ECLI:NL:RBROT:2023:269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
C/10/647742 / JE RK 22-2606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot gezagsbeëindiging in het kader van de jeugdzorg

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder over haar drie kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat, mr. I.K. Oosterveen, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2018 onder toezicht staan en sinds 2019 in een pleeggezin verblijven. De Raad heeft aangevoerd dat de kinderen duidelijkheid verdienen over hun toekomst en dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. De GI heeft zich aangesloten bij dit standpunt, terwijl de ouders en pleegouders zich verzetten tegen het verzoek van de Raad.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de moeder haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen op afstand kan blijven uitoefenen, met een ruime contact- en bezoekregeling. De rechtbank concludeert dat de noodzaak voor beëindiging van het gezag ontbreekt, omdat de moeder en vader de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin steunen en de kinderen zich daar goed ontwikkelen. Een gezagsbeëindigende maatregel zou in dit geval een schending van artikel 8 EVRM opleveren. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/647742 / JE RK 22-2606
datum uitspraak: 19 januari 2023

Beschikking van de rechtbank over een verzoek tot gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1],

hierna te noemen: [naam kind 1],

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2],

hierna te noemen: [naam kind 2],

[naam kind 3], geboren op [geboortedatum 3] 2013 te [geboorteplaats 3],

hierna te noemen: [naam kind 3].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. I.K. Oosterveen, te Rotterdam,

[naam 2] en [naam 3],

hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:

[naam 4],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats 2].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 14 november 2022;
- de brief van de pleegouders van 29 november 2022.
Op 22 december 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. I.K. Oosterveen;
- de vader;
- [naam 5], namens de Raad;
- [naam 6] en [naam 7], namens de GI.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 8], werkzaam als pleegzorgbegeleider bij Enver.
[naam kind 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Met bericht van verhindering zijn niet verschenen de pleegouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 23 april 2018 zijn [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 23 april 2023.
Sinds februari 2018 zijn [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. In juli 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] overgeplaatst naar het huidige, perspectief biedende pleeggezin waar [naam kind 3] op dat moment al verbleef. De machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg is voor het laatst verlengd tot 23 april 2023.
De GI heeft zich bij brief van 14 november 2022 bereid verklaard om de voogdij over [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Het standpunt van de Raad
De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De kinderen zijn inmiddels ruim vier jaar uit huis geplaatst. Sinds 2019 verblijven zij gezamenlijk in één pleeggezin. Er is sprake van een uitgebreide contactregeling met de ouders. Gezien wordt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] extra zorg nodig hebben in hun opvoeding. Bij hen is sprake van een licht verstandelijke beperking en emotieregulatieproblemen. Het is duidelijk dat de ouders veel van hun kinderen houden. De ouders verdienen een compliment voor alle positieve stappen die door hen zijn gezet. Er is sprake van positief contact en een goede samenwerking tussen de ouders en de pleegouders.
De Raad vindt alleen wel dat de kinderen duidelijkheid verdienen over waar zij in de komende jaren zullen opgroeien. Zij krijgen weliswaar toestemming van hun ouders om in het pleeggezin op te groeien, maar zij behoren niet elk jaar belast te worden met een zitting over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Dit argument gaat zwaarder wegen wanneer zij twaalf jaar oud zijn en elk jaar uitgenodigd zullen worden voor een kindgesprek met de kinderrechter. Dit maakt dat een gezagsbeëindigende maatregel toch noodzakelijk is om hen op dit punt rust en duidelijkheid te bieden. De voogdij dient bij de GI belegd te worden. De Raad hoopt dat de ouders ook in de toekomst de kinderen toestemming blijven geven om in het pleeggezin verder op te groeien.
Het standpunt van de GI
De GI heeft zich aangesloten bij het standpunt van de Raad en naar voren gebracht dat de complimenten aan de ouders terecht zijn. Het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de ouders om de kinderen weer zelf te kunnen gaan opvoeden. Het KSCD heeft geconcludeerd dat de ouders dit niet kunnen. De ouders werken mee indien er besluiten genomen moeten worden. Wel blijven zij begrijpelijkerwijs de wens houden dat de kinderen op termijn weer bij hen worden teruggeplaatst. Het zal helpend zijn voor zowel de ouders als de kinderen als een gezagsbeëindigende maatregel wordt uitgesproken, omdat er dan duidelijkheid is over het perspectief van de kinderen. Tegelijkertijd erkent de GI dat zij niet goed weet wat in deze zaak nu de juiste beslissing is. De GI onderschrijft het risico van de spanningen rondom de zitting, maar gunt de ouders ook om in de positieve flow te blijven.
Het standpunt van de ouders
Door en namens de moeder is verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Beide ouders hebben in de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Naar aanleiding van de uitkomsten van het KSCD-onderzoek hebben de ouders geaccepteerd dat de kinderen in het pleeggezin opgroeien en daar tot hun volwassenheid zullen blijven. De kinderen zitten goed in het pleeggezin. De ouders werken mee met de GI en de pleegouders en zij verlenen hun toestemming op de momenten dat zaken voor de kinderen geregeld moeten worden. Ook belasten zij de kinderen niet met uitspraken dat zij weer thuis komen wonen. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin. Nu sprake is van volledige acceptatie bij de ouders, is een gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk en niet in het belang van de kinderen. Indien de vader een verblijfstatus verkrijgt, ligt het voor de hand dat de ouders het gezamenlijk ouderlijk gezag zullen gaan regelen.
De vader heeft zich verzet tegen het verzoek van de Raad. De moeder verdient het om haar gezag over de kinderen te behouden. Hij en de moeder accepteren het dat de kinderen in het pleeggezin zullen blijven wonen. Dit hebben zij ook met de kinderen besproken. Er is sprake van een goede omgangsregeling, die moet worden voortgezet.
Het standpunt van de pleegouders
De pleegouders hebben in een brief aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij achter het verzoek van de Raad staan. De moeder blijft altijd de moeder van de kinderen, ook indien het gezag wordt beëindigd. Ook de bezoekregeling zal onveranderd blijven. De pleegouders staan achter deze intensieve bezoekregeling, die is geadviseerd door het KSCD.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] een belast verleden hebben. De kinderen zijn in 2013 voor het eerst uit huis geplaatst, omdat er sprake was van verwaarlozing van de kinderen; zij werden onvoldoende voorzien in hun basisbehoeften. Na enkele maanden zijn de kinderen, met de inzet van hulpverlening, teruggeplaatst. In februari 2018 zijn de kinderen opnieuw (voorlopig) onder toezicht gesteld en met spoed in pleeggezinnen geplaatst. Sinds juli 2019 verblijven de kinderen samen in het huidige pleeggezin. Bij [naam kind 1] en [naam kind 2] is sprake van een cognitieve beperking en zij volgen speciaal onderwijs. Er bestaan zorgen over hun emotieregulatie. [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben extra zorg en aandacht nodig in hun opvoeding.
In de afgelopen jaren hebben de ouders grote stappen gemaakt. Door middel van hulpverlening heeft de moeder haar praktische zaken op orde gebracht. Ouders hebben gewerkt aan hun persoonlijke problemen. Bij de moeder is sprake van een licht verstandelijke beperking. De kinderen hebben specifieke opvoedbehoeften, deels samenhangend met hun kindeigen problematiek. De moeder beschikt over onvoldoende opvoedvaardigheden om op de juiste manier aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de kinderen. Het KSCD heeft daarom in 2021 na onderzoek geconcludeerd dat een terugplaatsing van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] bij de moeder niet in hun belang is en dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin ligt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verwachting niet gerechtvaardigd dat de moeder in staat zal zijn om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. De kinderen zijn inmiddels bijna vijf jaar uit huis geplaatst. Het perspectief van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] ligt in het pleeggezin, waar zij op hun plek zitten en zich positief ontwikkelen. Naar het oordeel van de rechtbank komt voortzetting van het verblijf bij de pleegouders het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen.
In beginsel zijn de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen indien niet meer gewerkt wordt aan een terugplaatsing bij de gezaghebbende ouder. Echter is een gezagsbeëindiging een zeer ingrijpende maatregel, die een inmenging in het gezinsleven van ouder en kind met zich meebrengt. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de maatstaf van artikel 8 EVRM voor gezagsbeëindiging anders dan die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel).
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Van problemen in de uitoefening van het gezag over de kinderen is geen sprake; de moeder werkt (tijdig) mee aan alle gezagsbeslissingen met betrekking tot de kinderen en niet is gebleken dat zij haar gezag anderszins misbruikt. Zowel het contact tussen de moeder en de GI als het contact tussen de moeder en de pleegouders onderling is goed. Ook is er een ruime bezoekregeling met de kinderen, die positief verloopt. Hoewel de moeder begrijpelijkerwijs veel moeite heeft met de uithuisplaatsing van haar kinderen, erkent zij dat de kinderen op een goede plek zitten. Zij berust in het gegeven dat de kinderen verder zullen opgroeien in het pleeggezin. Beide ouders hebben aan de kinderen laten weten dat het goed is dat zij in het pleeggezin blijven wonen. Deze boodschap is goed aangekomen bij de kinderen, zo heeft de pleegzorgbegeleider van Enver tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Hiermee hebben de ouders er blijk van gegeven dat zij in staat zijn om de kinderen hun emotionele toestemming te geven voor de pleegzorgplaatsing.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een duurzame aanvaarding van de plaatsing van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] in het pleeggezin, waarbij de gezaghebbende moeder niet (meer) “trekt” aan de kinderen en zij hen haar emotionele toestemming geeft om bij de pleegouders op te groeien. Een gezagsbeëindigende maatregel is hierdoor niet noodzakelijk om de kinderen duidelijkheid te geven over hun toekomstperspectief. De verwachting is dat de moeder haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen in de toekomst op dezelfde manier als nu het geval is – op afstand, maar met een ruime contact- en bezoekregeling – kan blijven uitoefenen. Hierin is de vader, ondanks het feit dat hij niet mede het gezag draagt, een belangrijke sturende factor. Wanneer op de langere termijn blijkt dat de ouders de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin blijven steunen, kan in de toekomst onderzocht worden of een overdracht kan plaatsvinden naar het vrijwillig kader.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de noodzaak voor beëindiging van het gezag van de moeder over [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] ontbreekt, zodat een gezagsbeëindiging in dit geval een schending van artikel 8 EVRM zou opleveren. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de Raad afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. van der Stroom, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. A.A.J. de Nijs en T. van den Akker, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. R. Spaans, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen
op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.