ECLI:NL:RBROT:2023:2597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
10134576
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Meerdervoort Queda Real B.V. en twee gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], die niet zijn verschenen. Meerdervoort heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning geëist vanwege een huurachterstand van € 9.730,00, die is ontstaan door het niet tijdig betalen van de huur door de gedaagden. De huurovereenkomst dateert van 23 juli 2021 en de maandelijkse huur bedraagt € 1.291,25. De gedaagden hebben in totaal een huurachterstand van meer dan drie maanden laten ontstaan, wat heeft geleid tot de eis van ontbinding van de huurovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2023 was [gedaagde02] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. Akkanat. [gedaagde01] is niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand niet is betwist door [gedaagde02] en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de ontbinding van de huurovereenkomst zouden rechtvaardigen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden in verzuim zijn en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde02].

De kantonrechter heeft de vordering van Meerdervoort toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Tevens zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10134576 CV EXPL 22-30587
datum uitspraak: 3 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Meerdervoort Queda Real B.V.,
vestigingsplaats: Alblasserdam,
eiseres,
gemachtigde: Jongerius Gerechtsdeurwaarders/Juristen/Incasso B.V.,
tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die niet is verschenen,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L. Akkanat.
De partijen worden hierna ‘Meerdervoort’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 oktober 2022, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde02] , met bijlagen;
  • de brieven van 29 november 2022 en 30 december 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van Meerdervoort van 1 februari 2023, met één bijlage.
1.2.
Op 14 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was de heer [naam01] aanwezig namens de gemachtigde van Meerdervoort. [gedaagde02] is in persoon verschenen, vergezeld door mevrouw A. Kozak de Wit (tolk) en bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. Akkanat.

2.De feiten

2.1.
Tussen Meerdervoort als verhuurder en [gedaagde01] en [gedaagde02] als huurders bestaat sinds 23 juli 2021 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres01] in Rotterdam.
2.2.
De maandelijkse huur is door [gedaagde01] en [gedaagde02] bij vooruitbetaling verschuldigd en bedraagt momenteel € 1.291,25.
2.3.
De gemachtigde van Meerdervoort heeft op 21 juli 2022 een brief aan [gedaagde01] en [gedaagde02] gestuurd, waarin zij hen in de gelegenheid heeft gesteld een bedrag van € 3.291,25 te voldoen binnen een termijn van veertien dagen, ingaande de dag nadat de brief bij [gedaagde01] en [gedaagde02] is bezorgd, bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op een bedrag van
€ 549,50 inclusie btw aan buitengerechtelijke incassokosten.

3.Het geschil

3.1.
Meerdervoort eist samengevat:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen om de woning te ontruimen;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen aan haar te betalen € 5.143,60 met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.573,75 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen aan haar te betalen € 1.291,25 per maand aan huur vanaf 1 oktober 2022 tot aan de ontbinding van de huurovereenkomst;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen aan haar te betalen € 1.291,25 per maand aan schadevergoeding voor elke maand dat [gedaagde01] en [gedaagde02] na ontbinding van de huurovereenkomst in gebreke blijven met ontruiming van de woning;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag van € 5.143,60 dat wordt geëist, bestaat uit € 4.573,75 aan huur tot en met de maand september 2022, rente van € 20,35 (berekend tot 3 oktober 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 549,50.
3.2.
Meerdervoort baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst door de huur niet (tijdig) te voldoen. Daardoor hebben zij, berekend tot en met de maand september 2022, een huurachterstand van € 4.573,75 laten ontstaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. Daarnaast zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] de wettelijke rente over de huurachterstand verschuldigd en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Meerdervoort heeft bij brief van 1 februari 2023 een specificatie van de actuele huurachterstand in het geding gebracht. Uit dit overzicht volgt dat er, berekend tot en met de maand februari 2023, sprake is van een huurachterstand van € 9.730,00.
3.4.
Aftansja is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Het is juist dat er een huurachterstand is ontstaan, maar [gedaagde02] heeft niet de kans gekregen hierover met Meerdervoort te overleggen. De achterstand is ontstaan door persoonlijke problemen van [gedaagde02] . Door de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zullen [gedaagde02] en haar 10-jarige kind op straat komen te staan, zonder dat zij een nieuwe huurwoning krijgen aangeboden. Daarnaast moet de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst worden aangemerkt als van bijzondere aard of geringe betekenis, nu [gedaagde02] veel schulden heeft en zij wegens het moeten voldoen van een voor haar (te) hoge huur niet kan toetreden tot de WSNP. Aan de zijde van [gedaagde02] is sprake van bijzondere belangen die aan ontbinding van de huurovereenkomst in de weg staan. Ten slotte betwist [gedaagde02] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, althans verzoekt zij de kantonrechter de genoemde kosten te matigen.

4.De beoordeling

vonnis op tegenspraak
4.1.
Aangezien [gedaagde01] niet in het geding is verschenen, heeft de kantonrechter verstek tegen hem verleend. Omdat [gedaagde02] wél is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
huurachterstand
4.2.
Meerdervoort heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een specificatie van de actuele huurachterstand in het geding gebracht, waaruit volgt dat er sprake is van een huurachterstand van € 9.730,00, berekend tot en met de maand februari 2023. [gedaagde02] heeft de hoogte van die huurachterstand niet betwist, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. Dat betekent dat de vordering tot betaling van de huurachterstand tot en met februari 2023 van € 9.730,00 zal worden toegewezen.
4.3.
In artikel 6:6 BW is bepaald dat, indien een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, zij ieder voor gelijke delen verbonden zijn, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. Vaststaat dat [gedaagde01] en [gedaagde02] gezamenlijk de huurovereenkomst met Meerdervoort zijn aangegaan en dus beiden contractuele huurders zijn. Uit de huurovereenkomst volgt dat deze de strekking heeft dat [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk kunnen worden aangesproken om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen, waaronder het betalen van de maandelijkse huurprijs. Dat leidt er dan ook toe dat [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde huurachterstand.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.4.
Meerdervoort maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Meerdervoort is in de door haar gemachtigde gezonden aanmaning van 21 juli 2022 uitgegaan van een op dat moment openstaande hoofdsom van € 3.291,25. Uit de door Meerdervoort bij dagvaarding overgelegde specificatie van de huurachterstand kan worden afgeleid dat op 21 juli 2022 inderdaad sprake was van een huurachterstand van € 3.291,25. De door Meerdervoort bij haar brief van 1 februari 2023 in het geding gebrachte en meest recente specificatie van de huurachterstand wijkt echter af van de specificatie zoals bij dagvaarding is overgelegd, in die zin dat uit de meest recente specificatie lijkt te volgen dat op 21 juli 2022 nog slechts sprake was van een huurachterstand van € 1.991,25. Meerdervoort heeft op de mondelinge behandeling desgevraagd onvoldoende duidelijkheid verschaft over de oorzaak van dit verschil tussen beide specificaties. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Meerdervoort daarmee niet voldoende inzichtelijk gemaakt dat ten tijde van het versturen van de aanmaning van 21 juli 2022 daadwerkelijk sprake was van een openstaand bedrag van € 3.291,25. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt om die reden afgewezen.
4.5.
Omdat voldoende vast is komen te staan dat [gedaagde01] en [gedaagde02] de huur niet (tijdig) hebben voldaan, zijn zij in verzuim komen te verkeren en op grond daarvan wettelijke rente verschuldigd geworden. De gevorderde rente tot 3 oktober 2022 van € 20,35 wordt, nu deze ook niet is weersproken, toegewezen. De wettelijke rente vanaf 3 oktober 2022 wordt eveneens toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
ontbinding huurovereenkomst
4.6.
In de wet is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij de bevoegdheid geeft aan de wederpartij om de overeenkomst te ontbinden. Die bevoegdheid heeft de wederpartij niet als de tekortkoming de gevolgen van de ontbinding niet rechtvaardigt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de tekortkoming gering is en de gevolgen van de ontbinding groot. Bij de beoordeling of een tekortkoming de gevolgen van ontbinding van een overeenkomst rechtvaardigt, worden alle omstandigheden meegewogen.
4.7.
Vast staat dat op de dag van dagvaarding sprake was van een huurachterstand van ruim drieënhalve maand en dat deze achterstand gedurende deze procedure verder is opgelopen, zodanig dat deze - uitgaande van de huurachterstand tot en met februari 2023 - sinds dagvaarding meer dan verdubbeld is. De laatste betaling dateert zelfs van 3 oktober 2022 en sindsdien is de lopende huur niet meer betaald. Ondanks het feit dat [gedaagde02] heeft verklaard sinds december 2022 weer werk te hebben, heeft zij ook sindsdien niets betaald. Ook [gedaagde01] heeft in voornoemde periode geen betalingen verricht. Dit leidt tot het oordeel dat sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door [gedaagde01] en [gedaagde02] .
4.8.
Niet gebleken is dat aan de zijde van [gedaagde02] sprake is van zodanige bijzondere belangen dat deze aan de ontbinding van de huurovereenkomst in de weg staan. Hoewel [gedaagde02] aanvankelijk in haar conclusie van antwoord heeft gesteld dat, indien de huurovereenkomst wordt ontbonden, zij met haar minderjarige kind op straat komt te staan, heeft zij op de mondelinge behandeling juist verklaard dat zij na een eventuele ontruiming van de woning bij kennissen kunnen verblijven. De kantonrechter wil wel aannemen dat de feitelijke ontruiming van de woning gevolgen voor het minderjarige kind zal hebben, maar door voornoemde verklaring van [gedaagde02] is op dit moment niet gebleken dat de ontruiming tot een (acute) noodsituatie voor [gedaagde02] en haar kind zal leiden.
4.9.
De kantonrechter volgt [gedaagde02] evenmin in haar stelling dat zij niet de kans heeft gehad met Meerdervoort in overleg te treden over de ontstane situatie. Uit de bij de dagvaarding overgelegde correspondentie blijkt immers dat de gemachtigde van Meerdervoort steeds op de e-mails van [gedaagde02] heeft gereageerd en duidelijk aan haar heeft medegedeeld onder welke voorwaarden zij bereid was eventuele betalingsvoorstellen van de zijde van [gedaagde02] in overweging te nemen. Dat [gedaagde02] zelf voldoende actie heeft ondernomen om tot een oplossing voor de ontstane situatie te komen, is vooralsnog onvoldoende gebleken. [gedaagde02] heeft weliswaar verklaard dat zij inmiddels diverse afspraken in het kader van schuldhulpverlening heeft gehad, maar zij bleek ter zitting niet in staat inzicht te verschaffen in de stand van zaken van dat traject. De door [gedaagde02] aangedragen (persoonlijke) omstandigheden, waaronder het feit dat zij veel schulden heeft, kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat de ontbinding van de huurovereenkomst onder de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd is.
4.10.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal - zoals door Meerdervoort gevorderd - op drie dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat [gedaagde02] ter zitting heeft medegedeeld dat een dergelijke termijn voor haar voldoende is om de woning (samen met [gedaagde01] ) te kunnen ontruimen.
toekomstige huurtermijnen
4.11.
[gedaagde01] en [gedaagde02] moeten de huur blijven betalen tot en met de maand waarin zij het gehuurde met al hun spullen hebben verlaten. Daarbij geldt dat zij, voor wat betreft de periode na ontbinding van de huurovereenkomst, op grond van artikel 7:225 BW maandelijks een vergoeding gelijk aan de huurprijs aan Meerdervoort verschuldigd zijn. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
proceskosten
4.12.
[gedaagde01] en [gedaagde02] krijgen grotendeels ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. Daartoe is niet vereist dat de in het gelijk gestelde partij heeft gevorderd dat de veroordeling van de wederpartijen in de proceskosten hoofdelijk zal worden toegewezen (HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR: 2022:1942). Omdat [gedaagde01] niet in de procedure is verschenen zullen hij en [gedaagde02] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 134,45 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 330,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt voor het opstellen van de dagvaarding). Dit is in totaal € 978,45. [gedaagde02] is wel in de procedure verschenen en zal, naast het hiervoor genoemde totaalbedrag, nogmaals een bedrag van € 330,00 aan salaris voor de gemachtigde moeten betalen (1 punt voor de mondelinge behandeling). Gelet op de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter geen aanleiding voor de door [gedaagde02] verzochte matiging van de proceskosten.
4.13.
Voor kosten die Meerdervoort maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde01] en [gedaagde02] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Meerdervoort te betalen € 9.730,00 aan achterstallige huur tot en met de maand februari 2023 en € 20,35 aan tot 3 oktober 2022 verschenen wettelijke rente, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief rente en kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf 3 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] en [gedaagde02] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Meerdervoort te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk om aan Meerdervoort te betalen € 1.291,25 met ingang van de maand maart 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk in de proceskosten van Meerdervoort ten bedrage van € 978,45, met dien verstande dat in dit bedrag het gemachtigdensalaris ten aanzien van de mondelinge behandeling niet is begrepen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde02] in de proceskosten van Meerdervoort ten bedrage van
€ 330,00, bestaande uit het gemachtigdensalaris ten aanzien van de mondelinge behandeling;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487