ECLI:NL:RBROT:2023:2724

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
C/10/639052 / HA ZA 22-451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijwaring in het kader van echtscheiding en juridische advisering

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit advocaten [eiser02] en [eiser03], dat de vrouw hen zou vrijwaren voor eventuele schade die voortvloeit uit een rechtszaak die door de man en de holding tegen hen was aangespannen. De man en de vrouw waren getrouwd op huwelijksvoorwaarden en hadden een echtscheiding ondergaan waarbij de advocaten hen bijstonden. De man stelde dat de advocaten fouten hadden gemaakt in hun advisering, wat leidde tot een onterecht hoge betaling aan de vrouw. De eisers beriepen zich op een vrijwaringsbeding in hun algemene voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat dit beding niet van toepassing was, omdat de man geen derde was in de zin van het beding. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet ongerechtvaardigd was verrijkt en dat het onaanvaardbaar zou zijn om haar te verplichten de eisers te vrijwaren. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de vrouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/639052 / HA ZA 22-451
Vonnis in vrijwaring van 29 maart 2023
in de zaak van
1. de maatschap
[eiser01],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[eiser02] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser03] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Verfuurden te Eindhoven.
Partijen zullen hierna het advocatenkantoor, [eiser02] , [eiser03] en de vrouw genoemd worden. Gezamenlijk zullen de eisende partijen als eisers worden aangemerkt. De toenmalige echtgenoot van de vrouw zal als
de man, dan wel
de ex-man, worden aangemerkt. De onderneming van de man zal hierna ook wel aangeduid worden als
de holding.

1..Waar gaat de zaak over

1.1.
[eiser02] en [eiser03] zijn advocaten die de vrouw, en haar toenmalige echtgenoot, hebben bijgestaan toen de man en de vrouw gingen scheiden. De man en de vrouw waren getrouwd op huwelijksvoorwaarden. De man heeft, samen met de holding, een procedure aanhangig gemaakt tegen het advocatenkantoor, [eiser02] en [eiser03] omdat er fouten zouden zijn gemaakt in de juridische advisering bij de echtscheiding, waardoor de man en/of de holding te veel geld heeft/hebben moeten betalen aan de vrouw. Eisers stellen dat de vrouw hen moet vrijwaren indien en voorzover de rechter de man en/of de holding in het gelijk stelt.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring, met daarbij een afschrift van de dagvaarding in de hoofdzaak,
  • de akte van eisers met hun producties 1 tot en met 14,
  • de conclusie van antwoord,
  • de zittingsagenda (de brief van de griffier van 3 oktober 2022 met onderwerpen die aan de orde zullen komen op de mondelinge behandeling),
  • de mondelinge behandeling op 1 december 2022,
  • de spreekaantekeningen van eisers,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De vaststaande feiten

3.1.
De vrouw is in 2001 op huwelijksvoorwaarden met de man getrouwd. In de huwelijksvoorwaarden staat onder meer dat iedere gemeenschap van goederen wordt uitgesloten en dat overgespaarde inkomsten periodiek verrekend moeten worden. De te verrekenen inkomsten worden in de huwelijksvoorwaarden gedefinieerd als inkomsten die vallen onder de Wet inkomstenbelasting 2001, als volgt:
“1. Onder inkomen in deze huwelijksvoorwaarden wordt verstaan:
De som van:
A. 1. de in het desbetreffende kalenderjaar genoten winst uit onderneming, met uitzondering van de stakingswinst;
2. het loon;
3. het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit overige werkzaamheden, met uitzondering van het resultaat behaald bij het staken van de werkzaamheid;
4. de periodieke uitkeringen en verstrekkingen;
5. de negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening;
6. de negatieve persoonsgebonden aftrekposten verminderd met de uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de persoonsgebonden aftrek.
B. De heffingskorting, voorzover deze daadwerkelijk wordt ontvangen;
C. Het inkomen uit sparen en beleggen.
Een en ander (hiervoor onder A, B en C vermeld) te verminderen met de ingevolge de belastingwetgeving (IB 2001) betaalde en te betalen belastingen en de premieheffing volksverzekering over het desbetreffende kalenderjaar.
2. De begrippen zoals hiervoor vermeld zijn ontleend aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de nadere invulling van het begrip inkomen zoals in lid 1 omschreven zal, tenzij dat in de verhouding tussen partijen onredelijk en onbillijk is, worden aangesloten bij de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die in het desbetreffende kalenderjaar zal gelden (…)
4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.”
3.2.
De man en de vrouw hebben tijdens het huwelijk geen uitvoering gegeven aan het tussen hen in de huwelijksvoorwaarden overeengekomen periodieke verrekenbeding.
3.3.
Voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure heeft [eiser02] de man en de vrouw geadviseerd over de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van de komende echtscheiding. [eiser02] was in de relevante periode als advocaat werkzaam bij het advocatenkantoor, met als specialisatie familierecht. [eiser03] was in de relevante periode eveneens als advocaat werkzaam bij het advocatenkantoor, met als specialisatie arbeidsrecht.
3.4.
[eiser02] heeft op 13 februari 2017 een e-mailbericht gestuurd, gericht aan de man en de vrouw. In het e-mailbericht staat:
Geachte heer en mevrouw,
Mevrouw heeft mij per e-mail medegedeeld dat zij ermee instemt dat ik zowel voor mevrouw als meneer optreed om in goed overleg en harmonie de gevolgen van de echtscheiding te regelen. Mocht er op een van de te bespreken onderdelen geen overeenstemming kunnen worden bereikt dan zult u beiden een eigen advocaat in de arm dienen te nemen.
Ik stel voor dat er een afspraak wordt ingepland om overeenstemming te verkrijgen over de inhoud van het ouderschapsplan. Alvorens ik deze afspraak kan inplannen wens ik graag te beschikken over de jaaropgaven 2016 dan wel laatste salarisspecificatie december 2016, een overzicht van de woonlasten, zorgpremie en akte huwelijksvoorwaarden. Ik zal berekeningen voor de kinderalimentatie opstellen en u doen toekomen. Deze kunnen we dan gelijktijdig met de inhoud van het ouderschapsplan bespreken. Ik zend u in concept een zeer uitgebreid ouderschapsplan. Zoals ik eerder heb aangegeven bij de besprekingen dienen in het ouderschapsplan in ieder geval de afspraken te worden opgenomen ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen, de informatie-uitwisseling over de kinderen, verdeling van zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie. Alle overige zaken zijn facultatief.
Tijdens de bespreking zullen we afspraken maken over de wijze van betalen van mijn kosten. Ik heb aangegeven dat mevrouw in eerste instantie in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze zal echter na de echtscheidingsprocedure worden ingetrokken aangezien mevrouw alsdan over vermogen zal beschikken dat boven de grenzen van gefinancierde rechtsbijstand uitkomt. Ik heb meneer aangegeven dat mijn uurtarief €195,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW is.
Voor de goede orde zend ik u een afschrift van de algemene voorwaarden toe.”
3.5.
In de algemene voorwaarden van het advocatenkantoor staat onder meer:
- in artikel 3: “Iedere opdracht wordt met terzijdestelling van het bepaalde in de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 B.W, geacht uitsluitend te zijn verstrekt aan en te zijn aanvaard door de [eiser01].”
- in artikel 11: “[eiser01] voert de haar verstrekte opdrachten uitsluitend ten behoeve van de cliënt uit. Derden kunnen daaraan geen enkel recht ontlenen. De cliënt vrijwaart [eiser01] tegen vorderingen van derden die stellen schade te hebben geleden door of verband houdende met door [eiser01] ten behoeve van de cliënt verrichte werkzaamheden (hierna ook te noemen: het vrijwaringsbeding).”
3.6.
[eiser03] was de advocaat die ten behoeve van de man en de vrouw juridische werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en de holding voor de periode na de echtscheiding, alsmede na te melden
side letterbij deze arbeidsovereenkomst heeft opgesteld.
3.7.
Na verder overleg hebben de man en de vrouw op 11 mei 2017 een - door [eiser02] opgesteld - echtscheidingsconvenant gesloten. Daarin staat onder meer:

4 Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Inhoud akte
4.1
Partijen zijn in artikel 9 van de akte huwelijkse voorwaarden overeengekomen
dat zij aan het einde van ieder jaar de overgespaarde inkomsten met elkaar zullen
verrekenen (= periodiek verrekenbeding). Partijen stellen vast dat zij nimmer uitvoering
hebben gegeven aan dit beding, zodat al het aanwezige vermogen op de peildatum wordt geacht uit overgespaard inkomen te zijn ontstaan, behoudens tegenbewijs.
[…]
Privévermogen
4.3
Partijen stellen vast dat tot het privévermogen van de man behoort, zulks gebaseerd op de belasting aangifte 2015 :
a. aandelen in de besloten vennootschap RA Dubbeldam Beheer BV”
[…]
Totale verrekenvordering
4.1
Uit hoofde van bovenstaande verrekening c.q. verdeling is de man aan de vrouw verschuldigd:
A. Een bedrag van € 1.600.000,00. Voornoemd bedrag zal als volgt worden betaald. De man voldoet uiterlijk op 11 mei 2017 een bedrag van € 1.000.000,00 netto op de door de vrouw aangewezen derdengeldenrekening van notariskantoor […]. Het resterende bedrag betaalt de man in zes gelijke jaarlijkse termijnen ad € 100.000,00 netto waarvan de eerste termijn voldaan zal worden op 1 maart 2018.”
Ook staat in het echtscheidingsconvenant, samengevat:
  • dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aan partneralimentatie € 5.820 bruto per maand bedraagt,
  • dat zij daarmee op dat moment in haar eigen levensonderhoud kan voorzien (zodat de man geen partneralimentatie hoeft te betalen),
  • dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie zal betalen van € 600 per kind per maand, waarmee de behoefte aan kinderalimentatie volledig wordt gedekt (de vrouw betaalt niet mee).
3.8.
Voorts staat in het echtscheidingsconvenant:

6 Kwijting en vrijwaring
6.1
Partijen verklaren hierbij dat zij hun huwelijkse voorwaarden met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.”
[…]
8.2
Partijen verbinden zich deze overeenkomst noch geheel, noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding.”
3.9.
In de side letter bij de arbeidsovereenkomst staat onder meer dat de arbeidsovereenkomst een constructie is en dat de vrouw in werkelijkheid geen arbeid zal verrichten maar wel loon zal ontvangen.
3.10.
[eiser02] heeft een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft de echtscheidingsbeschikking gegeven op 8 augustus 2017. De echtscheiding is ingeschreven bij de burgerlijke stand op 12 september 2017.
3.11.
De man en de holding hebben bij de rechtbank Rotterdam een procedure aanhangig gemaakt tegen het advocatenkantoor, [eiser02] en [eiser03] , met een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie dan wel onrechtmatige daad (hierna ook te noemen: de hoofdzaak).

4..De vordering en het verweer

4.1.
Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, de vrouw te veroordelen tot betaling aan het advocatenkantoor van al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak jegens de man en/of de holding worden veroordeeld, inclusief rente en kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over hetgeen door eisers betaald dient te worden, te berekenen vanaf de dag van deze dagvaarding tot de dag van de volledig betaling, en voorts bij dat vonnis, te beslissen dat deze vrijwaringszaak wordt aangehouden voor zover de rechtbank in de hoofdzaak op vordering van de man en (/of) de holding eisers veroordeelt tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze vrijwaringszaak, inclusief nakosten.
4.2.
Eisers baseren hun (vrijwarings)vordering tegen de vrouw op drie verschillende gronden, die zich als volgt laten samenvatten:
1) het vrijwaringsbeding in de algemene voorwaarden van het advocatenkantoor is toepasselijk. Op grond van het vrijwaringsbeding moet de vrouw het advocatenkantoor vrijwaren voor aanspraken van derden. Dat beding geldt in ieder geval tegenover de holding van de man, die geen contractuele relatie met het advocatenkantoor heeft en dus een
derdein de zin van dit beding is. Ook de man valt aan te merken als derde ten opzichte van de contractuele relatie tussen het advocatenkantoor en de vrouw. Daaraan doet niet af dat hij mede-opdrachtgever is van het advocatenkantoor. Een andere uitleg zou niet logisch zijn omdat juist in de situatie met meerdere opdrachtgevers kruiselingse aansprakelijkstellingen kunnen volgen en het advocatenkantoor juist dan behoefte heeft aan toepassing van het vrijwaringsbeding.
2) de vrouw wordt ongerechtvaardigd verrijkt als de man en de holding de procedure in de hoofdzaak winnen. Dan wordt er namelijk vanuit gegaan dat [eiser02] ten onrechte heeft geadviseerd dat de (niet-uitgekeerde) ondernemingswinsten onder de - in de huwelijksvoorwaarden overeengekomen - plicht tot verrekening van overgespaarde inkomsten vielen. Op basis van dit onjuiste advies heeft de man ingestemd, in het echtscheidingsconvenant, met betaling van substantiële bedragen aan de vrouw. Zonder dit onjuiste advies zou de man veel minder hebben betaald aan de vrouw, evenals de holding. Mr Van Manen heeft een arbeidsovereenkomst opgesteld tussen de vrouw en de holding, terwijl het om een schijnconstructie gaat, omdat de vrouw feitelijk geen arbeid verricht voor de holding. Hierdoor is de holding financieel benadeeld en de vrouw verrijkt, aldus eisers.
3) het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw eisers niet zou hoeven vrijwaren.
4.3.
De weren van de vrouw laten zich als volgt samenvatten:
ad 1) - betwist wordt dat de algemene voorwaarden van het advocatenkantoor toepasselijk zijn. Er is geen bewijs dat de vrouw het e-mailbericht van [eiser02] van 13 februari 2017 heeft ontvangen. Bovendien staat niet in dat e-mailbericht dat de algemene voorwaarden toepasselijk zijn, er staat alleen in dat ze worden meegestuurd.
- betwist wordt dat tussen de vrouw en het advocatenkantoor (überhaupt) een overeenkomst tot stand is gekomen. Het e-mailbericht van 13 februari 2017 is geen opdrachtbevestiging. Daarvoor is de tekst te onduidelijk, hetgeen in strijd is met de gedragsregels voor advocaten.
- het vrijwaringsbeding, zo dit wel toepasselijk mocht zijn, is nietig wegens strijd met de gedragsregels voor advocaten en staat bovendien op de zwarte lijst (artikel 6:236 sub h BW), reden waarom de vrouw de nietigheid van dat beding inroept.
- het beroep op het vrijwaringsbeding is naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar.
- betwist wordt dat als derde in de zin van het beding mag worden aangemerkt:
1) de man, want de man is zelf opdrachtgever van het advocatenkantoor. Hij is aldus geen derde maar een “tweede.”
2) de holding is evenmin een derde, want deze was nauw betrokken bij de echtscheidingsprocedure, gelet op het sluiten van de arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en de holding en op de overeengekomen verrekening van niet-uitgekeerde winsten van die holding.
ad 2) De vrouw betwist dat een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is:
- voor de betalingen aan de vrouw is een deugdelijke grondslag aanwezig, namelijk het echtscheidingsconvenant.
- de eventuele verarming van eisers is niet het gevolg van verrijking van de vrouw, maar van het toewijzen van de vorderingen van de man en de holding.
-er is geen verrijking. De vrouw is niet overbedeeld bij de afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijk gevolgen van de echtscheiding.
- de eventuele verarming vindt niet plaats bij eisers, maar bij diens verzekeraar (behoudens een eventueel eigen risico onder de verzekering, maar daar wordt niets over gezegd).
- de gestelde verarming is een gevolg van de eigen beroepsfout van (de advocaten van) het advocatenkantoor.
- er is geen causaal verband: de verrijking van de vrouw is niet het gevolg van verarming van eisers, maar van afspraken met de man.
ad 3) de vrouw betwist dat de redelijkheid en billijkheid een zelfstandige grondslag vormen voor een vrijwaringsvordering van eisers.
4.4.
Voorts stelt de vrouw dat het in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is dat zij in de proceskosten zou worden veroordeeld, indien zij de procedure mocht verliezen.

5..De beoordeling

5.1.
In de hoofdzaak is beslist dat de vorderingen worden afgewezen voor zover ingesteld
doorde holding alsmede voor zover gericht
tegen[eiser02] en [eiser03] in persoon. In zoverre hoeft de vrouw überhaupt niet te vrijwaren.
5.2.
Dan resteert de vraag of de vrouw het advocatenkantoor moet vrijwaren voor vorderingen ingesteld door de man tegen het advocatenkantoor. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, op grond van het volgende.
1) het vrijwaringsbeding
5.3.
Indien, veronderstellenderwijs, wordt aangenomen dat het advocatenkantoor met de vrouw een overeenkomst heeft gesloten waarop zijn algemene voorwaarden toepasselijk zijn, heeft het volgende te gelden.
5.4.
Het vrijwaringsbeding verplicht een cliënt van het advocatenkantoor (slechts) tot vrijwaring tegenover
derden. De vraag of de man als een derde in de zin van het vrijwaringsbeding mag worden beschouwd, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst.
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De rechtbank is van oordeel dat de man geen derde is in de zin van het vrijwaringbeding. De man is immers zelf opdrachtgever van het advocatenkantoor, en daarmee een cliënt. Er valt niet in te zien waarom de man als contractuele wederpartij van het advocatenkantoor als derde moet worden aangemerkt. Eisers hebben ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de door hen voorgestane uitleg van het vrijwaringsbeding kunnen leiden.
5.5.
Zou er wel twijfel mogelijk zijn over de vraag of de man als derde in de zin van het vrijwaringsbeding kwalificeert, dan nog kan dat het advocatenkantoor niet baten. Het advocatenkantoor is een professionele partij. De vrouw is een consument. De door het advocatenkantoor gegeven uitleg van het vrijwaringsbeding was voor de vrouw niet duidelijk en begrijpelijk. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste uitleg (artikel 6:238 lid 2 BW, de zogeheten
contra proferentem-regel).
5.6.
Het beroep van het advocatenkantoor op het vrijwaringsbeding faalt dus.
2) ongerechtvaardigde verrijking
5.7.
De rechtbank hanteert het volgende toetsingskader. Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. De nadere invulling heeft de wetgever overgelaten aan de rechtspraak. De toets of de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is, moet worden verricht met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Niet elke ongerechtvaardigde verrijking rechtvaardigt toewijzing van een vordering op die grond. Daar is meer voor nodig: het toepassingsgebied van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is beperkt tot de gevallen waarin vergoeding van de schade van de verarmde door de verrijkte
redelijkis. De rechter mag daarom zelfs in de gevallen waarin de vermogensverschuiving op zichzelf niet rechtens gerechtvaardigd is een vordering afwijzen, omdat toewijzing van de vordering in de gegeven omstandigheden niet redelijk is.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de vrouw geen sprake is. De verrijking van de vrouw vindt immers zijn grondslag in een overeenkomst met de man (het echtscheidingsconvenant). Uitgegaan dient te worden van de rechtsgeldigheid van dit echtscheidingsconvenant. Het echtscheidingsconvenant is tot op heden niet ontbonden of vernietigd. Bovendien moet de mogelijkheid om de rechtsgeldigheid van het echtscheidingsconvenant alsnog aan te tasten als gering worden aangemerkt. De man en de vrouw hebben elkaar in het echtscheidingsconvenant over en weer finale kwijting verleend. Ook staat daarin: “Partijen verbinden zich deze overeenkomst noch geheel, noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding.”
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5986) volgt dat een beroep op ongerechtvaardigde verrijking door een derde niet per definitie onmogelijk is in het geval die verrijking, zoals hier, zijn grondslag vindt in een overeenkomst. Echter, het advocatenkantoor stelt geen feiten of omstandigheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de vrouw ongerechtvaardigd wordt verrijkt ten opzichte van het advocatenkantoor. Voor zover al moet worden aangenomen dat de vrouw zou zijn verrijkt, is dat enkel een direct gevolg van een verarming van de man, en niet van het advocatenkantoor. Het zou in de gegeven omstandigheden ook niet redelijk zijn om de vermogensverschuiving van de man naar de vrouw als ongerechtvaardigd aan te merken. Indien het advocatenkantoor in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de man, dan is dat omdat het advocatenkantoor toerekenbaar tekort is geschoten. Het is onredelijk om de eventuele onjuiste advisering van (de advocaten van) het advocatenkantoor ten laste te laten komen van de vrouw, die op de deskundigheid van het advocatenkantoor mocht vertrouwen.
3) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
5.9.
Het beroep van het advocatenkantoor op onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, faalt eveneens. De lat om van een dergelijke onaanvaardbaarheid te mogen spreken ligt hoog en die wordt in dit geval niet gehaald. Het advocatenkantoor heeft ter onderbouwing van deze grondslag geen andere omstandigheden aangevoerd dan de omstandigheden die reeds zijn besproken terzake van de gestelde ongerechtvaardigde verrijking. Deze omstandigheden maken niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de vrouw het advocatenkantoor niet zou vrijwaren.
Veeleer zou het onaanvaardbaar zijn indien de vrouw de betalingen die zij uit hoofde van het echtscheidingsconvenant van de man heeft ontvangen, zou moeten ‘terug’ betalen aan het advocatenkantoor. Het is het advocatenkantoor dat de (gestelde) fout heeft gemaakt, niet de vrouw. De vrouw hoefde die (gestelde) fout en een terugbetalingsverplichting aan het advocatenkantoor niet te verwachten.
conclusie
5.10.
De vrijwaringsvordering van het advocatenkantoor wordt, net als die van [eiser02] en [eiser03] , afgewezen.
proceskosten
5.11.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. Deze kosten worden begroot op € 10.771 en bestaan uit € 2.277 aan griffierecht en € 8.494 aan salaris advocaat (volgens het zogeheten Liquidatietarief: 2 punten x tarief VII voor een vordering boven € 1.000.000 ad € 4.247 per punt).
De proceskostenveroordeling zal, zoals de vrouw verlangt, worden vermeerderd met de wettelijke rente alsmede uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (dat wil zeggen dat een eventueel hoger beroep de uitvoerbaarheid van het vonnis niet schorst).

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van de vrouw, tot op heden begroot op € 10.771, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp, mr. A. Wijsman-van Veen en mr. E.J. van der Poel, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
[2517/2054/2990/169]