ECLI:NL:RBROT:2023:2961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
10153455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor vervangingskosten van bomen door schapen

In deze zaak heeft het Waterschap Hollandse Delta, eigenaar van een stuk grond langs de Geldersedijk in Dirksland, een rechtszaak aangespannen tegen de vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. Het waterschap stelt dat de schapen van de gedaagden de bast van 33 iepen hebben aangevreten, wat heeft geleid tot schade aan vier bomen die moeten worden vervangen. De totale schadevergoeding die het waterschap eist bedraagt € 19.595,95, inclusief kosten voor het inschakelen van Bomenwacht en wettelijke rente. De gedaagden betwisten de schade en stellen dat de bomen niet vervangen hoeven te worden, maar de kantonrechter oordeelt dat de schapen toegang hadden tot alle bomen en dat de schade goed is onderbouwd door het waterschap. De kantonrechter concludeert dat de gedaagden hun verplichtingen uit de pachtovereenkomst hebben geschonden en veroordeelt hen tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10153455 CV EXPL 22-31928
datum uitspraak: 31 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Waterschap Hollandse Delta,
vestigingsplaats: Ridderkerk,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.A.M. van Heijningen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01]en
[handelsnaam02],
2.
[gedaagde02],
3.
[gedaagde03],
woon- en vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. E.H. Verweij.
De partijen worden hierna ‘het waterschap’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 oktober 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 9 februari 2023 van het waterschap, met bijlagen.
1.2.
Op 27 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
Het waterschap is eigenaar van een stuk grond dat ligt langs de Geldersedijk in Dirksland. Zij verpacht deze grond aan [gedaagde01] . [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn de vennoten van deze vennootschap onder firma. Zij laten op het stuk grond schapen grazen. Het waterschap stelt in deze procedure dat die schapen rond 28 december 2020 de bast van de 33 iepen die op het stuk grond staan hebben aangevreten. Het door het waterschap ingeschakelde bedrijf Bomenwacht heeft geoordeeld dat vier bomen moeten worden vervangen en dat de vervangingsschade € 13.900,- (exclusief btw) bedraagt. Het waterschap eist daarom dat [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling van € 16.819,- (inclusief btw) aan schadevergoeding voor de bomen en € 2.776,95 aan kosten van Bomenwacht, met rente. Verder eist ze dat [gedaagde01] wordt veroordeeld in de proceskosten met rente.
2.2.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van het waterschap. Hij voert aan dat zijn schapen de bomen niet hebben beschadigd. Daarnaast vindt hij dat het waterschap geen schade heeft geleden, omdat de bomen niet vervangen hoeven te worden.
De kantonrechter is bevoegd om deze zaak te behandelen
2.3.
Tijdens de zitting heeft de rechter met partijen besproken dat zij in principe onbevoegd is om deze zaak te behandelen. Het waterschap beroept zich namelijk op een schending van de pachtovereenkomst. In dat geval is de pachtkamer bevoegd de zaak te behandelen (artikel 1019j Rv).
2.4.
Partijen hebben er vervolgens voor gekozen om deze zaak op gezamenlijk verzoek aan de kantonrechter voor te leggen (artikel 96 Rv). Zij hebben er daarbij voor gekozen om de mogelijkheid van hoger beroep open te houden (artikel 333 Rv). De kantonrechter behandelt daarom de zaak hierna inhoudelijk.
De schapen hadden toegang tot alle bomen
2.5.
Allereerst is van belang dat de schapen van [gedaagde01] vrije toegang hadden tot alle 33 iepen. Partijen zijn het erover eens dat de bomen binnen de afrastering stonden en dat er geen aparte bescherming rondom de bomen was geplaatst. In eerst instantie heeft [gedaagde01] aangevoerd dat de schapen alleen maar bij de eerste negen bomen konden komen. Het waterschap heeft vervolgens bij haar brief foto’s aangeleverd, waarop te zien is dat de afrastering over de volle lengte van het stuk grond staat (en gezien vanuit de schapen aan de andere kant van de bomen). Dat stemt ook overeen met de diverse getuigenverklaringen, waarin staat dat de schapen toegang hadden tot de bomen. De kantonrechter heeft dit tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden aan [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft toen zijn standpunt niet langer gehandhaafd of toegelicht waaruit blijkt dat de schapen niet verder konden komen dan boom negen. Daarom gaat de kantonrechter er (als onvoldoende gemotiveerd betwist) van uit dat de schapen toegang hadden tot alle bomen. Om deze reden is het door [gedaagde01] overgelegde rapport van de deskundige [deskundige01] niet meer relevant. Dit rapport is namelijk geheel gebaseerd op het uitgangspunt dat de schapen slechts bij de eerste negen bomen konden.
De schapen hebben de bast van de bomen gegeten
2.6.
Het waterschap heeft haar standpunt dat de schapen de bast hebben gegeten uitgebreid onderbouwd. Zij heeft een verklaring van meneer [naam01] (een werknemer) aangeleverd. Hij verklaart dat hij tijdens zijn werk op 28 december 2020 zag dat de schapen van de bomen aan het eten waren en dat rond de bomen hoefafdrukken stonden en afgetrokken boomschors lag. Hij verklaart verder dat hij een melding met foto’s via WhatsApp naar zijn collega, [naam02] heeft verstuurd, omdat die als gebiedsbeheerder verantwoordelijk is voor dat gebied. Het gaat daarbij onder andere om de hiernaast geplaatste foto. Ook van [naam02] is een verklaring aangeleverd. Hij verklaart dat hij die dag is gaan kijken en heeft geconstateerd dat ongeveer dertig bomen inderdaad beschadigd waren en dat dit bij zijn eerdere dagelijkse controles niet het geval was. Hij verklaart dat hij op zijn beurt zijn collega [naam03] heeft ingeschakeld. In de verklaring van [naam03] staat dat hij op 28 december 2020 heeft gezien dat de bomen bijna allemaal aangevreten waren. Tenslotte heeft het waterschap nog gewezen op een telefonische melding die op 28 december 2020 is binnengekomen bij haar klantcontactcentrum. Ook die melder (een burger) gaf aan dat de schapen van de schors van de bomen aan het eten waren en dat er zeker 25 bomen waren aangevreten. Het waterschap heeft haar standpunt op deze manier goed onderbouwd.
2.7.
[gedaagde01] heeft voor het eerst tijdens de zitting aangevoerd dat de schapen niet goed bij de bomen kunnen. Volgens hem is er tussen de afrastering en de bomen te weinig ruimte en loopt de dijk aan de andere kant te steil af. Het waterschap heeft dit betwist. [gedaagde01] heeft vervolgens geen verdere onderbouwing gegeven. Ook uit de foto’s kan dit niet worden opgemaakt. Dit verweer heeft [gedaagde01] daarom onvoldoende onderbouwd.
2.8.
Verder heeft [gedaagde01] nog gewezen op de volgende passage uit het rapport van Bomenwacht “
De schade aan de bomen (…) is geconstateerd tijdens een boomveiligheidscontrole op 21 juli 2020.” Zij concludeert daaruit de schade al eerder was opgetreden. Het waterschap heeft in reactie hierop een rectificatie van Bomenwacht aangeleverd, waarin zij schrijft dat die datum onjuist is en dat uit een mail is gebleken dat de schade op 28 december 2020 is geconstateerd. De kantonrechter ziet gezien deze rectificatie geen aanleiding om aan te nemen dat de bast van de bomen al in juli 2020 was beschadigd. Uit de foto’s blijkt ook dat het om ‘verse’ schade gaat.
2.9.
Tot slot weegt de kantonrechter mee dat [gedaagde01] ook geen andere waarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de afgetrokken boomschors. Tijdens de zitting heeft hij geopperd dat wellicht een voorbijganger dit heeft gedaan. Deze verklaring is echter op geen enkele wijze onderbouwd.
2.10.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde01] tegenover de onderbouwde stellingen van het waterschap zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom komt in deze zaak vast te staan dat de schapen van [gedaagde01] de bast van de bomen hebben gegeten.
De bomen moeten vervangen worden
2.11.
Het waterschap heeft het bedrijf Bomenwacht ingeschakeld. Bomenwacht heeft op 16 april 2021 een rapport uitgebracht. Zij oordeelt daarin dat vier bomen onherstelbaar beschadigd zijn, omdat sprake is van diepe bastschade van 40-55% en oppervlakkige schade tot 45%. Zij schrijft “
Door de grote schades en het hoge percentage bastschade is herstel van deze bomen uitgesloten. De bomen zijn niet meer te behouden en moeten vervangen worden.” Het waterschap heeft aangevoerd dat zij op grond van deze conclusie de bomen hoe dan ook zal vervangen. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij ook wegbeheerder is van de aangrenzende weg en dat op haar daarom een (zorg)plicht rust om bomen met oog op de veiligheid te verwijderen wanneer een deskundige concludeert dat dit noodzakelijk is. Mocht zij dit niet doen, dan is zij in het geval van schade aansprakelijk. Het waterschap heeft haar stelling dat de bomen vervangen moeten worden hierdoor degelijk onderbouwd.
2.12.
[gedaagde01] heeft daartegenover aangevoerd dat de bomen niet vervangen hoeven te worden, omdat ze er op dit moment (twee jaar later) nog gezond uitzien. Ter onderbouwing heeft zij een foto van de onderkant van elke boom aangeleverd. Het waterschap heeft hier tegenin gebracht dat de bomen er wellicht van buiten nog goed uit kunnen zien, maar dat ze door de toegebrachte schade wel langzaam kunnen verzwakken, doordat sapstromen tot stilstand zijn gekomen, zoals ook volgt uit het rapport van Bomenwacht. Dit is vervolgens door [gedaagde01] niet betwist. Dit verweer is daarom onvoldoende onderbouwd.
2.13.
Ook uit de door [gedaagde01] aangevoerde omstandigheid dat het waterschap de bomen tot nu toe heeft laten staan, concludeert de rechter niet dat vervanging onnodig is. Het waterschap heeft toegelicht dat zij met het oog op deze procedure de bomen heeft laten staan, maar dat zij deze nauwkeurig in de gaten houdt. Met oog op eventuele bewijslevering in deze procedure kan de kantonrechter deze keuze begrijpen. Dat de bomen er nu nog staan is daarom geen argument voor [gedaagde01] .
2.14.
De kantonrechter concludeert dat [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de bomen vervangen moeten worden. Zij zal daarom geen gerechtelijk deskundige benoemen, zoals gesuggereerd door [gedaagde01] . Daarvoor had zij pas aanleiding gezien als [gedaagde01] specifiek had aangegeven welke delen van het rapport van Bomenwacht niet kloppen, of als zij zelf een deskundige had ingeschakeld die andere conclusies trok. Dat heeft [gedaagde01] echter niet gedaan.
[gedaagde01] moet de schade van het waterschap vergoeden
2.15.
Het waterschap en [gedaagde01] hebben in de pachtovereenkomst afgesproken (artikel 5.4): “
De pachter is verplicht zodanige voorzieningen te treffen dat wordt voorkomen dat op het gepachte schade wordt toegebracht aan de aanwezige bomen." [gedaagde01] heeft deze afspraak geschonden, omdat hij niet heeft voorkomen dat de schapen schade hebben toegebracht aan de bomen. Het waterschap heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde01] daarom de schade moet vergoeden die het waterschap heeft geleden. Dit volgt ook uit de wet (artikel 7:352 BW).
2.16.
Bomenwacht heeft op basis van het Rekenmodel bomenwaarde vastgesteld dat de vervangingskosten € 3.476,95 per boom bedragen. Aangezien het gaat om vier bomen, heeft zij de totale schade afgerond en vastgesteld op € 13.900,-. Inclusief 21% btw komt dit neer op € 16.819,-. Dit is het bedrag dat het waterschap van [gedaagde01] eist. [gedaagde01] heeft de berekeningswijze en de hoogte van het bedrag niet betwist. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
2.17.
Het waterschap stelt verder dat het onderzoek van Bomenwacht € 2.776,95 heeft gekost. Zij heeft dat onderbouwd met een factuur. Zij eist dat [gedaagde01] deze kosten ook vergoed. Deze eis is door [gedaagde01] niet betwist en is op de wet gebaseerd (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Ook dit bedrag wordt daarom toegewezen.
Conclusie: [gedaagde01] moet € 19.595,95 betalen
2.18.
[gedaagde01] moet dus de schade aan de bomen en de kosten van het onderzoek van Bomenwacht betalen. De eis van € 19.595,95 wordt daarom volledig toegewezen. De gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling. Als vennoten zijn [gedaagde02] en [gedaagde03] namelijk hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap (artikel 18 Wetboek van Koophandel).
Wettelijke rente
2.19.
Het waterschap eist ten slotte de wettelijke rente over haar volledige eis. Deze eis is ook niet door [gedaagde01] betwist. De rente wordt voor wat betreft de schade aan de bomen toegewezen vanaf 28 december 2020, namelijk de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan (artikel 6:83 sub b en 119 BW). De rente over de kosten van Bomenwacht kan niet worden toegewezen vanaf die datum. Bomenwacht heeft namelijk pas op 1 juni 2021 deze kosten in rekening gebracht bij het waterschap. De rente over deze kosten wordt daarom toegewezen vanaf de subsidiair genoemde datum 21 juli 2021.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen
2.20.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van het waterschap tot vandaag vast op € 140,59 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,-). Dit is totaal € 2.316,59. Voor kosten die het waterschap maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.21.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan het waterschap te betalen € 19.595,95 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 16.819,- vanaf 28 december 2020 en over een bedrag van € 2.776,95 vanaf 21 juli 2021, tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten die aan de kant van het waterschap tot vandaag worden vastgesteld op € 2.316,59 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 15 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394