4.1.3.Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 28 december 2020 werd tijdens de controle van de reefercontainer met nummer [containernummer 1] , isolatiemateriaal en een holle ruimte achter het kopschot van de container aangetroffen. De zending van deze container omvatte tevens de container met nummer [containernummer 2] . Deze containers waren op 23 december 2020 binnengekomen bij [naam transportbedrijf 1] en waren afkomstig uit Santos, Brazilië. Naar aanleiding van deze melding zijn de scanbeelden van deze containers nogmaals bekeken en geanalyseerd. Tijdens het analyseren van de scanbeelden is bij beide containers een afwijking in de constructie onder de koelmotor van de container aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Voor een veroordeling voor de invoer van cocaïne moet ten minste vast staan dat in de desbetreffende container cocaïne heeft gezeten. Nu er in de container überhaupt geen verdovende middelen zijn aangetroffen en er dus geen laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van cocaïne heeft plaatsgevonden, dan wel op andere wijze is komen vast te staan dat van cocaïne sprake is geweest, kan invoer van cocaïne niet bewezen worden verklaard.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is het voorgaande niet vereist. Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meerKamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.) Anders dan de verdediging acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 20 december 2020 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) een gesprek gevoerd met zijn vriendin, tevens medeverdachte, [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ). In dit gesprek heeft hij gezegd dat “het een stress weekie” wordt. Op 21 december 2020 gaat er “niets spannends gebeuren”.
Op 23 december 2020 heeft [naam medeverdachte 1] wederom contact met [naam medeverdachte 2] . Tussen 10:07 uur en 10:15 uur stuurt hij de volgende berichten: “komt goed baby”, “1tje is leuk, maar 2”, “(smiley van een sterke arm)”, “snapte”, “maak je niet druk”, “zal toch wel lopen zoals moet lopen”, “het weer zit mee”, “regendagen zijn altijd goed voor zulke dingen” en “komt toch niemand buiten met regen (twee smiley’s)”. Omstreeks 15:18 uur en 16:46 uur stuurt hij: “it’s done”, “ben echt fucking blij”, “ [naam persoon 3] is pizza halen (twee lachende smiley’s)” en “hij onderweg is met bussi”. Om 17:46 uur laat [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 2] weten dat hij pijn heeft aan zijn arm, omdat hij deze mogelijk heeft gestoten. Even later, om 18:54 uur, vertelt hij haar dat alles achter de rug is en dat hij twee kilo lichter is. Ook blijkt uit dit gesprek dat de verdachte veel stress heeft ondervonden. Omstreeks 21:35 uur is [naam medeverdachte 1] gebeld door de medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ). Hij laat [naam medeverdachte 1] weten dat “het is gebeurd”.
Uit onderzoek naar de telefoon van [naam medeverdachte 3] blijkt dat hij op 23 december 2020 berichten heeft verstuurd met de volgende strekking: “dubbel feest hier (feestende smiley”) en “2x ja”. Ook heeft [naam medeverdachte 3] op 23 december 2020 naar [naam medeverdachte 1] gestuurd dat “zij leuk hebben verdiend” en dat zij “knallend het nieuwe jaar ingaan”.
Het dossier bevat naast uitwerkingen van berichten en telefoongesprekken tevens camerabeelden van het terrein van [naam transportbedrijf 1] van 23 december 2020. Op deze beelden is te zien dat omstreeks 16:54 uur een bestelbus van het bedrijf [naam transportbedrijf 2] , met daarin twee personen, het terrein van [naam transportbedrijf 1] verlaat. De bijrijder stapt vervolgens in een grijze Volkswagen Polo en rijdt weg in dezelfde richting als de bestelbus. Omstreeks 18:06 uur keren beide voertuigen terug op het terrein. De bestuurder van de Volkswagen Polo loopt naar de scanloods. De slagboom gaat open en de bestuurder van de Volkswagen Polo stapt weer als bijrijder in de bestelbus. Uit onderzoek naar werkroosters en historische gegevens van zendmasten is gebleken dat de verdachte de bestuurder was. De bijrijder van de bestelbus en de bestuurder van de Volkswagen Polo was de medeverdachte [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ).
Op 27 december 2020 heeft [naam medeverdachte 1] tenslotte naar [naam medeverdachte 2] gestuurd dat hij wakker is geworden met goed nieuws en dat hij naar Schiedam moet vanwege een zak geld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er op 23 december 2020 een geslaagde uithaal van twee partijen verdovende middelen heeft plaatsgevonden. [naam medeverdachte 1] is degene die betrokken is geweest bij de uithaal van de partij verdovende op het terrein van [naam transportbedrijf 1] , waarna de verdachte en [naam medeverdachte 4] de verdovende middelen van het terrein hebben afgereden.
Dit wordt onder meer bevestigd door het onderzoek naar de werkroosters en de historische gegevens van de zendmasten op 23 december 2020. Hieruit is gebleken dat de verdachte en [naam medeverdachte 4] op deze datum beiden werkzaam waren bij [naam transportbedrijf 1] en het terrein in hetzelfde tijdvak hebben verlaten. Bovendien hebben zij in dit tijdvak meerdere keren telefonisch contact met elkaar gehad. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de partijen verdovende middelen op dat moment van het terrein van [naam transportbedrijf 1] zijn afgereden met behulp van een [naam transportbedrijf 2] busje.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door een gesprek dat [naam medeverdachte 1] op 19 februari 2021 in zijn emtpy handler heeft gevoerd met [naam medeverdachte 3] . In dit gesprek spreken zij over het sturen van testbakken en over het opzetten van lijnen: “ (...) hoe we dat eerst deden toch snappie met dat bussie. Hij zegt ik heb ook een imitatie [naam transportbedrijf 2] busje toch. Precies hetzelfde dan zeg maar zelf gemaakt toch. Met stickers enzo. Dus ja maar ik zeg dat hebben we niet nodig toch snapje. Ik zeg we hebben nu een andere manier en dat werkt ook gewoon goed toch”.
Dat de hiervoor bedoelde geslaagde uithaal van verdovende middelen cocaïne betrof, leidt de rechtbank af uit de volgende tapgesprekken.
Op 24 december 2020 heeft [naam medeverdachte 3] gesproken met een ander persoon, te weten [naam persoon 1] . In dit gesprek heeft hij onder meer gezegd “dat het gisteravond nergens op sloeg”, “dat hij effe wat heeft getest” en dat hij “heeft lopen snuiven”. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne wordt gebruikt door middel van snuiven.
Dat er sprake is van cocaïne blijkt daarnaast uit gesprekken die de verdachte met zijn ex-vriendin [naam persoon 2] heeft gevoerd. In deze gesprekken wordt duidelijk dat de verdachte kort na 23 december 2020 beschikt over een groot contant geldbedrag en dat [naam persoon 2] weet waar dit geld vandaan komt. Daarnaast heeft zij in een telefoongesprek met de verdachte gezegd: “al het geld wat je van die man hebt gekregen”, “alle coke en shit”, “samen met je mattie in de haven, je werkt toch bij [naam transportbedrijf 2] , bij [naam transportbedrijf 1] ”, “dealen in coke, he 40.000 euro, 50.000 euro, hoe komt al die dingen nou, niet met je maandsalaris van 2.000 euro”, “ik kan je echt zo gaan snitchen”, “een jongen die bij [naam transportbedrijf 1] werkt, die samen op de loer gaan staan, dat is toch jouw taakje daar”.
Het verweer van de verdediging, dat de inhoud van de container mogelijk een proefzending betrof, wordt gelet op het bovenstaande verworpen.