ECLI:NL:RBROT:2023:2968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
10073792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen opzegging van een aannemingsovereenkomst en de gevolgen voor de betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis in een geschil over een aannemingsovereenkomst. [naam01] had een overeenkomst gesloten met [naam02] voor de renovatie van haar tuin, maar heeft deze opgezegd. [naam02] heeft vervolgens een eindfactuur gestuurd, waarover een geschil is ontstaan. [naam01] vorderde in eerste instantie een vervangende schadevergoeding en de kosten van een deskundigenonderzoek, welke vorderingen in het verstekvonnis zijn toegewezen. [naam02] is het niet eens met dit vonnis en heeft verzet aangetekend. Tijdens de procedure heeft [naam01] haar eis gewijzigd en eist nu een lager bedrag, terwijl [naam02] ook een tegeneis heeft ingediend. De kantonrechter heeft de betalingsverplichting van [naam01] vastgesteld door de besparingen van [naam02] in mindering te brengen op de overeengekomen aanneemsom. De kantonrechter oordeelt dat [naam02] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft op een hogere aanneemsom door meerwerk. Uiteindelijk wordt de betalingsverplichting van [naam01] vastgesteld op € 6.965,-, waarover [naam02] € 3.035,- moet terugbetalen. Het verstekvonnis wordt vernietigd en de vordering in reconventie van [naam02] wordt afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan [naam01].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10073792 CV EXPL 22-26613
datum uitspraak: 31 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam01],
woonplaats: [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
oorspronkelijk eiseres in conventie, gedaagde in het verzet, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Jamalov,
tegen
[naam02], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
woon- en vestigingsplaats: [plaats01] , gemeente [gemeente01] ,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in verzet en in reconventie,
gemachtigde: mr. E.B. van den Ouden.
De partijen worden hierna ‘ [naam01] ’ en ‘ [naam02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 3 juni 2022, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 5 juli 2022 met zaaknummer 9933202;
  • de verzetdagvaarding van 25 augustus 2022, met een eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van [naam02] van 1 december 2022, met een bijlage;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de rolbeslissing van 23 december 2022;
  • de akte van [naam02] van 5 januari 2023, met bijlagen;
  • de akte van [naam01] van 2 februari 2023, met bijlagen;
  • de akte van [naam02] van 2 maart 2023, met een bijlage.
1.2.
Op 16 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De feiten

2.1.
[naam01] en [naam02] zijn, na het uitbrengen van een offerte door [naam02] met als vervaldatum 15 mei 2021 voor een bedrag van € 10.890,- (inclusief btw), overeengekomen dat [naam02] de tuin van [naam01] zou renoveren.
2.2.
In het begin van de maand mei 2021 is [naam02] gestart met de uitvoering van zijn werkzaamheden.
2.3.
[naam01] heeft een bedrag van € 10.000,- betaald aan [naam02] .
2.4.
Op 29 juni 2021 heeft [naam01] de overeenkomst opgezegd.
2.5.
Op 11 juli 2021 heeft [naam02] een eindfactuur verstuurd aan [naam01] , die (voor zover relevant) als volgt luidt:
2.6.
In maart 2022 heeft [naam01] Bureau voor Bouwpathologie B.V. (hierna: de deskundige) verzocht om de werkzaamheden van [naam02] te beoordelen. De deskundige heeft op 23 maart 2022 een deskundigenrapport opgesteld.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam01] eiste aanvankelijk dat [naam02] werd veroordeeld tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 16.560,88 en de kosten van het deskundigenonderzoek (2.6) van € 1.264,45, met rente, met veroordeling van [naam02] in de proceskosten.
3.2.
De eisen van [naam01] zijn in het verstekvonnis toegewezen, met dien verstande dat de rente over de kosten van het deskundigenonderzoek is toegewezen vanaf een latere datum.
3.3.
[naam02] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis en is daarom deze verzetprocedure gestart. Gedurende deze procedure heeft [naam01] haar eis gewijzigd. Zij eist nu samengevat:
  • [naam02] te veroordelen tot betaling van € 10.530,03, met rente;
  • [naam02] te veroordelen in de proceskosten, met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
[naam01] baseert haar eisen op het volgende. Door de opzegging van de aannemingsovereenkomst heeft [naam02] zich € 10.530,03, aan arbeids-, materiaal- en herstelkosten bespaard. Hij moet dat bedrag daarom aan [naam01] (terug)betalen.
3.5.
[naam02] is het niet eens met de gewijzigde eis en eist zelf na eisvermindering (zoals de kantonrechter begrijpt) samengevat:
  • [naam01] te veroordelen tot betaling van € 128,06, met rente;
  • [naam01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
3.6.
[naam02] baseert de tegeneis op het volgende. Partijen zijn meerwerk overeengekomen. Na aftrek van € 3.925,- aan besparingen (€ 1.300,- aan arbeidsuren, € 1.500,- aan betonplaten en € 1.125,- aan bestrating), bedraagt de resterende aanneemsom € 10.128,06. Aangezien [naam01] al € 10.000,- betaald heeft, moet zij nog € 128,06 betalen.

4.De beoordeling

In conventie
Berekeningswijze betalingsverplichting
4.1.
Vooropgesteld wordt dat sprake is van een aanneming van werk. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie. In de rolbeslissing heeft de kantonrechter uiteengezet hoe de betalingsverplichting van [naam01] na de opzegging moet worden vastgesteld. Kort gezegd moeten de besparingen van [naam02] in mindering worden gebracht op de overeengekomen aanneemsom, inclusief eventueel meerwerk (artikel 7:764 BW). Hierna worden daarom achtereenvolgens de aanneemsom, het eventuele meerwerk en de besparingen besproken.
Overeengekomen aanneemsom
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat zij in eerste instantie een aanneemsom van € 10.890,- zijn overeengekomen, conform de door [naam02] verstrekte offerte (zie 2.1).
Meerwerk
4.3.
[naam02] stelt dat sprake is van een hogere aanneemsom als gevolg van meerwerk. De kantonrechter stelt voorop dat [naam02] in dit kader had moeten stellen en onderbouwen dat (1) sprake was van toevoegingen of veranderingen ten opzichte van de oorspronkelijke overeenkomst en (2) dat hij [naam01] heeft gewezen op de noodzaak van daaruit voortvloeiende prijsverhogingen of dat [naam01] die noodzaak zelf had moeten begrijpen (artikel 7:755 BW). Hij heeft dat onvoldoende gedaan. Daarvoor wordt het volgende overwogen.
4.4.
[naam02] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat tijdens de uitvoering van de overeenkomst is gecommuniceerd over meerwerk. Ook uit de eindfactuur (2.5) is dit niet op te maken. Voor het eerst in de verzetdagvaarding heeft [naam02] aangevoerd dat sprake was van wijzigingen en aanpassingen tijdens de uitvoering van de overeenkomst, en dat die “
uiteraard” hebben geleid tot een hogere aanneemsom. Hij heeft dat daar echter niet gespecificeerd. Zelfs tijdens de mondelinge behandeling kon [naam02] niet specificeren waar het gestelde meerwerk uit bestond en welke kosten dit met zich heeft gebracht. Met het oog op deze voorgeschiedenis had van hem in zijn akte een zeer gedegen onderbouwing mogen worden verwacht. Die heeft hij niet gegeven. Hij heeft volstaan met een algemene opsomming van extra werkzaamheden en heeft verder verwezen naar een als bijlage 8 overgelegde “nieuwe afrekening”. Dit stuk levert de vereiste duidelijkheid echter niet op nu hierin alleen bedragen zonder verdere onderbouwing worden genoemd. Dit is onvoldoende. Het volgende is daarbij van belang.
4.5.
[naam02] stelt dat hij aanvankelijk geen schutting hoefde te plaatsen aan de achterkant van de tuin en dat hij dit op verzoek van [naam01] wel heeft gedaan. [naam02] heeft echter niet onderbouwd waaruit blijkt dat dit bij de aanvankelijke overeenkomst niet was inbegrepen. Dat had wel op zijn weg gelegen, te meer omdat in zijn offerte een bedrag van € 2.350,- is opgenomen voor een post “schutting”. Ook heeft hij niet gespecificeerd waaruit de financiële consequenties blijken, wanneer hij hierop heeft gewezen en wat partijen hier concreet over hebben afgesproken.
4.6.
[naam02] stelt verder dat hij op verzoek van [naam01] een extra motorkruiwagen en container heeft gehuurd. Hij heeft niet toegelicht of onderbouwd waaruit blijkt dat het hier ging om meerwerk, waaruit de kosten volgen en of is gesproken over de noodzaak van prijsverhoging.
4.7.
Kortom, [naam02] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij aanspraak kan maken op een hogere aanneemsom als gevolg van tussen partijen overeengekomen meerwerk. Dat betekent dat er ook geen reden is om op dit punt bewijs op te dragen. De kantonrechter gaat daarom uit van de oorspronkelijk overeengekomen aanneemsom van € 10.890,- (inclusief btw) (zie 4.2). Zoals hiervoor is overwogen moet de betalingsverplichting van [naam01] worden vastgesteld door de besparingen van deze aanneemsom af te trekken. Hierna worden daarom de besparingen besproken.
Besparingen
4.8.
[naam02] heeft in zijn akte aangevoerd dat hij € 3.925,- aan arbeidsuren, betonplaten en bestrating heeft bespaard. Over deze besparingen hebben partijen geen discussie. Deze staan dus vast.
4.9.
[naam01] heeft met verwijzing naar het deskundigenrapport gesteld en onderbouwd dat de schutting niet recht en stabiel staat en dat de schuttingpalen qua hoogte ongelijk zijn. De kantonrechter begrijpt dat [naam02] de conclusies van de deskundige op zich niet betwist, maar zich op het standpunt stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor schade die is ontstaan omdat hij ten tijde van de opzegging nog niet klaar was met zijn werkzaamheden aan de schutting. Dat sprake is van besparingen aan de zijde van [naam02] omdat hij ten tijde van de opzegging nog werkzaamheden had moeten verrichten aan de schutting is tussen partijen dus niet in geschil. De kantonrechter begrijpt dat die werkzaamheden door [naam02] zijn betrokken in de post bespaarde arbeidsuren van € 1.300,-.
4.10.
De deskundige heeft de kosten voor het herstellen van de schutting begroot op € 2.400,-. Het gaat daarbij dan om de volgende werkzaamheden:
  • de verzakte palen op hoogte stellen;
  • de palen waterpas stellen met behulp van schoren;
  • de kantplanken op hoogte plaatsen;
  • rondom de voet van de palen beton storten;
  • grond aanvullen rond de palen.
[naam01] stelt dat de marktsituatie is gewijzigd sinds dat rapport en vordert daarom € 6.580,30 aan bespaarde herstelkosten. Daarvoor heeft zij zich gebaseerd op het gemiddelde van de bedragen die ter zake door twee andere hoveniers (€ 6.700,- en € 6.460,05) is geoffreerd. De kantonrechter gaat hier niet in mee. De hoveniers gaan namelijk uit van het vervangen van de schutting. Volgens de deskundige hoeft de schutting echter ‘alleen maar’ recht en stevig gezet te worden. De offertes van de hoveniers kunnen daarom niet als onderbouwing dienen. Ook het door de deskundige genoemde bedrag van € 2.400,- kan echter niet volledig als besparing worden aangemerkt. Hierbij wordt immers niet alleen uitgegaan van het vastzetten van de schutting maar ook van het rechtzetten daarvan. Uit niets is gebleken dat de schutting op 29 juni 2021 al scheef stond. Ter zitting heeft [naam02] onbetwist gesteld dat hij de schutting alleen nog moest vastzetten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de schutting ook scheef zou hebben gestaan als [naam02] deze direct of kort na 29 juni 2021 had vastgezet. Dat brengt mee dat [naam01] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat aan de zijde van [naam02] ter zake van de nog resterende werkzaamheden aan de schutting sprake was van een grotere besparing dan door hem gesteld (zie 4.8).
Conclusie
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de aanneemsom van € 10.890,- het uitgangspunt is. Hier wordt € 3.925,- aan besparingen afgetrokken. De uiteindelijke betalingsverplichting van [naam01] bedraagt dus € 6.965,-. Aangezien [naam01] € 10.000,- heeft betaald, moet [naam02] € 3.035,- terugbetalen.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is op de wet gebaseerd (artikel 6:119 BW) en is niet door [naam02] betwist. Deze wordt daarom toegewezen.
Proceskosten
4.13.
[naam02] is terecht in deze procedure betrokken door [naam01] . Hij moet daarom de proceskosten in conventie betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [naam01] vast op basis van het toegewezen bedrag. Dat betekent dat aan griffiegeld € 244,- zal worden toegekend in plaats van het door [naam01] betaalde bedrag van € 693,-. Het verschil blijft voor rekening van [naam01] nu deze kosten naar het oordeel van de kantonrechter nodeloos zijn veroorzaakt. Aan proceskosten tot vandaag wordt dus toegekend: € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 580,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 232,-). Dit is totaal € ‭953,74‬. Voor kosten die [naam01] maakt na deze uitspraak moet [naam02] een bedrag betalen van € 116,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.‬‬‬‬‬‬
Verstekvonnis
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter anders oordeelt dan in het verstekvonnis. Het verstekvonnis wordt daarom vernietigd.
In reconventie
4.15.
Uit de beoordeling in conventie volgt dat de vordering in reconventie wordt afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [naam02] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [naam01] tot vandaag vast op € 99,50 (1/2 x 1 punt x € 199,-). Voor de mondelinge behandeling en de akte worden geen punten toegekend, aangezien [naam01] daarin geen afzonderlijke aandacht heeft besteed aan de vordering in reconventie.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
vernietigt het op 5 juli 2022 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
5.2.
veroordeelt [naam02] om aan [naam01] te betalen € 3.035,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 29 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [naam02] in de proceskosten die aan de kant van [naam01] tot vandaag worden vastgesteld op € 953,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [naam02] in de proceskosten die aan de kant van [naam01] tot vandaag worden vastgesteld op € 99,50;
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
33394