en is) dat, met betrekking tot de leveringen twee tot en met vijf, in de door [gedaagde01] opgemaakte verkoopafrekeningen een te lage prijs voor de door [eiseres01] aan [gedaagde01] geleverde producten is opgenomen, heeft [eiseres01] op 23 maart 2022 een factuur gestuurd aan [gedaagde01] . In die factuur wordt [gedaagde01] een bedrag van € 202.282,55 in rekening gebracht.
3.5.
[gedaagde01] heeft voor het door [eiseres01] geleverde groente en fruit in totaal € 116.763,- aan [eiseres01] betaald.

4..Het geschil

4.1.
[eiseres01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van
­ € 78.151,31 € 78.151,31 en € 3.126,90 aan hoofdsom, te vermeerderen met respectievelijk wettelijke handelsrente en wettelijke rente,
­ € 78.151,31 € 1.556,51 aan buitengerechtelijke incassokosten,
­ € 78.151,31 de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.

5..De beoordeling

5.1.
[eiseres01] stelt dat de producten op basis van een koopovereenkomst aan [gedaagde01] zijn geleverd en dat is afgesproken dat [gedaagde01] hiervoor de marktprijs verschuldigd is minus € 1,50 per collie (een hoeveelheid). Voor de geleverde producten is [gedaagde01] nog een bedrag van € 78.151,31 verschuldigd (€ 202.282,55 minus € 116.763,- aan al betaalde bedragen en minus € 7.368,08 aan statiegeld voor ingeleverde kratten). Daarnaast is [gedaagde01] ook een bedrag van € 3.126,90 aan statiegeld verschuldigd voor de pallets die [gedaagde01] in gebruik heeft genomen.
5.2.
[gedaagde01] betwist dat sprake is van een koopovereenkomst. Volgens haar zijn de producten op basis van een overeenkomst van lastgeving (commissiekoop) geleverd, waarbij [gedaagde01] de producten op eigen naam, maar voor rekening van [eiseres01] heeft doorverkocht aan derden. De door [gedaagde01] gerealiseerde verkoopopbrengst, die laag was vanwege de slechte kwaliteit van de producten, heeft [gedaagde01] doorbetaald aan [eiseres01] onder aftrek van commissie en handelingskosten. [gedaagde01] is niets meer verschuldigd aan [eiseres01] .
Stelplicht en bewijslast
5.3.
[eiseres01] vordert nakoming van de volgens haar tot stand gekomen koopovereenkomst met [gedaagde01] . Dit betekent dat op haar de stelplicht rust van de feiten en omstandigheden die nodig zijn voor de toewijzing van haar vorderingen. [eiseres01] moet voldoende concrete stellingen innemen waaruit het bestaan en de inhoud van de door haar gestelde koopovereenkomst blijkt - met name wat betreft de overeengekomen koopprijs - en waaruit blijkt dat [gedaagde01] deze koopovereenkomst ten onrechte niet is nagekomen. Omdat [gedaagde01] het bestaan en de inhoud van de koopovereenkomst gemotiveerd heeft betwist, draagt [eiseres01] hiervan bovendien de bewijslast. Dat [gedaagde01] in het kader van haar betwisting heeft aangevoerd dat sprake is van commissiekoop, betekent niet dat zij hiervan de bewijslast draagt.
Gestelde afspraken onduidelijk
5.4.
In de dagvaarding is [eiseres01] niet duidelijk over de wijze van totstandkoming en de inhoud van de door haar gestelde koopovereenkomst. Zo stelt zij in punt 3.5. van de dagvaarding dat partijen geen voorafgaande overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs en dat de koopprijs pas tot stand kwam
nadat[eiseres01] het door [gedaagde01] gedane prijsaanbod had geaccepteerd:
‘3.5. Partijen hadden geen voorafgaande overeenstemming bereikt over de koopprijs voordat het fruit werd geleverd. De werkwijze was zo dat [eiseres01] de producten zou aanbieden aan [gedaagde01] , waarna [gedaagde01] ter plekke inventarisatie zou doen van de producten en een aanbod zou doen voor de prijs per verpakkingseenheid (collie). Bij aanvaarding van dit aanbod, zou [eiseres01] de producten ook daadwerkelijk verkopen en leveren aan [gedaagde01] . Zo snel mogelijk daarna zou [gedaagde01] dan een definitieve verkoopafrekening toesturen aan [eiseres01] , waarop dan ook de hoeveelheid collies per product en het totaal te betalen bedrag zouden worden opgenomen.’
5.5.
Deze passage suggereert dat er volgens [eiseres01] steeds bij iedere levering een afzonderlijke koopovereenkomst tot stand kwam en wel nadat [eiseres01] het door [gedaagde01] gedane prijsaanbod had aanvaard. Echter, in punt 3.7. van de dagvaarding stelt [eiseres01] het anders:
‘3.7. Het was vanaf levering 1 de bedoeling van partijen dat [gedaagde01] een redelijke prijs zou betalen voor de producten. Deze prijs was gebaseerd op een redelijke marktprijs, waarbij [gedaagde01] een korting zou krijgen van € 1,50 op die redelijke marktprijs per collie ongeacht het product. Deze marge zou dan de winstmarge moeten opleveren voor [gedaagde01] , die de producten immers zou doorverkopen.’
5.6.
Anders dan in punt 3.5. van de dagvaarding, suggereert deze passage dat er voorafgaand aan de leveringen al overeenstemming was bereikt over de prijs, namelijk de op dat moment geldende marktprijs onder aftrek van een korting van € 1,50 per collie.
5.7.
Gelet op deze passages in de dagvaarding is het onduidelijk wat nu volgens [eiseres01] de precieze inhoud van de door haar gestelde koopovereenkomst(en) is geweest en, meer in het bijzonder, wanneer nu volgens haar overeenstemming over de koopprijs is bereikt. Tijdens de mondelinge behandeling kon [eiseres01] hier desgevraagd geen duidelijk antwoord op geven.
De schriftelijke verklaring van [naam01]
5.8.
Tussen partijen staat vast dat [naam01] , een zakenrelatie van zowel [eiseres01] als [gedaagde01] , door [eiseres01] is ingeschakeld om op zoek te gaan naar kopers voor de door [eiseres01] in februari 2022 opgekochte voorraad groente en fruit. [naam01] heeft vervolgens namens [eiseres01] contact gelegd met [gedaagde01] .
5.9.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [eiseres01] met [gedaagde01] een koopovereenkomst heeft gesloten, heeft [eiseres01] een schriftelijke verklaring van [naam01] in het geding gebracht. [naam01] heeft het volgende verklaard.
(…) Op zaterdag 26 februari 2022 werd ik gebeld door [naam02] van [eiseres01] in Ter Aar. Ik ben grossier van [eiseres01] .
[naam02] vroeg mij of ik iemand wist die door hem opgekocht fruit wilde kopen. [naam02] had fruit opgekocht bij het failliet verklaarde Levahrt.
Hiertoe heb ik contact gezocht met [naam03] van [gedaagde01] te Ridderkerk. Ik heb [naam03] zaterdag 26 februari 2022 lijsten gestuurd van het fruit dat [naam02] wilde verkopen. [naam03] gaf aan dat hij interesse had het fruit op te kopen. Zondagavond 27 februari 2022 heb ik alles doorgestuurd wat hij op maandag en dinsdag (respectievelijk 28 en 29 februari 2022) ging ontvangen van [naam02] . Alles mocht geleverd worden.
Er is afgesproken dat [naam03] € 1,50 per collie nodig had om het voor hem interessant te maken qua prijsvoering. [naam02] had aangegeven dat hij welwillend was onder de geldende marktprijs te verkopen, als hij maar een redelijke prijs kreeg. Als er € 1,50 werd ingehouden per collie dan vond [naam02] dit prima. Er is dus geen sprake van commissiehandel, maar handel op basis van opkoop. De afspraak was afrekenen zonder inhoudingen van commissie.
Bij het afleveren van de wagens op maandag en dinsdag (respectievelijk 28 en 29 februari 2022) is er niets gezegd over de kwaliteit van het fruit. Fruit dat niet goed was had hij direct moeten melden. Al het binnenkomende fruit is zelfs nog gekeurd door een fruitmeester. Ik heb zelf ook fruit gekocht van dezelfde partij bij [naam02] voor mijn eigen bedrijf [bedrijf01]; de kwaliteit van het fruit was goed.
Ik baal enorm van de ontstane situatie en vind dat [naam03] misbruik heeft gemaakt van [naam02] . Het prijsverschil tussen de eerste levering en de laatste is bizar te noemen en ook tevens niet wat de markt deed op dat moment. Ik heb [naam02] voorzien van prijslijsten van de marktprijzen van dat moment.
Ik benadruk dat alleen de eerste 2 auto's met fruit zijn via mij gegaan. De volgende auto's met fruit heeft [naam02] zelf geregeld met [naam03] . (…)
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de verklaring van [naam01] geen, althans onvoldoende, steun voor hetgeen [eiseres01] stelt in punt 3.5. en/of 3.7. van de dagvaarding. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.11.
[naam01] heeft zich in zijn verklaring niet uitgelaten over de door [eiseres01] gestelde gang van zaken omtrent de totstandkoming van de door [gedaagde01] te betalen prijs en de daarop volgende levering van de producten. Zo heeft [naam01] in het bijzonder niet verklaard dat [gedaagde01] na inventarisatie van de lading fruit een prijsaanbod zou doen die [eiseres01] dan zou moeten accepteren. Op dit punt kan de verklaring van [naam01] de juistheid van de in punt 3.5. van de dagvaarding vermelde stelling dus niet ondersteunen. Dit geldt te meer nu [naam01] ook heeft verklaard dat ‘ [naam03] ’ ( [naam03] , directeur van [gedaagde01] ) misbruik van [eiseres01] zou hebben gemaakt, naar de rechtbank begrijpt vanwege het grote prijsverschil tussen de eerste en de laatste levering. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet goed in te zien hoe [gedaagde01] dan misbruik van de situatie kan hebben gemaakt wanneer zij bij iedere levering een prijsaanbod zou doen dat door [eiseres01] nog geaccepteerd moest worden. [eiseres01] had het prijsaanbod immers simpelweg kunnen weigeren wanneer zij vond dat er door [gedaagde01] misbruik van de situatie werd gemaakt. Dit deel van de verklaring van [naam01] biedt daarom geen steun voor de in 3.5. van de dagvaarding ingenomen stellingen van [eiseres01] .
5.12.
De verklaring van [naam01] sluit weliswaar enigszins aan bij het in punt 3.7. van de dagvaarding gestelde, maar de rechtbank acht de verklaring op dit punt niet concreet genoeg om de juistheid van de stelling van [eiseres01] voldoende te kunnen ondersteunen. Zo heeft [naam01] verklaard dat sprake was van handel op basis van opkoop en niet op basis van commissiekoop en dat de afspraak was dat afgerekend zou worden zonder inhoudingen van commissie. Ook heeft [naam01] verklaard dat [naam02] (directeur van [eiseres01] ) welwillend was om onder de geldende marktprijs te verkopen en dat hij het prima vond dat door [gedaagde01] € 1,50 per collie op de prijs werd ingehouden. [naam01] heeft echter ook verklaard dat
‘alleen de eerste twee auto’s met fruit via [hem] zijn gegaan’. Vermoedelijk doelt [naam01] daarmee op de leveringen die volgens hem op maandag 28 februari en dinsdag 29 februari 2022 hebben plaatsgevonden, maar dit strookt dan niet met de eigen stelling van [eiseres01] dat de eerste twee leveringen hebben plaatsgevonden op 27 en 28 februari 2022. Hierdoor blijft onduidelijk op welke door [eiseres01] gestelde leveringen de verklaring van [naam01] precies betrekking heeft en welk deel van de vordering van [eiseres01] hiermee correspondeert. Daarnaast maakt de verklaring van [naam01] evenmin duidelijk of de volgens hem gemaakte afspraken voor alle (daarop volgende) leveringen zouden hebben gegolden. Dit lijkt niet het geval nu hij in zijn verklaring benadrukt dat de volgende auto’s - na de eerste twee - door [eiseres01] en [gedaagde01] zelf zijn geregeld. Daarmee had hij zelf geen bemoeienis.
De aanvankelijk in de verkoopafrekeningen vermelde commissie en handelingskosten
5.13.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres01] er ook op gewezen dat, nadat zij bij [gedaagde01] had geklaagd over het feit dat in de verkoopafrekeningen van de eerste levering commissie en handelingskosten door [gedaagde01] in rekening zijn gebracht, in de verkoopafrekeningen van de overige leveringen deze posten niet meer zijn opgenomen. Dit is een omstandigheid die er op zou kunnen wijzen dat partijen, al dan niet in afwijking van de eerste levering, een koopovereenkomst zijn overeengekomen (en niet langer commissiekoop).
5.14.
[gedaagde01] heeft echter een verklaring gegeven voor het feit dat zij in haar latere verkoopafrekeningen niet langer commissie en handelingskosten heeft opgenomen. Zij heeft aangevoerd dat [eiseres01] geen commissie en handelingskosten in de verkoopafrekening opgenomen wilde zien zodat [gedaagde01] dus op een andere manier haar marge moest nemen en dat de commissie en handelingskosten daarom in de door [gedaagde01] aan [eiseres01] te betalen prijs zouden worden verwerkt. Dit heeft [gedaagde01] , zo heeft zij ter zitting verklaard, met [naam01] op 28 februari 2022 afgesproken nadat [eiseres01] had geklaagd over de op de eerste verkoopafrekening vermelde commissie en handelingskosten.
5.15.
Het feit dat de verkoopprijzen in verkoopafrekeningen voor de leveringen twee tot en met vijf lager zijn dan de verkoopprijzen in de eerste verkoopafrekening, sluit hierbij aan. Indien de commissie en handelingskosten niet langer in de prijzen zijn verdisconteerd, zullen die prijzen immers lager zijn. Hiertegenover heeft [eiseres01] haar stelling op dit punt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling onvoldoende nader toegelicht of onderbouwd. Gelet hierop kan dan in de enkele omstandigheid dat alleen op de verkoopafrekeningen van de eerste levering commissie en handelingskosten zijn opgenomen en later niet meer, onvoldoende steun worden gevonden voor de stelling van [eiseres01] dat partijen een koopovereenkomst zijn overeengekomen.
Omstandigheden wijzen op commissiekoop
5.16.
In het kader van haar betwisting van de door [eiseres01] gestelde koopovereenkomst, heeft [gedaagde01] aangevoerd en toegelicht dat sprake is geweest van commissiekoop. In dit kader is van belang dat tussen partijen vaststaat dat is afgesproken dat [gedaagde01] aan [eiseres01] verkoopafrekeningen zou sturen. Die afspraak ligt echter niet voor de hand wanneer van het bestaan van de door [eiseres01] gestelde koopovereenkomst wordt uitgegaan. De rechtbank licht dit toe.
5.17.
Wanneer van de juistheid van de stelling in punt 3.5. en/of in punt 3.7. van de dagvaarding wordt uitgaan, had het in beide gevallen voor de hand gelegen dat [eiseres01] , als verkoper, de definitieve facturen aan [gedaagde01] zou sturen in plaats van andersom. In de in punt 3.5. van de dagvaarding gestelde situatie hadden partijen immers al op basis van het prijsaanbod van [gedaagde01] en de aanvaarding daarvan door [eiseres01] overeenstemming bereikt over de prijs voor de geleverde producten. In die situatie is het dan niet logisch dat [gedaagde01] , als koper, vervolgens de ‘definitieve verkoopafrekening’ aan [eiseres01] zou toesturen. [gedaagde01] heeft hierop ook gewezen.
5.18.
Ten aanzien van de in punt 3.7. van de dagvaarding gestelde situatie is dat evenmin logisch. Ook in die situatie moet de door [gedaagde01] te betalen prijs al bekend zijn geweest. Volgens de eigen stelling van [eiseres01] waren partijen immers overeengekomen dat de op dat moment geldende marktprijs minus € 1,50 per collie, als prijs voor de geleverde producten zou worden betaald en ter zitting is desgevraagd bevestigd dat beide partijen wisten wat de op dat moment geldende marktprijs was.
5.19.
Daarnaast geldt dat als uitgegaan wordt van het bestaan van een koopovereenkomst, het voor [eiseres01] niet van belang is of en voor welk bedrag [gedaagde01] de geleverde producten vervolgens aan een derde doorverkoopt. Dit in tegenstelling tot commissiekoop, waarbij de door [gedaagde01] aan [eiseres01] te betalen prijs juist afhankelijk zou zijn van de door [gedaagde01] behaalde verkoopopbrengst. Als sprake is geweest van een koopovereenkomst, zoals [eiseres01] stelt, is het niet logisch dat [gedaagde01] de definitieve eindafrekening voor de geleverde producten zou opmaken en aan [eiseres01] zou versturen.
5.20.
Dat [eiseres01] herhaaldelijk heeft gevraagd om verkoopafrekeningen van [gedaagde01] maakt haar stelling dat sprake is van een koopovereenkomst ook niet aannemelijk. Een en ander sluit immers meer aan bij het standpunt van [gedaagde01] dat sprake is geweest van commissiekoop. [eiseres01] heeft in reactie hierop ter zitting nog verklaard dat ook was afgesproken dat na ontvangst van de verkoopafrekening van [gedaagde01] , [eiseres01] vervolgens een factuur zou opmaken en die naar [gedaagde01] zou sturen. Voor commercieel opererende partijen zou dit echter een wat vreemde en weinig voor de hand liggende gang van zaken zijn bij de uitvoering van een koopovereenkomst. [eiseres01] heeft bovendien nagelaten dergelijke (aan de hand van de verkoopafrekeningen van [gedaagde01] opgemaakte) facturen in het geding te brengen zodat ook hierin geen steun voor de juistheid van haar stelling gevonden kan worden.
5.21.
Ook de verdere gang van zaken wijst veeleer op commissiekoop in plaats van de door [eiseres01] gestelde koopovereenkomst. Indien sprake was geweest van een koopovereenkomst, is het onwaarschijnlijk dat [gedaagde01] de aan haar geleverde producten zou hebben geaccepteerd zonder deze eerst te hebben gekeurd, of op zijn minst visueel te hebben bekeken. [eiseres01] stelt weliswaar dat [gedaagde01] dat wel heeft gedaan (wat door [gedaagde01] expliciet is betwist), maar gezien de tijdsdruk waaronder alles is gegaan (ook [eiseres01] heeft dit ter zitting expliciet verklaard), is het niet aannemelijk dat er voor [gedaagde01] telkens voldoende gelegenheid is geweest om de aan haar geleverde ladingen te inspecteren voordat zij deze zou accepteren om deze daarna door te verkopen aan derden. Ook deze omstandigheid wijst in de richting van de door [gedaagde01] aangevoerde commissiekoop. In geval van commissiekoop lag het risico van de eventuele slechte kwaliteit van de te verkopen producten, immers primair bij [eiseres01] en kon er gezien de tijdsdruk snel gehandeld worden zonder eerst de lading (grondig) te inspecteren. [gedaagde01] heeft ook op deze omstandigheid gewezen.
De vordering van € 78.151,31
5.22.
Op grond van hetgeen hiervoor onder sub 5.1. tot en met 5.21. is overwogen, staat het bestaan en de inhoud van de door [eiseres01] gestelde koopovereenkomst in rechte niet vast. Omdat [eiseres01] haar vordering van € 78.151,31 hierop baseert, zal de rechtbank deze vordering afwijzen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat [eiseres01] tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde01] onvoldoende heeft gesteld met betrekking tot het bestaan en de inhoud van de koopovereenkomst, met name wat betreft de overeengekomen prijs en hoe deze tot stand is gekomen. Dat [gedaagde01] anderszins is tekortgeschoten in de tussen partijen gemaakte afspraken en [eiseres01] uit dien hoofde een vordering op [gedaagde01] heeft, is gesteld noch gebleken.
De vordering van € 3.126,90
5.23.
Met betrekking tot de door [gedaagde01] betwiste vordering van € 3.126,90 heeft [eiseres01] in de dagvaarding alleen gesteld dat [gedaagde01] een bedrag aan statiegeld is verschuldigd voor de pallets die [gedaagde01] in gebruik zou hebben genomen, voorzien van een overzicht van hoe het gevorderde bedrag is opgebouwd (Europallets € 2.526,55, DPA Pallets € 90,-, vliegtuigpallets € 510,35). Waarom [gedaagde01] dit bedrag is verschuldigd, heeft [eiseres01] echter niet onderbouwd. Ter zitting heeft [eiseres01] nog gesteld dat ‘het bekend is dat op pallets statiegeld rust’ en dat [gedaagde01] ‘de pallets overal kan inleveren tegen ontvangst van statiegeld’, maar daarmee heeft [eiseres01] nog niet onderbouwd op basis van welke concrete grondslag [gedaagde01] het gevorderde bedrag van € 3.126,90 aan [eiseres01] verschuldigd zou zijn. Deze vordering wordt daarom eveneens afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.24.
Nu de gevorderde hoofdsommen worden afgewezen, komen ook de door [eiseres01] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.25.
[eiseres01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op € 2.837,00 aan griffierecht en € 2.366,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 1.183,00), totaal € 5.203,00, en nog te vermeerderen met wettelijke rente op de hierna te melden wijze. Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 5.203,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang vijftien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.[2438/3455]