ECLI:NL:RBROT:2023:278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10/162715-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke corruptie

In de zaak tegen de verdachte, die op 19 januari 2023 voor de rechtbank Rotterdam stond, werd de verdachte vrijgesproken van de betrokkenheid bij de invoer van 45 pakketten cocaïne en niet-ambtelijke corruptie. De rechtbank oordeelde dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die uit het strafdossier naar voren kwamen, waaronder tapgesprekken en de gang van zaken rondom de container met cocaïne. De rechtbank stelde vast dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij voorbereidingshandelingen, het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd ook vrijgesproken van het tweede feit, niet-ambtelijke corruptie, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het aannemen van giften in strijd met zijn plicht. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/162715-21
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 19 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 12 december 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde (zaaksdossier [containernummer]: het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne);
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (zaaksdossier [containernummer]: het medeplegen van voorbereidingshandelingen bij de invoer van 45 pakketten cocaïne) en het onder 2 ten laste gelegde (niet-ambtelijke omkoping);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Zaaksdossier [containernummer]: het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 1)
4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen bij de invoer van 45 pakketten cocaïne. Uit het dossier blijkt dat het de verdachte is geweest die met de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte]) gesprekken heeft gevoerd over de aankomst van de container. Uit deze gesprekken blijkt dat de verdachte actief betrokken was bij het binnenkomen van de container. Hij was bereid zijn dienst te ruilen en sprak over tassen die nodig waren voor het uithalen van de cocaïne, aldus de officier van justitie.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 3 juni 2021 is een container met nummer [containernummer] (hierna: de container) omstreeks 09:55 uur ingeleverd op het havendepot van [naam bedrijf 1] (thans [naam bedrijf 2]) aan de Waalhaven. Deze container bevatte vermoedelijk 45 pakketten cocaïne die moesten worden uitgehaald. Rond 11:30 uur is de container opgehaald door een vrachtwagen en van het haventerrein gereden. Op 3 juni 2021 omstreeks 17:00 uur bleek tijdens een politiecontrole dat de container leeg was. De containerdeuren bleken niet verzegeld en het paneel achter in de container zat los. Op 7 juni 2021 omstreeks 20.00 uur is de container – leeg – weer ingeleverd op het depot van [naam bedrijf 1]. Volgens de systemen van [naam bedrijf 1] heeft de container het terrein van [naam bedrijf 1] in de periode van 3 tot en met 7 juni 2021 niet verlaten.
In het dossier bevinden zich uitwerkingen van tapgesprekken die vermoedelijk door de verdachte en door [naam medeverdachte] zijn gevoerd. In OVC-gesprekken die door de officier van justitie worden toegeschreven aan de verdachte (en aan [naam medeverdachte]) van 20 mei 2021 wordt onder meer gezegd dat het “over twee weken komt”, dat “alleen wij hem doen” en dat er een ochtenddienst wordt geruild voor een avonddienst. Op 21 mei 2021 wordt er gesproken over “het fixen van baggas” en op 31 mei wordt er gevraagd hoeveel “baggas” er liggen. Verder wordt in dit gesprek gezegd: “morgen komt ie als het goed is”, “hoeveel spul denk je ongeveer” en “het zijn er 45”. Op basis van deze tapgesprekken kan worden geconcludeerd dat deze gesprekken mogelijk gaan over de uithaal van verdovende middelen die in tassen moeten worden vervoerd.
Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meer
Kamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.)
De rechtbank komt tot het oordeel dat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Redengevend daarvoor is dat het weliswaar mogelijk is dat er tassen zijn klaargelegd voor een invoer of uithaal van cocaïne, maar dat – ook als wordt aangenomen dat de verdachte tassen heeft klaargelegd of geleverd – uit het dossier niet buiten twijfel blijkt dat bij deze uithaal tassen zijn gebruikt of dat dit de bedoeling was. De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en de rechtbank komt daardoor niet toe aan het bespreken van de bewijsverweren van de verdediging.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zaakoverstijgend:niet-ambtelijk corruptie (feit 2)
4.3.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte was betrokken bij het opzetten van een nieuwe lijn voor de invoer van cocaïne en heeft hierdoor misbruik gemaakt van zijn dienstbetrekking en het vertrouwen van zijn werkgever. Uit gesprekken met de medeverdachten blijkt dat hij hiervoor geld heeft ontvangen.
4.3.2.
Beoordeling
Uit het onder 4.1 en 4.2.2 overwogene blijkt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne dan wel de voorbereidings- en bevorderingshandelingen daartoe. Evenmin blijkt uit het procesdossier dat de verdachte een gift en/of een belofte in het vooruitzicht gesteld heeft gekregen voor enig handelen of nalaten in strijd met zijn dienstbetrekking. De verdachte dient tevens van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair en de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.C. Wennekes en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 januari 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Zaakdossier [containernummer]
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens),
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
• een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
• zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
• voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
- de plaats van bestemming, locatie, inleveradres en/of bewegingen van de container met kenmerk [containernummer], inhoudende de partij verdovende middelen, geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
- instructies en informatie uitgewisseld met (een) mededader(s), waardoor de container met kenmerk [containernummer] tweemaal (te weten: op 3 juni 2021 en op 7 juni 2021) het terrein van [naam bedrijf 1] is opgereden zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie en/of zonder vervolgens de container aan een gebruikelijke inspectie te onderwerpen en/of
- de vrachtwagen (met lege aanhanger) met kenteken [kentekennummer] zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie het terrein van [naam bedrijf 1] opgereden en/of op laten rijden en/of
- ( vervolgens) de container inhoudende verdovende middelen op het terrein verplaatst en/of geplaatst op de vrachtwagen met kenteken [kentekennummer] en/of (vervolgens) de vrachtwagen met container van het terrein van [naam bedrijf 1] afgereden en/of af laten rijden en/of dit terwijl die container volgens het computersysteem nog als aanwezig op het terrein stond vermeld en/of
- een groot geldbedrag voorhanden gehad en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of afspraken gemaakt over het verdelen/verstrekken/ontvangen van dat geldbedrag en/of
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer];
2.
Zaakoverstijgend
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 22 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam bedrijf 1], dan wel als uitzendkracht, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s), namelijk, (de belofte tot) één of meerdere grote, contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.