ECLI:NL:RBROT:2023:281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10/176169-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en veroordeling voor voorbereiding van de invoer en niet-ambtelijke corruptie

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en ingeschreven in de basisregistratie, heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de invoer van cocaïne, aangezien er geen verdovende middelen in de containers zijn aangetroffen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat het subsidiaire feit, de voorbereiding van de invoer van cocaïne, wel bewezen kon worden. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van twee partijen cocaïne, met een geschatte hoeveelheid van 20-40 kilogram per partij. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping, omdat hij geld had aangenomen in strijd met zijn plicht als werknemer van een transportbedrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, die een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/176169-21
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2022. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 19 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 29 november 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (zaaksdossier 23 december 2020: het medeplegen van de invoer van tweemaal 20-40 kilogram cocaïne) en het onder 2 ten laste gelegde (niet-ambtelijke omkomping);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Zaaksdossier 23 december 2020: het medeplegen van de invoer van tweemaal 20-40 kilogram cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 1)
4.1.
Bewijswaardering van het onder 1 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne uit twee containers, geschat op twee keer 20-40 kilogram. De verdachte was aanwezig op een moment dat essentieel was voor de feitelijke voltooiing van de invoer en hij heeft welbewust handelingen verricht die gericht waren op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne. De concrete rol van de verdachte betrof het gezamenlijk binnenhalen en lossen van de lading, het verder brengen van de lading en het verhullen van deze lading. De verdachte was hierbij een onmisbare schakel.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Daartoe is onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of er daadwerkelijk cocaïne of andere verdovende middelen in de containers heeft gezeten of dat het bijvoorbeeld een proefzending betrof. De verdachte heeft bovendien geen feitelijke handelingen verricht die in de tenlastelegging zijn genoemd.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 28 december 2020 werd tijdens de controle van de reefercontainer met nummer [containernummer 1] , isolatiemateriaal en een holle ruimte achter het kopschot van de container aangetroffen. De zending van deze container omvatte tevens de container met nummer [containernummer 2] . Deze containers waren op 23 december 2020 binnengekomen bij [naam transportbedrijf 1] en waren afkomstig uit Santos, Brazilië. Naar aanleiding van deze melding zijn de scanbeelden van deze containers nogmaals bekeken en geanalyseerd. Tijdens het analyseren van de scanbeelden is bij beide containers een afwijking in de constructie onder de koelmotor van de container aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Voor een veroordeling voor de invoer van cocaïne moet ten minste vast staan dat in de desbetreffende container cocaïne heeft gezeten. Nu er in de container überhaupt geen verdovende middelen zijn aangetroffen en er dus geen laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van cocaïne heeft plaatsgevonden, dan wel op andere wijze is komen vast te staan dat van cocaïne sprake is geweest, kan invoer van cocaïne niet bewezen worden verklaard.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is het voorgaande niet vereist. Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meer
Kamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.)
Anders dan de verdediging acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 20 december 2020 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) een gesprek gevoerd met zijn vriendin, tevens medeverdachte, [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ). In dit gesprek heeft hij gezegd dat “het een stress weekie” wordt. Op 21 december 2020 gaat er “niets spannends gebeuren”.
Op 23 december 2020 heeft [naam medeverdachte 1] wederom contact met [naam medeverdachte 2] . Tussen 10:07 uur en 10:15 uur stuurt hij de volgende berichten: “komt goed baby”, “1tje is leuk, maar 2”, “(smiley van een sterke arm)”, “snapte”, “maak je niet druk”, “zal toch wel lopen zoals moet lopen”, “het weer zit mee”, “regendagen zijn altijd goed voor zulke dingen” en “komt toch niemand buiten met regen (twee smiley’s)”. Omstreeks 15:18 uur en 16:46 uur stuurt hij: “it’s done”, “ben echt fucking blij”, “ [naam persoon 3] is pizza halen (twee lachende smiley’s)” en “hij onderweg is met bussi”. Om 17:46 uur laat [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 2] weten dat hij pijn heeft aan zijn arm, omdat hij deze mogelijk heeft gestoten. Even later, om 18:54 uur, vertelt hij haar dat alles achter de rug is en dat hij twee kilo lichter is. Ook blijkt uit dit gesprek dat de verdachte veel stress heeft ondervonden. Omstreeks 21:35 uur is [naam medeverdachte 1] gebeld door de medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ). Hij laat [naam medeverdachte 1] weten dat “het is gebeurd”.
Uit onderzoek naar de telefoon van [naam medeverdachte 3] blijkt dat hij op 23 december 2020 berichten heeft verstuurd met de volgende strekking: “dubbel feest hier (feestende smiley”) en “2x ja”. Ook heeft [naam medeverdachte 3] op 23 december 2020 naar [naam medeverdachte 1] gestuurd dat “zij leuk hebben verdiend” en dat zij “knallend het nieuwe jaar ingaan”.
Het dossier bevat naast uitwerkingen van berichten en telefoongesprekken tevens camerabeelden van het terrein van [naam transportbedrijf 1] van 23 december 2020. Op deze beelden is te zien dat omstreeks 16:54 uur een bestelbus van het bedrijf [naam transportbedrijf 2] , met daarin twee personen, het terrein van [naam transportbedrijf 1] verlaat. De bijrijder stapt vervolgens in een grijze Volkswagen Polo en rijdt weg in dezelfde richting als de bestelbus. Omstreeks 18:06 uur keren beide voertuigen terug op het terrein. De bestuurder van de Volkswagen Polo loopt naar de scanloods. De slagboom gaat open en de bestuurder van de Volkswagen Polo stapt weer als bijrijder in de bestelbus. Uit onderzoek naar werkroosters en historische gegevens van zendmasten is gebleken dat de verdachte de bestuurder was. De bijrijder van de bestelbus en de bestuurder van de Volkswagen Polo was de medeverdachte [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ).
Op 27 december 2020 heeft [naam medeverdachte 1] tenslotte naar [naam medeverdachte 2] gestuurd dat hij wakker is geworden met goed nieuws en dat hij naar Schiedam moet vanwege een zak geld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er op 23 december 2020 een geslaagde uithaal van twee partijen verdovende middelen heeft plaatsgevonden. [naam medeverdachte 1] is degene die betrokken is geweest bij de uithaal van de partij verdovende op het terrein van [naam transportbedrijf 1] , waarna de verdachte en [naam medeverdachte 4] de verdovende middelen van het terrein hebben afgereden.
Dit wordt onder meer bevestigd door het onderzoek naar de werkroosters en de historische gegevens van de zendmasten op 23 december 2020. Hieruit is gebleken dat de verdachte en [naam medeverdachte 4] op deze datum beiden werkzaam waren bij [naam transportbedrijf 1] en het terrein in hetzelfde tijdvak hebben verlaten. Bovendien hebben zij in dit tijdvak meerdere keren telefonisch contact met elkaar gehad. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de partijen verdovende middelen op dat moment van het terrein van [naam transportbedrijf 1] zijn afgereden met behulp van een [naam transportbedrijf 2] busje.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door een gesprek dat [naam medeverdachte 1] op 19 februari 2021 in zijn emtpy handler heeft gevoerd met [naam medeverdachte 3] . In dit gesprek spreken zij over het sturen van testbakken en over het opzetten van lijnen: “ (...) hoe we dat eerst deden toch snappie met dat bussie. Hij zegt ik heb ook een imitatie [naam transportbedrijf 2] busje toch. Precies hetzelfde dan zeg maar zelf gemaakt toch. Met stickers enzo. Dus ja maar ik zeg dat hebben we niet nodig toch snapje. Ik zeg we hebben nu een andere manier en dat werkt ook gewoon goed toch”.
Dat de hiervoor bedoelde geslaagde uithaal van verdovende middelen cocaïne betrof, leidt de rechtbank af uit de volgende tapgesprekken.
Op 24 december 2020 heeft [naam medeverdachte 3] gesproken met een ander persoon, te weten [naam persoon 1] . In dit gesprek heeft hij onder meer gezegd “dat het gisteravond nergens op sloeg”, “dat hij effe wat heeft getest” en dat hij “heeft lopen snuiven”. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne wordt gebruikt door middel van snuiven.
Dat er sprake is van cocaïne blijkt daarnaast uit gesprekken die de verdachte met zijn ex-vriendin [naam persoon 2] heeft gevoerd. In deze gesprekken wordt duidelijk dat de verdachte kort na 23 december 2020 beschikt over een groot contant geldbedrag en dat [naam persoon 2] weet waar dit geld vandaan komt. Daarnaast heeft zij in een telefoongesprek met de verdachte gezegd: “al het geld wat je van die man hebt gekregen”, “alle coke en shit”, “samen met je mattie in de haven, je werkt toch bij [naam transportbedrijf 2] , bij [naam transportbedrijf 1] ”, “dealen in coke, he 40.000 euro, 50.000 euro, hoe komt al die dingen nou, niet met je maandsalaris van 2.000 euro”, “ik kan je echt zo gaan snitchen”, “een jongen die bij [naam transportbedrijf 1] werkt, die samen op de loer gaan staan, dat is toch jouw taakje daar”.
Het verweer van de verdediging, dat de inhoud van de container mogelijk een proefzending betrof, wordt gelet op het bovenstaande verworpen.
4.1.4.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering van het onder 2 ten laste gelegde
Zaakoverstijgend: niet-ambtelijke omkoping (feit 2)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is. Er zijn geen geld of luxe goederen aangetroffen bij de verdachte en het financieel onderzoek heeft niets opgeleverd. Er zijn geen gesprekken of andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte heeft verdiend aan de mogelijke inhoud van de containers. De verdediging heeft daarnaast verzocht in acht te nemen dat de verdachte een kortere periode dan de ten laste gelegde periode bij [naam transportbedrijf 2] . heeft gewerkt.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het onder 4.1.3. overwogene blijkt dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met de plicht die volgt uit zijn dienstbetrekking toen hij de partijen verdovende middelen in een busje van zijn werkgever van het terrein van [naam transportbedrijf 1] heeft gereden. Dat hij hiervoor een geldbedrag heeft ontvangen, blijkt uit de tapgesprekken tussen de verdachte en zijn ex-vriendin [naam persoon 2] zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Zaaksdossier 23 december 2020
hij, in de periode van 20 december 2020 tot en met 29 december 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
 anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container(s) met kenmerk(en) [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of (een) andere onbekend gebleven container(s), inhoudende een of meer partijen cocaïne en
  • op het terrein van [naam transportbedrijf 1] aan de [adres] één of meer partijen cocaïne uitgehaald uit (een) andere onbekend gebleven container(s) en/of die partij(en) cocaïne overgeladen in een bestelbus en/of handelingen verricht om de uithaal te vergemakkelijken en
  • (vervolgens) met die bestelbus het terrein van [naam transportbedrijf 1] verlaten en met een personenauto (een VW Polo) achter die bestelbus aangereden nadat deze het terrein van [naam transportbedrijf 1] verliet en (vrijwel) gelijktijdig met de bestelbus teruggereden naar het terrein van [naam transportbedrijf 1] en
  • een of meer grote geldbedragen voorhanden gehad en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen ;
2.
Zaakoverstijgend
hij, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 1 januari 2022 te Rotterdam, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam transportbedrijf 2] ., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan giften namelijk, meerdere contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan, een gift aannemen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als medewerker van [naam transportbedrijf 2] . samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen bij de invoer van twee partijen cocaïne, immers gaat de rechtbank uit van twee containers (hierboven vermeld) met een lading cocaïne. Met de officier van justitie gaat de rechtbank uit van een hoeveelheid van 20-40 kilogram per partij. De verdachte heeft de verdovende middelen in een busje van zijn werkgever het terrein afgereden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping. Aan hem is een bedrag betaald om de hiervoor omschreven handelingen uit te voeren. De verdachte heeft dit voor zijn werkgever verzwegen.
Met zijn handelingen is de verdachte een belangrijke schakel in de keten geweest om cocaïne in Nederland in te voeren en verder te vervoeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit Zuid-Amerika grote hoeveelheden cocaïne Nederland worden ingevoerd. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel wordt de invoer van cocaïne streng bestraft.
De rechtbank rekent de verdachte zijn betrokkenheid bij het bewezen drugsgerelateerde feit ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de verhouding van de op te leggen straffen in de zaken van de medeverdachten in het dossier Krotekoker. Hoewel de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde – en in zoverre minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie – zal zij een gevangenisstraf opleggen conform de eis van de officier van justitie. Daarbij neemt de rechtbank vooral in overweging dat de verdachte een grote en belangrijke rol in het geheel heeft gespeeld, namelijk die van de vervoerder van de verdovende middelen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is door het gerechtshof Den Haag per 30 augustus 2021 geschorst. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf zal de rechtbank deze schorsing opheffen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.C. Wennekes en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 januari 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Zaaksdossier 23 december 2020
hij, in of omstreeks de periode van 2 december 2020 tot en met 23 december 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een of meer partijen cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 20 december 2020 tot en met 29 december 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container(s) met kenmerk(en) [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of (een) andere onbekend gebleven container(s), inhoudende een of meer partijen cocaïne en/of
  • informatie over de container(s) met kenmerk(en) [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of (een) andere onbekend gebleven container(s), (telkens) inhoudende een of meer partijen cocaïne, waaronder informatie over locatie en bewegingen van de containers, geraadpleegd en/of laten raadplegen in de systemen en/of
  • op het terrein van [naam transportbedrijf 1] aan de [adres] één of meer partijen cocaïne uitgehaald uit de containers met de kenmerken [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of (een) andere onbekend gebleven container(s) en/of die partij(en) cocaïne overgeladen in een bestelbus en/of handelingen verricht om de uithaal te vergemakkelijken en/of
  • (vervolgens) met die bestelbus het terrein van [naam transportbedrijf 1] verlaten en/of
  • met een personenauto (een VW Polo) achter die bestelbus aangereden nadat deze het terrein van [naam transportbedrijf 1] verliet en/of (vrijwel) gelijktijdig met de bestelbus teruggereden naar het terrein van [naam transportbedrijf 1] en/of
  • een of meer grote geldbedragen voorhanden gehad en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of afspraken gemaakt over het verdelen/verstrekken/ontvangen van die geldbedragen en/of dat geldbedrag;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
Zaakoverstijgend
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 1 januari 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam transportbedrijf 2] , dan wel als uitzendkracht, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s), namelijk, (de belofte tot) één of meerdere grote, contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
( art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht )