ECLI:NL:RBROT:2023:279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10/185876-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en veroordeling voor niet-ambtelijke corruptie

In de zaak tegen de verdachte, die als vrachtwagenchauffeur werkzaam was, heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne en niet-ambtelijke omkoping. Tijdens de zitting op 12 december 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de container, aangezien er geen verdovende middelen waren aangetroffen en er geen laboratoriumonderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan niet-ambtelijke corruptie. De verdachte had een belofte van een geldbedrag aangenomen in ruil voor het ophalen van een container, wat in strijd was met zijn plicht tegenover zijn werkgever. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een taakstraf van 100 uren opgelegd, met vervangende hechtenis van 50 dagen bij niet-naleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en problematische schulden, en besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/185876-21
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 19 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 12 december 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (zaaksdossier [containernummer]: het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne) en het onder 2 ten laste gelegde (niet-ambtelijke omkoping);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Zaaksdossier [containernummer]:
het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 1)
4.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van 45 pakketten cocaïne. De verdachte heeft zijn rol bekend en was als vrachtwagenchauffeur essentieel voor de feitelijke voltooiing van de invoer van de cocaïne. De verdachte heeft door zijn handelen de kans aanvaard dat het om het vervoeren van cocaïne ging.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 3 juni 2021 is een container met nummer [containernummer] (hierna: de container) omstreeks 09:55 uur ingeleverd op het havendepot van [naam bedrijf 1] (thans [naam bedrijf 2]) aan de Waalhaven. Deze container bevatte vermoedelijk 45 pakketten cocaïne die moesten worden uitgehaald. Rond 11:30 uur is de container opgehaald door een vrachtwagen en van het haventerrein gereden. Op 3 juni 2021 omstreeks 17:00 uur bleek tijdens een politiecontrole dat de container leeg was. De containerdeuren bleken niet verzegeld en het paneel achter in de container zat los. Op 7 juni 2021 omstreeks 20.00 uur is de container – leeg – weer ingeleverd op het depot van [naam bedrijf 1]. Volgens de systemen van [naam bedrijf 1] heeft de container het terrein van [naam bedrijf 1] in de periode van 3 tot en met 7 juni 2021 niet verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Voor een veroordeling voor de invoer van cocaïne moet ten minste vast staan dat in de desbetreffende container cocaïne heeft gezeten. Nu er in de containers überhaupt geen verdovende middelen zijn aangetroffen en er dus geen laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van cocaïne heeft plaatsgevonden, dan wel op andere wijze is komen vast te staan dat van cocaïne sprake is geweest, kan invoer van cocaïne niet bewezen worden verklaard.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is het voorgaande niet vereist. Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meer
Kamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij als vrachtwagenchauffeur op 3 juni 2021 door twee personen is benaderd om tegen een vergoeding een lege container op te halen op het terrein van [naam bedrijf 1]. Eenmaal op het terrein aangekomen, kon hij zo doorrijden. Na het ophalen van de container, is de verdachte een persoon gevolgd naar Schiedam. Hier is hij in zijn vrachtwagen blijven zitten en toen hij niks meer hoorde, is hij na enige tijd terug naar Rotterdam gereden. Toen hem een paar dagen later werd gevraagd om de container terug te brengen naar het terrein van [naam bedrijf 1], heeft hij dit geweigerd, zijn de sleutels van de vrachtwagen vervolgens afgepakt en is de vrachtwagen meegenomen.
Uit het bovenstaande blijkt dat de verdachte een (fysieke) bijdrage heeft geleverd aan de invoer van vermoedelijk 45 pakketten cocaïne. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of de verdachte wetenschap heeft gehad van de in de container aanwezige verdovende middelen. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of de door de verdachte verrichte handelingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, voldoende redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte weet moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en als medepleger betrokken is bij de voorbereidingshandelingen van de invoer ervan. Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte een zodanig ontzenuwende verklaring voor de redengevendheid van het bewijs heeft gegeven dat de indruk, dat hij wist of moest weten van de verboden activiteit, wordt weggenomen (zie o.m. Gerechtshof Amsterdam 24 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021 1847). Onvoldoende is, zoals de officier van justitie betoogt, dat een verdachte door zijn handelen de kans heeft aanvaard dat het om het vervoeren van cocaïne ging.
Naar uiterlijke verschijningsvorm zijn de handelingen van de verdachte redengevend voor de omstandigheid dat hij illegale activiteiten heeft verricht. De verdachte – die bekend is in de Rotterdamse haven – is immers buiten zijn werktijd om benaderd door twee onbekende personen en heeft tegen een vergoeding van een paar honderd euro een container opgehaald, zonder dat de verdachte bij aankomst van het terrein is onderworpen aan gebruikelijke inspecties. Ook is hij achter een onbekend persoon naar een onbekende plek gereden alwaar hij de container moest lossen. En hoewel cocaïne in een groot aantal illegale activiteiten in de Rotterdamse haven het onderwerp is, vinden er ook diverse illegale activiteiten plaats die betrekking hebben op iets anders. De omstandigheid dat de verdachte wist of behoorde te weten dat hij illegale handelingen verrichtte, leidt daarom niet tot de omstandigheid dat hij ook wist of behoorde te weten dat het om cocaïne ging.
Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereidingshandelingen bij de invoer van 45 pakketten cocaïne.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zaakoverstijgend:niet-ambtelijke corruptie (feit 2)
4.2.
Bewijswaardering van het onder 2 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte de rit formeel gezien buiten zijn dienst heeft uitgevoerd, omdat de verdachte op het moment dat hem een geldbedrag werd beloofd klaar was met zijn dienst. De werkzaamheden lagen bovendien in het verlengde van zijn normale werkzaamheden. Daarnaast heeft de verdachte het geldbedrag nooit ontvangen.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij zonder medeweten van zijn werkgever heeft afgesproken de rit uit te voeren en dat hem in ruil daarvoor een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld. De verdachte heeft deze rit echter alleen kunnen uitvoeren door zijn dienstbetrekking. Zo heeft hij gebruik gemaakt van zijn cargocard en had hij de beschikking over de vrachtwagen van zijn werkgever. Voor de strafbaarheid is voldoende dat de verdachte de belofte van een geldbedrag heeft aangenomen. Niet relevant is dus dat hij het afgesproken geldbedrag nooit heeft ontvangen. De verweren worden derhalve verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Zaakoverstijgend
hij, in de periode van 25 mei 2021 tot en met 12 juli 2021 te Rotterdam, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam bedrijf 3], naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten een belofte, namelijk, de belofte tot één contant, geldbedrag heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een belofte aannemen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich als medewerker van [naam bedrijf 3] schuldig gemaakt aan passieve niet-ambtelijke omkoping. Hem is een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld om een container op te halen op het terrein van [naam bedrijf 1]. Hij heeft dit voor zijn werkgever verzwegen. Daardoor faciliteerde hij feitelijk criminelen die zich bezighouden met de invoer van verdovende middelen en het uithalen ervan uit containers op het haventerrein.
Het is een feit van algemene bekendheid dat via de Rotterdamse haven op grote schaal verdovende middelen per container Nederland in worden gesmokkeld, waarbij in toenemende mate havenmedewerkers zijn betrokken. Vrachtwagenchauffeurs zijn hierbij vaak onmisbaar. Deze feiten van algemene bekendheid moeten ook de verdachte bekend zijn geweest.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij ontvankelijk is gebleken voor een belofte als hem gedaan is en dat hij daardoor misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld op grond van de Opiumwet.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 december 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering signaleert risicofactoren op het gebied van de financiën, het sociale netwerk, het middelengebruik en het psychosociaal functioneren van de verdachte. De verdachte is alleenstaand, heeft een latrelatie en heeft geen kinderen. Er is al langere tijd sprake van problematische schulden. De verdachte verloor zijn baan als vrachtwagenchauffeur toen zijn rijbewijs werd ingevorderd als gevolg van drugsgebruik in het verkeer. De verdachte kan zijn woning niet meer betalen en ontruiming dreigt. Op dit moment heeft hij nog geen andere huisvesting. Al met al is er sprake van een onstabiele leefsituatie en bestaat het risico sociaal-maatschappelijk verder af te glijden. De reclassering benoemt als beschermende factor dat de verdachte bereid is om mee te werken aan reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een gedragsinterventie leefstijl 24/7 en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
In aanvulling op het rapport heeft verdachte gemeld dat hij zijn woning inmiddels kwijt is en dat hij alleen nog een postadres heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de verhouding van de op te leggen straffen in de zaken van de medeverdachten in het dossier Krotekoker. Aangezien de rechtbank de verdachte vrijspreekt voor feit 1, legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Als strafverzwarend geldt echter dat de verdachte als vrachtwagenchauffeur in de Rotterdamse haven onder vage omstandigheden een opdracht heeft aangenomen en hij hierdoor had behoren vermoeden dat de container een illegale lading had.
In het voordeel van de verdachte betrekt de rechtbank dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven over het strafbare feit en wel op een manier dat de politie zijn verklaring kon verifiëren. Daarnaast is tijdens de zitting gebleken dat de verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis zich heeft ingespannen om weer een positieve wending te geven aan zijn leven. Hij heeft diverse diploma’s behaald, hij heeft samen met de gemeente een plan van aanpak opgesteld en hij heeft psychologische hulp gezocht voor het leven met traumatische ervaringen die zijn ontstaan door meerdere militaire uitzendingen naar Bosnië.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank daarnaast een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
74 (vierenzeventig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft - voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde - met name aan de nadere aanwijzingen en afspraken die verband houden met de bijzondere voorwaarden. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland regio Rotterdam-Dordrecht, Marconistraat 2 te Rotterdam. Hierna moet hij zich binnen de proeftijd blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dit nodig acht;
actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of het volgen van een budgetteringscursus. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.C. Wennekes en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 januari 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaakdossier [containernummer]
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens),
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
• een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
• zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
• voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
- de plaats van bestemming, locatie, inleveradres en/of bewegingen van de container met kenmerk [containernummer], inhoudende de partij verdovende middelen, geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
- instructies en informatie uitgewisseld met (een) mededader(s), waardoor de container met kenmerk [containernummer] tweemaal (te weten: op 3 juni 2021 en op 7 juni 2021) het terrein van [naam bedrijf 1] is opgereden zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie en/of zonder vervolgens de container aan een gebruikelijke inspectie te onderwerpen en/of
- de vrachtwagen (met lege aanhanger) met kenteken [kentekennummer] zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie het terrein van [naam bedrijf 1] opgereden en/of op laten rijden en/of
- ( vervolgens) de container inhoudende verdovende middelen op het terrein verplaatst en/of geplaatst op de vrachtwagen met kenteken [kentekennummer] en/of (vervolgens) de vrachtwagen met container van het terrein van [naam bedrijf 1] afgereden en/of af laten rijden en/of dit terwijl die container volgens het computersysteem nog als aanwezig op het terrein stond vermeld en/of
- een groot geldbedrag voorhanden gehad en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of afspraken gemaakt over het verdelen/verstrekken/ontvangen van dat geldbedrag en/of
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer];
2.
Zaakoverstijgend
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 12 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking [naam bedrijf 3], dan wel als zelfstandig vrachtwagenchauffeur, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s), namelijk, (de belofte tot) één of meerdere grote, contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.