ECLI:NL:RBROT:2023:2693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/10/652994 / KG ZA 23-135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Laila De Maas B.V. en Laila Rotterdam B.V. met betrekking tot huur en eigendom van roerende zaken

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert Laila De Maas B.V. een verbod op het leggen van executoriaal beslag door gedaagden op de inboedel van een bedrijfsruimte. De achtergrond van het geschil ligt in een huurrelatie en een indeplaatsstelling die door Laila Rotterdam B.V. zou zijn uitgevoerd. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de inboedel toebehoort aan Laila De Maas of aan Laila Rotterdam. Laila De Maas stelt dat zij de eigendom van de inboedel heeft verworven op basis van een koopovereenkomst, terwijl gedaagden betwisten dat deze overeenkomst authentiek is. De voorzieningenrechter oordeelt dat Laila De Maas voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaar is van de inboedel, en verbiedt gedaagden om executoriaal beslag te leggen. Dit verbod vervalt indien in een bodemprocedure anders wordt beslist. Gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten van Laila De Maas.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652994 / KG ZA 23-135
Vonnis in kort geding van 27 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAILA DE MAAS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. K. Tülü te Haarlem,
tegen

1..[gedaagde01] ,

wonende te Dordrecht,
2.
[gedaagde02],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. G. Sarier te Dordrecht,
en als opgeroepen derde-partij (artikel 118 Rv)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAILA ROTTERDAM B.V.
gevestigd te Rotterdam,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. F. Özer, te Rotterdam.
Partijen worden hierna Laila De Maas, [gedaagden01] en Laila Rotterdam genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 februari 2023, met producties;
  • de brief van mr. Sarier van 22 februari 2023, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 24 februari 2023;
  • de pleitnota van mr. Sarier.
1.2.
Omdat de hierna te bespreken executiemaatregelen ten laste van Laila Rotterdam zijn aangekondigd, is Laila De Maas ‘een derde’ in de zin van artikel 438 lid 6 Rv. Op grond van dit artikel geschiedt verzet door een derde tegen de executie door dagvaarding van zowel de executant ( [gedaagden01] ) als de geëxecuteerde (Laila Rotterdam). Laila De Maas had alleen [gedaagden01] gedagvaard. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1173) heeft de voorzieningenrechter Laila De Maas in de gelegenheid gesteld Laila Rotterdam alsnog op te roepen op grond van artikel 118 Rv. Laila Rotterdam is vervolgens (telefonisch) opgeroepen en vrijwillig verschenen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[gedaagden01] hebben op 11 december 2020 van (de vennoten van) de V.O.F. Rijsdijk-Voortwijs (hierna: Rijsdijk c.s.) gekocht ‘het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte (restaurant) met terras op de begane grond, plaatselijk bekend als [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ’ (hierna: het onroerend goed). Op 3 mei 2021 is het geleverd.
2.2.
Het onroerend goed was ten tijde van de verkoop en de levering door Rijsdijk c.s. verhuurd aan Laila Rotterdam.
2.3.
Per e-mail van 28 juni 2021 is namens Laila Rotterdam, het volgende aan [gedaagden01] geschreven:
“(…) Met betrekking tot onze huurrelatie voor [adres01] [plaats01] bericht ik u het volgende.
Eerder was overeenstemming bereikt over indeplaatsstelling van een nieuwe huurder, zijnde [naam01] . Inmiddels heeft [naam01] zich bij aangetekende brief gemeld met het verzoek de indeplaatsstelling te realiseren voor zijn vennootschap Laila de Maas B.V. Hierbij informeer ik u dat de onderneming Laila de Maas B.V. uw nieuwe huurder zal zijn vanaf 1 juli 2021. De nieuwe huurder zal u apart aanschrijven over zijn gegevens en zet ik [naam01] in de cc van deze e-mail. (…)”.
2.4.
Per e-mail van 30 juni 2021 heeft [naam01] , de directeur-grootaandeelhouder van Laila De Maas (hierna: [naam01] ), het volgende aan [gedaagden01] geschreven:
“(…) Zoals gisteren door de heer [naam02] aan u is gemeld, zijn wij vanaf 1 juli a.s. de nieuwe huurder van uw bedrijfsruimte [adres01] in [plaats01] . Wij zullen in de bedrijfsruimte het restaurant exploiteren en daarbij hetzelfde concept voortzetten. De gegevens van de nieuwe huurder is Laila de Maas B.V. gevestigd te Rotterdam aan de [adres01] . (…)”
2.5.
Op 18 juli 2021 heeft [naam01] [gedaagden01] een op 28 april 2020 gedateerd document getiteld ‘Akte indeplaatsstelling’ doen toekomen (hierna: de akte indeplaatsstelling). In dat document, dat volgens de laatste pagina ervan is ondertekend namens ‘Verhuurder’ Rijsdijk c.s., ‘Huurder’ Laila Rotterdam en ‘Aspirant Huurder’ [naam01] , is onder meer het volgende bepaald:
“ Akte indeplaatsstelling
(…)
Overwegende:
(…)
C. Dat Huurder mede vanwege de gevolgen van de coronapandemie zijn activiteiten in het gehuurde wenst te beëindigen en de onderneming wenst over te dragen aan Aspirant Huurder en daarom de Verhuurder heeft verzocht ermee akkoord te gaan, dat Aspirant Huurder in zijn plaats als Huurder wordt gesteld en wel zodanig, dat door deze indeplaatsstelling de Verhuurder en Aspirant Huurder jegens elkaar, dezelfde rechten en verplichtingen, uit de Huurovereenkomst voortvloeiende, zullen hebben, als die, welke tussen de Verhuurder en Huurder gelden met in deze overeenkomst opgenomen afwijkende bepalingen;
D. Dat vanwege de onzekere situatie als gevolg van de Coronapandemie partijen elkaar ten aanzien van de effectuering van de indeplaatsstelling een termijn verlenen tot en met 1 juli 2021;
E. Dat Aspirant Huurder, althans een nader door deze aan te wijzen nog op te richten of bestaande rechtspersoon, waarin Aspirant Huurder direct dan wel indirect minimaal 51% van de aandelen bezit, het onherroepelijke en exclusieve recht toekomt om uiterlijk op 1 juli 2021, dit recht als vermeld onder considerans D te lichten;
(…)
G. Dat Partijen ermee bekend zijn dat tussen Aspirant Huurder en Huurder een overeenkomst van bedrijfsovername is gesloten onder hiervoor genoemde voorwaarden;
H. Dat Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, vanaf moment van het lichten van deze optie, een huurvrije periode zal verkrijgen teneinde het Gehuurde te kunnen verbouwen en de nodige onzekerheid in de markt als gevolg van de Coronapandemie zal moeten overleven;
(…).
Komen overeen als volgt:
Huurder stelt Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, als opvolgende huurder van het gehuurde in zijn plaats, hetgeen Aspirant Huurder en Verhuurder aanvaarden.
Verhuurder verklaart ondubbelzinnig in te stemmen met de onder 1 bedoelde indeplaatsstelling en aanvaardt per uiterlijk 1 juli 2021 in de plaats te stellen Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, als de nieuwe huurder van het gehuurde.
Partijen komen overeen dat Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, het recht heeft om tot en met 1 juli 2021 het hierboven beschreven recht tot indeplaatsstelling zal mogen lichten. Indien dit recht uiterlijk op 1 juli 2021 zal worden gelicht, dan zal per die datum van lichten, de Huurovereenkomst conform deze indeplaatsstelling van rechtswege overgaan op Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon.
(…)
9. In verband met de huidige onzekere omstandigheden als gevolg van de Coronapandemie en met het oog op mogelijke verbouwingen, zal bij lichting van het recht tot indeplaatsstelling de volgende afwijken financiële afspraken van toepassing zijn.
(…)
10. Partijen spreken een huurvrije periode van 12 maanden huurvrij af vanaf datum van de indeplaatsstelling. Aldus zal Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, in het eerste jaar vanaf indeplaatsstelling geen huur verschuldigd zijn.
(…)
11. Nadien zal de huursom trapsgewijs in 3 opvolgende jaren worden verhoogd naar de basishuurprijs conform onderstaande:
Jaar 2: huurkorting van € 20.000 per jaar;
Jaar 3: huurkorting van € 15.000 per jaar;
Jaar 4: huurkorting van € 10.000 per jaar; (…)”.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 22 september 2021 is een door [gedaagden01] jegens Laila Rotterdam ingestelde vordering tot ontruiming van het onroerend goed en tot betaling van € 42.987,36 aan huurachterstand afgewezen. Daartoe werd onder meer het volgende overwogen (waarbij met ‘document’ wordt gedoeld op de bovengenoemde ‘akte indeplaatsstelling’):
“4.12 Gegeven de gemotiveerde toelichting van beide partijen op de respectieve standpunten, kan de echtheid van het document niet op voorhand worden vastgesteld en daarmee ook niet wie de huurder is van [gedaagde01] en [gedaagde02] . Daarvoor is nader feitenonderzoek en/of bewijslevering, waaronder mogelijk het horen van getuigen, noodzakelijk. Voor een dergelijk nader onderzoek is in kort geding geen plaats. Dat brengt mee dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure de ontruimingsvordering van [gedaagde01] en [gedaagde02] een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door de ontruiming van het gehuurde in kort geding toe te wijzen. De ontruimingsvordering wordt dan ook afgewezen. De nevenvorderingen delen dat lot.”.
2.7.
[gedaagden01] hebben daarna Laila Rotterdam gedagvaard voor een bodemprocedure bij de kantonrechter van deze rechtbank (hierna: de bodemprocedure). Zij vorderden (onder meer) de ontbinding van de huurovereenkomst tussen hen en Laila Rotterdam, ontruiming en betaling van de achterstallige en de lopende huur. Daartoe hebben zij gesteld dat zij niet gebonden zijn aan de door [naam01] gelichte ‘indeplaatsstellingsoptie’, waarvan zij de echtheid en rechtsgeldigheid betwisten. Laila De Maas is in de bodemprocedure tussengekomen. Zij vorderde op haar beurt (onder meer) een verklaring voor recht dat zij per 1 juli 2021 in de rechten en verplichtingen is getreden van Laila Rotterdam als huurder van het onroerend goed en dat geen huur verschuldigd was tot er duidelijkheid zou zijn wie de huurder was.
2.8.
De kantonrechter heeft de ontbindings- en ontruimingsvorderingen van [gedaagden01] afgewezen in een vonnis van 16 december 2022. Wel heeft de kantonrechter Laila Rotterdam veroordeeld tot betaling aan [gedaagden01] van een hoofdsom van € 59.764,20 aan huurachterstand tot en met de maand december 2021, tot betaling van de huurtermijnen nadien en in de proceskosten. De vorderingen van Laila De Maas zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden01] In het vonnis overwoog de kantonrechter over de vraag wie de huurder van [gedaagden01] was het volgende:
wie is huurder?
4.3.
Het geschil spitst zich toe op (het antwoord op) de vraag of [gedaagden01] , uitgaande van de authenticiteit van de onder 2.5 bedoelde ‘akte indeplaatsstelling’, die niet door hen werd getekend (omdat die, blijkens de datering ervan, al ruim voordat de koopovereenkomst tussen [gedaagden01] en Rijsdijk c.s. werd gesloten, werd aangegaan tussen Rijsdijk c.s., Laila Rotterdam en [naam01] ), (toch) gebonden zijn aan de door [naam01] ingevolge die akte op 28 juni 2021 gelichte indeplaatsstellingsoptie.
4.4.
Bij de beantwoording van deze vraag is artikel 7:226 BW van belang. Hier is (in lid 1) bepaald dat, zoals hier aan de orde, overdracht door de verhuurder van de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, zijn rechten en plichten uit de huurovereenkomst die daarna opeisbaar worden, doen overgaan op de verkrijger. Het doel van deze regeling is bescherming van de huurder bij overdracht van het gehuurde wegens de omstandigheid dat zijn contractuele wederpartij - de vervreemder - de huurder na de overdracht niet langer (zelf) het genot van het gehuurde kan verschaffen.
4.5.
Het derde lid van genoemd artikel bepaalt evenwel dat alleen die bedingen op de verkrijger overgaan die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de zaak tegen een door de huurder te betalen tegenprestatie. De hier aan de orde zijnde ‘indeplaatsstellingsoptie’ (met bijbehorende huurkortingsafspraken), die door Rijsdijk c.s. met consent van Laila Rotterdam aan [naam01] zou zijn gegund, valt daar naar het oordeel van de kantonrechter niet onder omdat deze optie, die op contractsoverneming neerkomt, niet onmiddellijk verband houdt met het doen hebben van het gebruik van het gehuurde tegenover een door de huurder te betalen tegenprestatie in vorenbedoelde zin.
4.6.
Om het lichten van die optie rechtsgevolg te laten krijgen, had dit moeten gebeuren voorafgaand aan de overdracht van het gehuurde, toen Rijsdijk c.s. nog verhuurder was, en dat is hier niet gebeurd. Dat betekent dat Laila De Maas niet de huurder is geworden en dat Laila Rotterdam dat nog steeds is. Het andersluidende standpunt van Laila Rotterdam en Laila De Maas wordt dus verworpen en daarmee ook de tegenvordering van Laila De Maas.”
2.9.
Laila De Maas is tegen het vonnis van 16 december 2022 in hoger beroep gegaan. Zij heeft inmiddels voldaan aan de jegens haar uitgesproken proceskostenveroordeling.
2.10.
[gedaagden01] hebben een deurwaarder ingeschakeld voor de executie van het vonnis van de kantonrechter.
2.11.
In een e-mail van 16 januari 2023 heeft mr. Tülü aan mr. Sarier bericht dat elke vorm van executiemaatregelen ten aanzien van de activa in het onroerend goed onrechtmatig zijn omdat deze toebehoren aan Laila De Maas en niet aan Laila Rotterdam.
2.12.
Mr. Sarier heeft vervolgens bij herhaling verzocht om bewijsstukken waaruit bleek dat Laila De Maas eigenaar was van de activa in het onroerend goed. Hieraan is geen gevolg gegeven voorafgaand aan dit kort geding. Wel heeft Laila De Maas in dit kort geding een ondertekende bedrijfsovernameovereenkomst op naam van Laila Rotterdam (verkoper) en [naam01] (koper) overgelegd met daarop de datum 13 april 2020. Daarin staat onder meer:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
Verkoper een restaurant uitbaat op het adres [adres01] , [postcode02] [plaats01] (hierna: de “Vestiging”)
Koper wenst alle zich in de Vestiging bevindende activa en inventaris te kopen en over te nemen van Verkoper, evenzo Koper de huurovereenkomst van de Vestiging direct van de verhuurder/eigenaar, wenst over te nemen middels indeplaatsstelling, c.q. het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst, waarbij het Koper zal worden toegestaan om een nader door Koper aan te wijzen natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon als huurder in de plaats te stellen dan wel een nieuwe huurovereenkomst mee te sluiten.
Verkoper en Koper overeenstemming hebben bereikt rondom overname van de Vestiging, en te dien aanzien hun afspraken in deze bedrijfsovernameovereenkomst hebben neergelegd.
(…)
2. KOOP EN VERKOOP
2.1
Koper koopt van Verkoper, gelijk Verkoper verkoopt aan Koper alle zich bij ondertekening van deze overeenkomst in de Vestiging bevindende activa, inventaris en de algehele inrichting teneinde de normale bedrijfsuitvoering te kunnen continueren als zijnde een restaurant.”
(…)
3. OVERDRACHT
3.1
De overdracht van de activa, inventaris en inrichting vindt plaats middels bezitsverschaffing middels ondertekening van deze overeenkomst.
(…)
4. KOOPPRIJS
4.1
De koopprijs voor alle activa, inventaris en contracten behorende bij de Vestiging bedraagt [zwartgemaakt].”
2.13.
In een e-mail van 26 januari 2023 heeft mr. Sarier aan mr. Tülü bevestigd dat de executiemaatregelen zich alleen richten jegens Laila Rotterdam en niet tegen Laila De Maas.
2.14.
Bij brief van 8 februari 2023 heeft de door [gedaagden01] ingeschakelde deurwaarder aangekondigd op 28 februari 2023 om 10.00 uur het onroerend goed te zullen betreden om zo mogelijk executoriaal beslag ten laste van Laila Rotterdam te leggen op aanwezige roerende zaken en deze desgewenst af te voeren.
2.15.
Op 13 februari 2023 heeft [naam01] roerende zaken uit het onroerend goed gehaald en vervangen door andere roerende zaken. Ook nadien heeft [naam01] roerende zaken uit het pand gehaald.

3..Het geschil

3.1.
Laila De Maas vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden01] te verbieden het vonnis van 16 december 2022 ten uitvoer te leggen, op de wijze zoals aangezegd bij brief van 13 januari 2023 en 8 februari 2023, te weten: door middel van het leggen van executoriaal beslag (op of omstreeks 28 februari 2023) op de roerende zaken die zich bevinden in de bedrijfsruimte aan het [adres01] te [plaats01] (hierna: de inboedel). De voorzieningenrechter begrijpt de dagvaarding aldus dat Laila De Maas ook vordert dat [gedaagden01] worden veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden01] voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van Laila De Maas, met veroordeling van Laila De Maas in de proceskosten.
3.3.
Er is geen vordering ingesteld door of tegen Laila Rotterdam. Partijen hebben op de mondelinge behandeling over en weer verklaard geen aanspraak te maken op een proceskostenveroordeling voor of tegen Laila Rotterdam.

4..De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de vordering van Laila De Maas om een verbod tot het leggen van executoriaal beslag op de inboedel gaat het erom of voorshands voldoende aannemelijk is dat de inboedel aan Laila De Maas dan wel [naam01] en niet aan Laila Rotterdam toebehoort.
4.2.
Laila De Maas baseert haar aanspraak op de inboedel op de door haar overgelegde koopovereenkomst. Daarin staat dat Laila Rotterdam de eigendom van alle roerende zaken die zich op de moment van ondertekening in het onroerend goed bevonden per direct overdroeg aan [naam01] ( [naam01] is de directeur-grootaandeelhouder van Laila De Maas). Anders dan [gedaagden01] betogen, voldoet de koopovereenkomst aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW. In de rechtspraak wordt dit vereiste immers ruim opgevat. Aan deze eis is in het algemeen voldaan als de akte van levering zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. De omschrijving uit de akte van de overgedragen goederen is beperkt, maar voldoet aan deze eis.
4.3.
Als uitgegaan kan worden van de koopovereenkomst moet voorshands aangenomen worden dat [naam01] , de directeur-grootaandeelhouder van Laila De Maas, eigenaar van de inboedel is geworden, Laila Rotterdam dat dus niet meer is en dan mogen [gedaagden01] zich niet verhalen op de inboedel. Daarmee komt het aan op de vraag of de koopovereenkomst ‘echt en onvervalst’ is (zoals Laila De Maas en Laila Rotterdam stellen) of dat het een valselijk opgemaakte overeenkomst is met als doel het blokkeren van de executie door [gedaagden01] (zoals [gedaagden01] stellen).
4.4.
[gedaagden01] moeten het in de kern genomen hebben van hun vermoeden dat de koopovereenkomst en de akte indeplaatsstelling vervalst zijn. Zij onderbouwen dit allereerst door te wijzen op de datum op de overgelegde koopovereenkomst (13 april 2020). Dat was zeer kort na het begin van de coronamaatregelen, op een moment dat niemand in Nederland nog kon verwachten dat die maatregelen nog geruime tijd zouden aanhouden. Dat maakt de datum van die overeenkomst volgens hen ongeloofwaardig nu in de akte indeplaatsstelling staat dat Laila Rotterdam vanwege de coronamaatregelen haar activiteiten in het onroerend goed wil staken. Die beslissing is dan wel heel snel genomen. Verder wijzen [gedaagden01] erop dat de koopovereenkomst onvoorwaardelijk is gesloten en dat het verbaast dat er in april 2020 al een koop is waarvoor kennelijk een (onbekend gebleven) koopprijs is betaald, terwijl de beweerdelijke optie om de huur over te nemen pas in juni 2021 wordt ingeroepen. Verder blijkt niet of/dat er door Laila De Maas in de periode tussen de verkoop en de uitoefening van de indeplaatsstelling enige vergoeding is bedongen voor het gebruik van de overgedragen activa door Laila Rotterdam. Zij wijzen er bovendien op dat de koopovereenkomst pas kort voor de zitting is overgelegd, er geen betalingsbewijs is overgelegd en dat verschillende bepalingen in de overgelegde koopovereenkomst zwart gemaakt zijn. Ook blijkt nergens uit dat [naam01] zijn rechten uit de koopovereenkomst heeft overgedragen aan Laila De Maas. Verder betwisten [gedaagden01] ook de echtheid van de akte indeplaatsstelling. Die betwisting heeft deels dezelfde gronden als bij de koopovereenkomst, maar is met name ingegeven door (1) hun stelling dat Rijsdijk c.s. hun niet heeft geïnformeerd over het bestaan van dit document voor of bij de koop van het onroerend goed en (2) de in hun ogen ongeloofwaardig hoge korting die wordt gegeven aan de opvolgend huurder in artikel 9 en 10 van de akte. Die korting en daarmee de akte en de koopovereenkomst is volgens hen te meer ongeloofwaardig, omdat Laila De Maas in eerste instantie helemaal niet tegen hen heeft gezegd dat er al een korting was afgesproken, maar bij de eerste ontmoeting getracht heeft een huurkorting te bedingen.
4.5.
Laila De Maas en Laila Rotterdam bestrijden het betoog van [gedaagden01] Zij voeren onder meer aan dat Laila Rotterdam het financieel al moeilijk had voor de coronamaatregelen en dat die maatregelen ‘de druppel die de emmer deed overlopen’ waren. De koopovereenkomst was voorafgaand de aangekondigde executie van het vonnis van de kantonrechter niet relevant en was daarom niet eerder overgelegd. In de eerdere procedure ging het om de vraag wie huurder was, pas sinds de aangekondigde executie is relevant van wie de inboedel is. Zij vinden de huurkorting minder opvallend dan [gedaagden01] en stellen dat Rijsdijk er belang bij had om een nieuwe huurder te krijgen, zeker in de coronaperiode en de daardoor ontstane penibele situatie voor de horeca.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
4.7.
Op zich geeft de koopovereenkomst als zodanig – dus los van de context – geen aanleiding om te denken dat deze vervalst is. De beperkte omschrijving van de activa is niet ongebruikelijk in een dergelijke overeenkomst. Het bestaan van de koopovereenkomst vindt daarnaast bevestiging in overweging G van de akte indeplaatsstelling, zoals hiervoor geciteerd. Laila De Maas en Laila Rotterdam stellen beide dat de koopovereenkomst (net als de akte indeplaatsstelling) echt is. Rijsdijk, die de akte indeplaatsstelling zou hebben meegetekend, heeft – zo is op zitting gebleken – de echtheid van de akte inmiddels twee keer bevestigd. Dit gebeurde bij gelegenheid van het kort geding in september 2021 en in een schriftelijke verklaring die in de bodemprocedure is overgelegd. Het komt er dus op neer dat alle partijen bij de koopovereenkomst en de akte indeplaatsstelling stellen dat deze documenten echt zijn (met de kanttekening dat Laila De Maas niet zelf partij is, maar dat haar directeur-grootaandeelhouder dat is).
4.8.
Dit kort geding leent zich er niet voor om vast te stellen of de vermoedens van [gedaagden01] juist zijn. Dat zal in een bodemprocedure uitgezocht moeten worden. Vooralsnog heeft Laila De Maas met de overgelegde documenten en de door Rijswijk bevestigde echtheid van de akte indeplaatsstelling voldoende aannemelijk gemaakt dat zij dan wel haar bestuurder-grootaandeelhouder [naam01] eigenaar is. Het belang van Laila De Maas om te voorkomen dat de inboedel executoriaal beslagen wordt weegt bij deze stand van zaken zwaarder dan het belang van [gedaagden01] om verhaal op de goederen te kunnen nemen. De voorzieningenrechter verbiedt daarom het executoriaal beslag op de inboedel. Dit verbod vervalt indien in een bodemprocedure in eerste aanleg bij eindvonnis anders wordt beslist.
4.9.
[gedaagden01] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld van Laila De Maas. De kosten aan de zijde van Laila De Maas worden begroot op:
- betekening oproeping € 108,06
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.863,06

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. verbiedt [gedaagden01] de inboedel of onderdelen daarvan executoriaal te beslaan,
bepaalt dat het onder a. bedoelde verbod vervalt indien in een bodemprocedure in eerste aanleg bij eindvonnis anders wordt beslist;
veroordeelt [gedaagden01] in de proceskosten, aan de zijde van Laila De Maas tot op heden begroot op € 1.863,06,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Dit vonnis is ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
2180/1876