ECLI:NL:RBROT:2023:280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10/176276-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke corruptie

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en ingeschreven in de basisregistratie op een adres in Rotterdam, heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke corruptie. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 6 en 7 december 2022 en 19 januari 2023 gesloten. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de invoer van 46,795 kilogram cocaïne en 29,89 kilogram cocaïne, maar veroordeling voor voorbereidingshandelingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en sprak haar vrij. De vordering van de benadeelde partij, [huidige naam transportbedrijf], werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen iPhone aan de verdachte moet worden teruggegeven, nu zij integraal is vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/176276-21
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.J.D. de Boer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 en 7 december 2022. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 19 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 6 december 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde (zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 46,795 kilogram cocaïne) en het onder 2 ten laste gelegde (zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 29,89 kilogram cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daarvan);
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (zaaksdossier Debiet: het medeplegen van voorbereidingshandelingen bij de invoer van 46,795 kilogram cocaïne) en het onder 3 primair ten laste gelegde (zaaksdossier [containernummer 1] : het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordelingskader Opiumwet
Alvorens de afzonderlijke zaaksdossiers te behandelen, overweegt de rechtbank het volgende.
Primair: invoer cocaïne
Voor een veroordeling voor de invoer van cocaïne moet ten minste vast staan dat in de desbetreffende container cocaïne heeft gezeten. Als er in een container überhaupt geen verdovende middelen zijn aangetroffen en er dus geen laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van cocaïne heeft plaatsgevonden, dan wel op andere wijze is komen vast te staan dat van cocaïne sprake is geweest, kan invoer van cocaïne niet bewezen worden verklaard.
Subsidiair: voorbereidingshandelingen
Voor een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is het voorgaande niet vereist. Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meer
Kamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.)
Zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 46,795 kilogram cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 1)
4.2.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen bij de invoer van 46,795 kilogram cocaïne. De verdachte is de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) behulpzaam geweest door op verzoek van [naam medeverdachte] informatie te raadplegen en deze met de verdachte te delen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 28 april 2021 is de container met het nummer [containernummer 2] , afkomstig van het motorschip [naam vaartuig] , gecontroleerd. De container was afkomstig uit Cartagena (Colombia). In deze container zijn 48 pakketten aangetroffen met daarin in totaal 46,795 kilogram cocaïne.
In het dossier bevinden zich uitwerkingen van WhatsApp-berichten die de verdachte en [naam medeverdachte] naar elkaar hebben gestuurd. Op basis van de tapgesprekken kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte] op 3 mei 2021 aan de verdachte informatie heeft gevraagd over alle CAIU-bakken die bij [voormalige naam transportbedrijf] 1 staan. De verdachte heeft als reactie een JPG-bestand gestuurd, waarop [naam medeverdachte] heeft geantwoord met “kanker, that’s him”. De container zou sinds vrijdag zijn geblokkeerd. [naam medeverdachte] heeft aangegeven dat ze daar dit weekend drie keer zijn geweest, hij er vandaag alleen daarvoor is en zij hem niet konden vinden. Op 5 mei 2021 heeft de verdachte, nadat [naam medeverdachte] vroeg of ze een foto kon maken van de geblokkeerde container, opnieuw een JPG-bestand naar hem gestuurd.
Deze gesprekken zijn – gelet op de inhoud van de vragen en de reactie van [naam medeverdachte] – belastend voor de verdachte.
Desondanks is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat deze uitspraken niet voldoende zijn om tot een veroordeling te kunnen komen van de ten laste gelegde voorbereidings- en bevorderingshandelingen. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het uitwisselen van de informatie wetenschap had van de invoer van cocaïne. Het lijkt erop dat de verdachte betrokken was bij een onderneming die geheim moest blijven, maar voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10 (en 10a) van de Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met het opzet om invoer van cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende bewijs. In de (tap)gesprekken is weliswaar sprake van versluierd taalgebruik, maar er worden geen termen gebruikt die specifiek duiden op cocaïne. De omstandigheid dat het in de Rotterdamse haven gebruikelijk is dat cocaïne via reefercontainers (zoals hier het geval) wordt ingevoerd vanuit een Zuid-Amerikaans land, is een duidelijke indicatie, maar op zichzelf onvoldoende voor het bewezen verklaren van wetenschap van cocaïne bij de verdachte. Verder ontbreken concrete aanknopingspunten dat de verdachte met [naam medeverdachte] heeft gesproken over cocaïne.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 29,89 kilogram cocaïne (feit 2)
4.3.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Zaaksdossier [containernummer 1]: het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 3)
4.4.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van 45 pakketten cocaïne. De verdachte was aanwezig op een moment dat essentieel was voor de feitelijke voltooiing van de invoer en zij heeft welbewust handelingen verricht die gericht waren op het binnen het grondgebied brengen van de cocaïne in Nederland. Uit het contact dat de verdachte heeft gehad met [naam medeverdachte] blijkt dat zij degene is geweest die de omboeking van de container van depot 1 naar depot 3 heeft verricht.
4.4.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 3 juni 2021 is een container met nummer [containernummer 1] (hierna: de container) omstreeks 09:55 uur ingeleverd op het havendepot van [voormalige naam transportbedrijf] (thans [huidige naam transportbedrijf] ) aan de Waalhaven. Deze container bevatte vermoedelijk 45 pakketten cocaïne die moesten worden uitgehaald. Rond 11:30 uur is de container opgehaald door een vrachtwagen en van het haventerrein gereden. Op 3 juni 2021 omstreeks 17:00 uur bleek tijdens een politiecontrole dat de container leeg was. De containerdeuren bleken niet verzegeld en het paneel achter in de container zat los. Op 7 juni 2021 omstreeks 20.00 uur is de container – leeg – weer ingeleverd op het depot van [voormalige naam transportbedrijf] . Volgens de systemen van [voormalige naam transportbedrijf] heeft de container het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] in de periode van 3 tot en met 7 juni 2021 niet verlaten.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.1. (het beoordelingskader Opiumwet) is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. In de containers is immers geen cocaïne aangetroffen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevinden zich uitwerkingen van OVC-gesprekken die [naam medeverdachte] met andere medeverdachten heeft gevoerd. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de container is omgeboekt van depot 1 naar depot 3 en dat “de chick van appie het heeft gefixt”. Uit de sms-berichten tussen de verdachte en [naam medeverdachte] blijkt daarnaast dat [naam medeverdachte] naar haar stuurt dat “het ding naar one moet”, dat “ze niet te vroeg moet juichen” en dat zij “de fucking beste is”.
Deze gesprekken en berichten zijn belastend voor de verdachte, te meer omdat [naam medeverdachte] nadrukkelijk tegen haar heeft gezegd dat zij al deze berichten moest verwijderen. Verder blijkt uit de sms-berichten dat zij door [naam medeverdachte] op de hoogte werd gehouden over de terugkomst van de container.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze berichten echter onvoldoende om tot een veroordeling te kunnen komen van de ten laste gelegde voorbereidings- en bevorderingshandelingen. Op basis van het dossier kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de omboeking heeft verricht. Het tijdstip van de omboeking is namelijk niet vastgelegd en het dossier vermeldt dat de omboeking op naam van één van de medeverdachten is gedaan. Daarnaast is niet gebleken dat met “de chick van Appie” de verdachte wordt bedoeld. Daarbij komt bovendien dat – indien wel kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de omboeking heeft verricht – niet is gebleken dat de verdachte ten tijde van het verrichten van deze omboeking wetenschap had of had moeten hebben van de beoogde invoer van cocaïne.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zaakoverstijgend:niet-ambtelijke corruptie
4.5.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5..In beslag genomen voorwerpen

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen iPhone verbeurd te verklaren, omdat er belastende chats op de telefoon zijn aangetroffen.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen iPhone terug te geven aan de verdachte.
5.3.
Beoordeling
Nu de verdachte integraal wordt vrijgesproken, zal ten aanzien van de in beslag genomen iPhone een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

6..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [huidige naam transportbedrijf] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.878,22 aan materiële schade en € 956,00 aan proceskosten.
6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en het toekennen van een vergoeding van de proceskosten zoals verzocht.
6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gestelde kosten niet het rechtstreeks gevolg zijn van het strafrechtelijk verwijtbaar handelen van de verdachte.
6.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
6.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

7..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [huidige naam transportbedrijf] . niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.C. Wennekes en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 januari 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Zaakdossier Debiet
zij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 48 pakketten cocaïne (nettogewicht: 46,795 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 48 pakketten cocaïne (nettogewicht: 46,795 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • de plaats van bestemming, locatie en bewegingen van de container met kenmerk [containernummer 2] en/of van container met kenmerk [containernummer 3] geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
  • een lege container naast de container met kenmerk [containernummer 3] geplaatst, waardoor deze laatstgenoemde container (deels) aan het zicht was onttrokken en/of
  • de container met kenmerk [containernummer 3] op het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] verplaatst en/of verplaatst naar/in de wasplaats op het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] en/of (vervolgens) in de container gezocht naar de partij cocaïne en/of
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer 2] en/of van de container met kenmerk [containernummer 3] ;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
Zaakdossier Debiet
zij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 25 pakketten (gewicht: 29,89 kilo), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 25 pakketten (gewicht: 29,89 kilo), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • de plaats van bestemming, locatie en bewegingen van een verwachte container met een lading cocaïne, betreffende container met kenmerk [containernummer 4] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op 500), geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
  • op het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] gezocht naar een verwachte container met een lading cocaïne, betreffende container met kenmerk [containernummer 4] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op 500) en/of
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het traceren van container met kenmerk [containernummer 4] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op 500) en/of
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het traceren van en/of het afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of van container met kenmerk [containernummer 4] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op 500);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
Zaakdossier [containernummer 5]
zij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens),
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • de plaats van bestemming, locatie, inleveradres en/of bewegingen van de container met kenmerk [containernummer 5] , inhoudende de partij verdovende middelen, geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
  • instructies en informatie uitgewisseld met (een) mededader(s), waardoor de container met kenmerk [containernummer 5] tweemaal (te weten: op 3 juni 2021 en op 7 juni 2021) het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] is opgereden zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie en/of zonder vervolgens de container aan een gebruikelijke inspectie te onderwerpen en/of
  • de vrachtwagen (met lege aanhanger) met kenteken [kentekennummer] zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] opgereden en/of op laten rijden en/of
  • (vervolgens) de container inhoudende verdovende middelen op het terrein verplaatst en/of geplaatst op de vrachtwagen met kenteken [kentekennummer] en/of (vervolgens) de vrachtwagen met container van het terrein van [voormalige naam transportbedrijf] afgereden en/of af laten rijden en/of dit terwijl die container volgens het computersysteem nog als aanwezig op het terrein stond vermeld en/of
  • een groot geldbedrag voorhanden gehad en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of afspraken gemaakt over het verdelen/verstrekken/ontvangen van dat geldbedrag en/of
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer 5] ;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4.
Zaakoverstijgend
zij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 6 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [voormalige naam transportbedrijf] , dan wel als uitzendkracht, naar aanleiding van hetgeen zij, verdachte, in haar dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s), namelijk, (de belofte tot) één of meerdere grote, contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met haar plicht heeft verzwegen tegenover haar werkgever.
( art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht )