ECLI:NL:RBROT:2023:2896

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C/10/637852/ HA ZA 22-385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over dekking voor opruimkosten onder Logistieke Protectie Polis

In deze zaak vordert Wessem Belgium N.V. vergoeding van opruimkosten van tonerafval van HDI Global SE en andere verzekeraars (HDI c.s.) op basis van een Logistieke Protectie Polis (LPP). Wessem stelt dat zij gerechtvaardigd vertrouwen heeft gekregen dat dekking zou worden verleend voor deze kosten. De rechtbank onderzoekt of er daadwerkelijk een aanspraak tot schadevergoeding door een derde is ingesteld, wat een voorwaarde is voor dekking onder de LPP. De rechtbank concludeert dat er geen dergelijke aanspraak is geweest en dat de LPP geen dekking biedt voor de opruimkosten. De vorderingen van Wessem worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/637852 / HA ZA 22-385
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
WESSEM BELGIUM N.V.,
gevestigd te Lanaken (België),
eisende partij,
hierna te noemen: Wessem,
advocaat: mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
HDI GLOBAL SE,
gevestigd te Hannover (Duitsland), kantoorhoudende te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MS AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Brussel (België), kantoorhoudende te Amstelveen,
3.
DUPI UNDERWRITING AGENCIES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4.
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
5.
LLOYD’S UNDERWRITERS, ACTING AS COVERHOLDER FOR LLOYD’S SYNDICATE 1301,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
6.
LLOYD’S UNDERWRITERS, ACTING AS COVERHOLDER FOR LLOYD’S SYNDICATE 1221,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
7.
ALLIANZ NEDERLAND CORPORATEals onderdeel van de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel (België), kantoorhoudende te Rotterdam,
8.
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: HDI c.s.,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 19,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3,
- de brief van de rechtbank van 7 september 2022 over de mondelinge behandeling,
- de aanvullende producties 20 tot en met 31 van Wessem,
- de aanvullende producties 32 en 33 van Wessem,
- de mondelinge behandeling van 5 december 2022,
- de spreekaantekeningen van Wessem en HDI c.s.

2..De feiten

2.1.
Wessem houdt zich bezig met op- en overslag van bulkgoederen en de logistieke behandeling van bulkgoederen. Zij is onderdeel van Wessem Port Services Group B.V.
2.2.
Wessem Port Services Groep B.V. heeft door tussenkomst van Aon, een professionele (beurs)makelaar, op de assurantiebeurs een Logistieke Protectie Polis (hierna: de LPP) afgesloten. De LPP loopt vanaf 1 juni 2008. Wessem is verzekerde onder de LPP.
2.3.
Op het op 25 maart 2015 verstrekte polisblad van de LPP staan (de rechtsvoorgangers van) HDI c.s. als verzekeraars vermeld, evenals de percentages waarin elk van verzekeraars het verzekerde risico draagt. Gedaagde sub 1 (hierna: HDI) is de leidend verzekeraar.
2.4.
Op de LLP zijn onder meer van toepassing de algemene verzekeringsvoorwaarden TA 140-01 (hierna: verzekeringsvoorwaarden TA 140-01) en de verzekeringsvoorwaarden TA 140-01/1 voor de sectie Aansprakelijkheid (hierna: TA 140-01/1 Aansprakelijkheid).
Artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden TA140-01 luidt:
“8. Rechtskeuze en jurisdictie
8.1
Op deze verzekeringsovereenkomst zijn Nederlands recht en de in de Nederlandse rechtspraktijk geldende gewoonten van toepassing.
8.2.
Bij alle geschillen die uit deze overeenkomst voortvloeien is uitsluitend de rechtbank van Rotterdam of de rechtbank van Amsterdam bevoegd.”
De relevante bepalingen in de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid luiden:
“3. Voorwaarde voor dekking
3.1
Voorwaarde voor dekking is dat de aanspraken tot schadevergoeding tijdens de looptijd van de verzekering voor de eerste keer tegen verzekerde worden ingesteld en bij verzekeraars zijn gemeld.
(…)

4..Dekking

4.1
Deze verzekering dekt het financieel nadeel van verzekerden, dat bestaat uit aan derden te verlenen vergoeding van schade, waarvoor hij wordt aangesproken op grond van verdrag, wet of overeenkomst, vrijwaringsverplichtingen daaronder begrepen.
4.2
Onder schade wordt verstaan:
 letsel of aantasting van de gezondheid al dan niet de dood ten gevolge hebbende, incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade en smartengeld (hierna te noemen personenschade);
 beschadiging, vernietiging, verontreiniging, verlies of het vuil worden van zaken, of het zich daarop of daarin bevinden van vreemde stoffen, Incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade (hierna te noemen zaakschade);
 schade, anders dan personenschade of zaakschade (hierna te noemen zuivere vermogensschade);
 bijdrage in averij-grosse, hulptoon en 'special charges'. Onder 'special charges' worden verstaan de kosten, anders dan bijdrage In avarij-grosse en hulploon, op redelijke grond gemaakt ter behartiging van de belangen van de rechthebbenden op de ten vervoer ontvangen zaken.
4.3
Kosten
4.3.1
In aanvulling op art. 4.1 en voor zover de dekking hieruit niet reeds voortvloeit en verzekerde kan worden aangesproken in de zin van art. 4.1 dekt deze verzekering tevens:
4.3.1.1 de kosten die door of namens de verzekerde worden gemaakt in verband met het bergen en/of opruimen en/of vernietigen van zaken van derden
4.3.1.2 de extra kosten die door of namens de verzekerde moeten worden gemaakt krachtens wettelijk voorschrift of op last van de overheid dan wel vanwege noodzakelijke veiligheidsmaatregelen;
(…)

5..Uitsluitingen

5.1
Opzet
In afwijking van het bepaalde In artikel 7:982 BW is niet gedekt de aansprakelijkheid voor door de tot schadevergoeding aangesproken verzekerde met opzet of met diens uitdrukkelijk goedvinden veroorzaakte schade (hierna te noemen opzet). Bij rechtspersonen zal slechts opzet van een bestuurder in de zin van Boek 2 BW of een vergelijkbare buitenlandse wet bij de toepassing van deze uitsluiting worden beschouwd als opzet van de rechtspersoon; bij maatschappen, vennootschappen onder firma of commanditaire vennootschappen alleen opzet van een vennoot.
(…)”
2.5.
Vanaf februari 2015 sloeg Wessem in opdracht en ten behoeve van Waste & Fuel B.V. (hierna: Waste & Fuel) een partij tonerafval (2.100 big bags) op. Die opslag vond plaats in loodsen van Meers International Transport B.V.B.A. te Lanaken (verder: Meers). Daartoe sloot Wessem op 6 februari 2015 een huurovereenkomst met Meers. Waste & Fuel had met een derde afgesproken dat zij vanaf mei 2015 het tonerafval van Waste & Fuel zou gaan afnemen. Dit gebeurde echter niet in verband met het ontbreken van de vereiste vergunningen.
2.6.
Vanaf augustus 2015 ontving Wessem geen betaling meer van Waste & Fuel voor de opslag van het tonerafval. In oktober 2015 werd duidelijk dat Waste & Fuel haar verplichtingen jegens Wessem niet meer kon nakomen.
2.7.
In oktober 2015 meldde Wessem de kwestie bij Aon aan onder de LPP.
2.8.
Bij e-mail van 22 oktober 2015 schreef Aon aan Wessem – voor zover hier van belang –:
“(…)
De opruimings-/vernietigingskosten vallen onder de dekking van artikel 4.3.1.1. van de LPP. Als er geen koper voor de toner wordt gevonden en voordat jullie beslissen tot vernietiging (met de daarmee gepaard gaande kosten), stellen wij voor om een expert te benoemen. (…)”
2.9.
Aon stelde namens HDI c.s. Crawford aan als expert. Crawford heeft onderzocht hoe de vernietiging van de partij tonerafval op een verantwoorde en kostenefficiënte wijze plaats zou kunnen vinden en werkte een aantal scenario’s uit.
2.10.
Crawford stuurde op 10 november 2015 een voorlopig expertiserapport aan Aon.
2.11.
Op 18 februari 2016 heeft Meers aan Wessem per e-mail – voor zover hier van belang – bericht:
“(…) Voor de goede orde meld ik nog even dat we de huurovereenkomst meer dan 3 maanden geleden beëindigd hebben, maar dat de huurkosten voor jullie gewoon doorlopen. Daarnaast heb ik een nieuwe geïnteresseerde voor de stockage en verhuur van de hal, maar daarvoor moeten jullie de hal eerst kuisen en opleveren. Graag zo spoedig mogelijk aan ons een datum geven wanneer dit het geval zal zijn. (…)”
2.12.
Bij e-mail van 22 april 2016 schreef HDI aan Aon – voor zover hier van belang – :
“(…)
Zoals tijdens onze bespreking van vrijdag 15 april jl. toegezegd zouden wij onze uiterste best doen om deze week uitsluitsel te geven omtrent polisdekking. (…)
Nu de polis geen dekking biedt voor onderhavige kwestie dienen wij je te verzoeken de namens verzekeraars aangestelde expert/advocaten te instrueren hun activiteiten te beëindigen. (…)”
2.13.
Bij Belgisch vonnis van 6 december 2017 is Waste & Fuel op vordering van Wessem veroordeeld tot het doen ophalen van al het tonerafval op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.14.
Op 9 januari 2018 is Waste & Fuel in staat van faillissement verklaard. De curator is niet overgegaan tot opruiming van het tonerafval.
2.15.
Vanaf september 2020 heeft Wessem de partij tonerafval laten afvoeren en verwerken. Wessem maakte daarbij kosten (verder: de opruimkosten).

3..Het geschil

3.1.
Wessem vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- te verklaren voor recht dat HDI c.s. tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verbintenis door het weigeren van dekking onder de afgesloten polis;
subsidiair:
- te verklaren voor recht dat HDI c.s. alsnog dekking dienen te verlenen onder de polis voor de gemaakte opruimkosten ad € 320.787,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en dat HDI c.s. aansprakelijk zijn voor de ten gevolge daarvan door Wessem geleden schade;
primair en subsidiair:
- te oordelen dat HDI c.s. de opruimkosten ad € 320.787,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, conform de beschreven risicoverdeling dienen te vergoeden aan Wessem, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair
1 januari 2021, subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • te oordelen dat HDI c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de opslagkosten, primair begroot op een bedrag ad € 462.672,00, meer subsidiair op een bedrag ad € 440.640,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag waarbij Wessem wenst aan te sluiten bij een bedrag van minimaal € 400.000, primair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na iedere datum zoals vermeld op de verscheidene facturen van Meers, subsidiair vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • te oordelen dat HDI c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de kosten ter zake juridische bijstand, vooralsnog primair begroot op een bedrag ad
€ 182.500,00 P.M. (vanaf januari 2020), subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag, waarbij Wessem wenst aan te sluiten bij een bedrag van € 150.000,00, althans € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
meer en uiterst subsidiair:
  • te verklaren voor recht dat HDI c.s. tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verbintenis door het weigeren van dekking onder de afgesloten polis, dan wel te verklaren voor recht dat HDI c.s. alsnog dekking dienen te verlenen onder de polis voor de gemaakte (opruim)kosten ad € 320.787,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en dat HDI c.s. aansprakelijk zijn voor de ten gevolge daarvan door Wessem geleden schade;
  • te oordelen dat er een voorschot ad € 250.000,00 moet worden betaald op de uit te keren vergoedingen, dan wel te oordelen dat er een verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvindt;
en in alle gevallen:
  • HDI c.s. hoofdelijk te veroordelen om te betalen aan Wessem de buitengerechtelijke kosten ad € 6.604,80, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • HDI c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
HDI c.s. voeren verweer. HDI c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Wessem, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Wessem, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Wessem in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.

4..De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat Wessem in België is gevestigd en HDI c.s. deels in Nederland en deels in andere Europese landen dan Nederland zijn gevestigd. Daarom onderzoekt de rechtbank ambtshalve of zij bevoegd is in deze zaak en welk recht van toepassing is op de verschillende door Wessem gestelde grondslagen van haar vorderingen.
4.2.
In de polisvoorwaarden (artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden TA 140-01) is een forumkeuze voor deze rechtbank gemaakt en een rechtskeuze voor Nederlands recht. De toepasselijkheid van deze bepaling staat tussen partijen vast. De rechtbank is dus bevoegd en Nederlands recht is van toepassing op de grondslagen van de vorderingen van Wessem (artikelen 3 en 10 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst).
Positie gedaagden sub 3, 5 en 6
4.3.
Tussen partijen staat vast dat gedaagden sub 3, 5 en 6 zelf geen risicodragers zijn onder de LPP. Gedaagde sub 3 is een gevolmachtigde en de achterliggende risicodrager is Baloise. De achterliggende risicodragers van Lloyd’s underwriters (gedaagden sub 5 en 6) zijn de daarbij vermelde Lloyd’s syndicates.
4.4.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat duidelijk is dat bedoeld is de achterliggende risicodragers van gedaagden sub 3, 5 en 6 in rechte te betrekken en dat bij een veroordelend vonnis die achterliggende risicodragers zich aan het vonnis gebonden zullen achten.
De zaak in het kort
4.5.
In deze procedure staat de vraag centraal of HDI c.s. onder de LLP aan Wessem dekking hadden moeten verlenen of alsnog moeten verlenen voor de opruimkosten. Wessem stelt dat dit om twee redenen het geval is. Ten eerste omdat door HDI c.s. bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat die dekking zou worden verleend en ten tweede omdat de opruimkosten volgens de verzekeringsvoorwaarden onder de dekking van de LPP vallen. Daarnaast stelt Wessem dat zij schade lijdt door de onterechte weigering van de dekking. Die schade bestaat uit de vanaf oktober 2015 door haar aan Meers betaalde opslagkosten en uit kosten van juridische bijstand. Wessem vordert daarom dat HDI c.s. de opruimkosten, opslagkosten en juridische kosten aan haar zullen vergoeden. Daarnaast vordert zij vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
HDI c.s. betwisten dat zij onder de LPP dekking voor de opruimkosten hadden moeten verlenen dan wel alsnog moeten verlenen. Voor het geval zij die dekking wel hadden moeten verlenen dan wel alsnog moeten verlenen, betwisten HDI c.s. de gestelde omvang van de opruimkosten, dat zij aansprakelijk zijn voor de gestelde schade en de omvang van die schade.
4.6.
De rechtbank wijst de vorderingen af, omdat de gronden waarop Wessem deze baseert de vorderingen niet kunnen dragen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Primair: gerechtvaardigd vertrouwen
4.7.
Wessem stelt - samengevat - dat de volgende feiten en omstandigheden ertoe hebben geleid dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat dekking zou worden verleend onder de LLP:
Aon zegde op 22 oktober 2015 jegens Wessem dekking toe,
Aon deed dat namens HDI c.s. op basis van een mondeling toezegging van HDI c.s.,
Aon is degene die de polis opstelde,
namens HDI c.s. werd een expert aangesteld,
Wessem is niet bekend met een voorbehoud van HDI c.s. ter zake het verlenen van dekking bij het aanstellen van de expert,
met de aanstelling van de expert werd de regie overgenomen door HDI c.s.,
de weigering had eerder dan in april 2016 gemeld moeten worden omdat de beoordeling geen half jaar had mogen duren,
in de tussentijd is Wessem nimmer (schriftelijk) medegedeeld dat er mogelijk géén polisdekking is.
4.8.
Ter zake overweegt de rechtbank als volgt. Een bij Wessem gerezen vertrouwen dat dekking onder de LPP zal worden verleend verplicht HDI c.s. niet zonder meer tot het verlenen van die dekking. Die verplichting ontstaat alleen als er sprake is van verklaringen of gedragingen van HDI c.s. waaraan Wessem in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs de betekenis mocht toekennen dat die dekking werd verleend (artikel 3:35 BW). Hierna zal de rechtbank de door Wessem gestelde feiten en omstandigheden hieraan toetsen.
Ad a en c)
4.9.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat Aon in deze kwestie als vertegenwoordiger van Wessem fungeert. Een verklaring van Aon waarin wordt toegezegd dat dekking bestaat kan daarom in beginsel niet aan HDI c.s. worden toegerekend en bindt deze dan ook niet. Dit zou anders kunnen zijn geweest als Aon die verklaring met toestemming van HDI c.s. namens HDI c.s. aan Wessem had gedaan. Van het bestaan van een dergelijke verklaring van HDI c.s. is niet gebleken (zie onder Ad b).
Ad b)
4.10.
Wessem heeft voor het eerst ter zitting gesteld dat Aon op 22 oktober 2015 de dekking onder de LPP namens HDI c.s. toezegde op basis van een mondelinge toezegging van HDI c.s. aan Aon. Wessem heeft daarbij niet gesteld wanneer, door wie van HDI en aan wie van Aon deze mondelinge toezegging is gedaan. Dit lag wel op de weg van Wessem, te meer omdat HDI c.s. al voor de zitting expliciet hadden betwist dat Aon haar toezegging aan Wessem met hen had besproken.
4.11.
Dat HDI deze toezegging deed volgt ook niet uit e-mail van 22 oktober 2015 van Aon aan Wessem. Het had wel voor de hand gelegen om daarnaar in deze mail te verwijzen indien deze toezegging zou zijn gedaan, of om in dat geval de e-mail in ieder geval in cc aan HDI te sturen. Ook dit is niet gebeurd. Er zijn ook overigens geen stukken waaruit blijkt dat de toezegging namens HDI c.s. werd gedaan of waarin daar een beroep op is gedaan. Integendeel, uit de e-mail van 22 april 2016 (zie r.o. 2.12) volgt dat Aon en HDI op 15 april 2016 het erover eens waren dat HDI nog uitsluitsel over de dekking moest geven.
4.12.
Omdat deze stelling niet is onderbouwd komt de rechtbank niet toe aan de levering van bewijs daarvan. Dit betekent dat niet vaststaat dat Aon de toezegging van de dekking onder de LPP namens HDI c.s. deed.
Ad d, e en f)
4.13.
Niet ter discussie staat dat Aon namens HDI c.s. de expert inschakelde. HDI c.s. betwisten echter gemotiveerd dat daaruit kan worden afgeleid dat zij dekking onder de LPP zouden verlenen. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd.
Het inschakelen van een expert gebeurt vrijwel automatisch na de schademelding van een verzekerde. Er is een kort telefonisch overleg waarin de makelaar vertelt wat er speelt en er wordt afgesproken dat er een expert wordt ingeschakeld. De verzekeraar beschikt dan nog niet over de stukken die nodig zijn om te kunnen beoordelen of er dekking is. De expert verzamelt de feiten en houdt zich niet bezig met de dekkingsvraag. Aan de hand van het rapport van de expert bepaalt de verzekeraar vervolgens of de polis dekking biedt.
4.14.
Wessem stelt niet dat het bij de inschakeling van de expert in de onderhavige kwestie anders liep dan HDI c.s. schetsen. Aldus heeft zij, gelet op het verweer van HDI c.s., onvoldoende gemotiveerd haar stelling onderbouwd dat HDI c.s. met de inschakeling van de expert de regie namen. Hetzelfde geldt voor de stelling dat Wessem zonder voorbehoud van HDI c.s. uit de inschakeling van de expert redelijkerwijs mocht afleiden dat HDI c.s. dekking onder de LLP zouden verlenen. Ook daarvan kan de rechtbank daarom niet uitgaan.
Ad g en h)
4.15.
Het lag op de weg van Wessem om feiten en omstandigheden te stellen op basis waarvan Wessem, zoals zij stelt, uit het stilzwijgen of stilzitten van HDI c.s. redelijkerwijs kon afleiden dat HDI c.s. dekking onder de LPP zouden verlenen. Deze feiten en omstandigheden zijn niet gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat Wessem bij de afwikkeling van de schademelding onder de LPP werd vertegenwoordigd door een professionele partij, Aon.
4.16.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen gedragingen of verklaringen van HDI c.s. zijn komen vast te staan op basis waarvan Wessem er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat door HDI c.s. dekking onder de LLP zou worden verleend.
Subsidiair: dekking volgens de verzekeringsvoorwaarden
4.17.
Wessem stelt dat de dekking voor de opruimkosten onder de LPP voortvloeit uit artikel 4.3.1.1 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid, en wel op grond van het navolgende. De LPP is een makelaarspolis. De uitleg van zo’n polis is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de aan de orde zijnde bepaling is gesteld gelezen in het licht van de polis als geheel. Gelet op de bewoordingen van genoemd artikel 4.3.1.1 is voldoende voor dekking dat Wessem
kanworden aangesproken tot vergoeding van schade. Niet noodzakelijk is dat er sprake is van een aanspraak als bedoeld in artikel 4.1 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid. Indien Wessem de partij tonerafval na sommatie van Meers niet had opgeruimd, had Wessem wanprestatie jegens Meers gepleegd. In dat geval zou Wessem aansprakelijk zijn voor de schade die Meers daardoor leed op grond van genoemd artikel 4.1. Om dit te voorkomen heeft Wessem moeten besluiten om zelfstandig het tonerafval op te opruimen. De kosten hiervan komen dan voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 4.3.1.1 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid. Daarbij komt dat op termijn ook de overheid Wessem zou kunnen sommeren om de partij tonerafval af te voeren.
4.18.
HDI c.s. betwisten dat de opruimkosten onder de dekking van de LPP vallen en voeren daartoe het volgende aan.
Een voorwaarde voor dekking is dat er sprake is van een aanspraak van een derde tot schadevergoeding tegen de verzekerde (artikel 3.1 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid). Deze aanspraak tot schadevergoeding ontbreekt in deze zaak. Wessem is niet aangesproken tot schadevergoeding door Meers: zij is aangesproken tot nakoming van de huurovereenkomst die zij met Meers had. Ook heeft Wessem niet toegelicht op grond waarvan zij zou kunnen worden aangesproken voor vergoeding van schade. Het gebruik van het woord “kan” in artikel 4.3.1.1 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid moet worden gelezen in combinatie met het bepaalde in artikel 4.1. Voor vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 4.3 moet er aansprakelijkheid van verzekerde voor schade van de derde zijn. Als er geen gedekte aansprakelijkheid voor schade is, is dekking voor de kosten niet aan de orde.
Indien Wessem haar verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens Meers niet was nagekomen, had de LPP ook geen dekking voor de opruimkosten geboden. In dat geval zou de dekking namelijk zijn uitgesloten wegens opzettelijk handelen van Wessem als bedoeld in artikel 5.1 TA 140-01/1 Aansprakelijkheid.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de LPP geen dekking biedt voor de opruimkosten en licht dit toe als volgt.
4.20.
De relevante dekkingsbepalingen van de LPP zijn, mede gelet op de discussie tussen partijen, de artikelen 3.1, 4.1, 4.3.1, 4.3.1.1 en 4.3.1.2 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid.
4.21.
Vast staat dat de LPP een makelaarspolis is. Niet is gesteld dat over de polisvoorwaarden is onderhandeld, zodat er vanuit wordt gegaan dat dit niet het geval is geweest. De uitleg van een bepaling in de polisvoorwaarden is daardoor met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (Hoge Raad 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/ Dagenstaed) en Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 (Shaken baby syndrom)). Behalve op de hiervoor genoemde factoren kan bij een met name op objectieve factoren gebaseerde uitleg bijvoorbeeld ook acht geslagen worden op:
- de betekenis van het gebruikte begrip in het algemeen spraakgebruik;
- de betekenis van het gebruikte begrip naar beursopvattingen of volgens beursgebruik;
- het met de bepaling beoogde doel en
- de aard en het karakter van de verzekering.
4.22.
Artikel 3.1 van de TA 140-01/1 Aansprakelijkheid bepaalt dat voorwaarde voor dekking is dat tegen de verzekerde een aanspraak tot schadevergoeding wordt ingesteld. Artikel 4 bepaalt wat er in dat geval onder de dekking valt. Dit betreft de schadevergoeding die de verzekerde aan een derde moet verlenen en waarvoor hij door een derde wordt aangesproken (artikel 4.1) en daarnaast (onder meer) de door of namens de verzekerde gemaakte kosten in verband met het bergen/opruimen/vernietigen van zaken van derden, voor zover deze kosten niet al zijn gedekt onder artikel 4.1 (artt. 4.3.1 en 4.3.1.1).
Uit de hiervoor beschreven systematiek van de polis volgt dat vergoeding van de opruimkosten onder de verzekering pas aan de orde kan komen als een derde daadwerkelijk een aanspraak tot schadevergoeding tegen de verzekerde heeft ingesteld. Pas als dat het geval is, komt aan artikel 4.3 betekenis toe. Gesteld noch gebleken is dat een derde een dergelijke aanspraak tegen Wessem heeft ingesteld. Artikel 4.3 TA 140-01/1 Aansprakelijkheid biedt, anders dan Wessem betoogt, daarbuiten geen zelfstandige grond voor dekking.
4.23.
Omdat vast staat dat Wessem niet aansprakelijk is gesteld voor schade door een derde is er geen dekking onder de verzekering. Niet voor door een derde geleden of mogelijk te lijden schade als bedoeld in artikel 4.1 én ook niet voor door Wessem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 4.3. Dat er hypothetische situaties denkbaar zijn waarin Wessem wel aansprakelijk zou zijn gesteld voor door een derde geleden schade en er in dat geval wel dekking zou kunnen zijn voor bepaalde kosten in verband met het opruimen van het tonerafval maakt dat niet anders. Hierbij wordt nog opgemerkt dat in de door Wessem genoemde hypothetische situaties, als deze zich daadwerkelijk hadden voorgedaan, dekking veelal zou zijn afgeketst op het bepaalde in artikel 5.1 TA 140-01/1 Aansprakelijkheid.
4.24.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de LPP geen dekking biedt voor de kosten die Wessem heeft gemaakt om de partij tonerafval op te ruimen.
Slotsom
4.25.
De slotsom is dat HDI c.s. terecht hebben geweigerd om voor de opruimkosten dekking onder de LPP te verlenen en zij daarmee dus niet tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst jegens Wessem. De vorderingen van Wessem worden daarom afgewezen.
4.26.
Wessem is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van verzekeraars als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
6.826,00
(2,00 punten × € 3.413,00)
Totaal
7.502,00
4.27.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Wessem af,
5.2.
veroordeelt Wessem in de proceskosten, aan de zijde van HDI c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 7.502,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker, mr. A.J.P. van Essen en mr. D.H. Dongelmans en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
2515 / 1582 /196 / 3262