ECLI:NL:RBROT:2023:2562

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
9957350 CV EXPL 22-19420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldleningsovereenkomst en schuldovername tussen partijen met betrekking tot terugbetaling en renteverplichtingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023, staat de geldleningsovereenkomst tussen [eiser01] en [gedaagde01] centraal. De partijen hebben op 2 oktober 2020 een overeenkomst gesloten, waarbij [gedaagde01] een lening van € 42.575,00 ontving van [eiser01]. [gedaagde01] heeft tot op heden een bedrag van € 19.575,55 terugbetaald, maar is in verzuim geraakt met de resterende betaling van € 22.999,45, die uiterlijk op 2 november 2021 voldaan had moeten zijn. [eiser01] vordert nu betaling van dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente van 14% per jaar vanaf de vervaldatum.

[gedaagde01] betwist de geldleningsovereenkomst en stelt dat de schuldovername ongeldig is, omdat er geen toestemming is gegeven door de oorspronkelijke schuldenaar [naam02]. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een geldige overeenkomst en dat [gedaagde01] de verplichtingen uit de overeenkomst moet nakomen. De rechter wijst de vorderingen van [gedaagde01] in reconventie af, omdat er geen bewijs is dat de overeenkomst met [naam01] gevolgen heeft voor de overeenkomst met [eiser01]. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde01] het openstaande bedrag van € 22.999,45 moet betalen, vermeerderd met de contractuele rente, en dat hij de proceskosten moet vergoeden.

De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser01] het vonnis kan laten uitvoeren, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9957350 CV EXPL 22-19420
datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: Y.E. Palit,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. D.A. Siddiqui, nu mr. H.M. Hueting.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 juni 2022, met bijlagen;
  • het vonnis in het vrijwaringsincident van 7 oktober 2022;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de e-mail van mr. Palit van 27 januari 2023, met bijlage.
1.2.
Op 8 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
Op 2 oktober 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten die zij ‘Overeenkomst Geldlening’ hebben genoemd. [gedaagde01] is in deze overeenkomst aangeduid als ‘geldlener’ en [eiser01] als ‘geldgever’. In de overeenkomst staat, voor zover relevant:
“1. Geldlener verklaart van geldgever per 1-10-2020 een lening van € 42.575,00 (zegge: tweenveertigduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro) te hebben ontvangen.
2. Geldlener verklaart deswege de in punt 1. genoemde hoofdsom schuldig te zijn aan geldgever.
3. Over de hoofdsom is geldlener aan geldgever een maandelijkse aflossing verschuldigd ter grootte van minimaal tweeduizend euro (2000,-) zie onderhandse overeenkomst.
4. Geldlener zal de lening aflossen in 12 maanden volgens maandelijkse vergoeding met afsluiting van hoofdsom, indien geldlener niet uiterlijk in 12 maanden betaalt zal er een rente vergoeding van 14% per jaar betaalt worden over de openstaande saldo
(…)”
2.2.
De ‘Overeenkomst Geldlening’ is gesloten ter uitvoering van een overeenkomst die [gedaagde01] heeft gesloten met [naam01] . Zij hebben een – ongedateerde – ‘verklaring’ opgemaakt, waarin [naam01] is aangeduid als partij A en [gedaagde01] als partij B. In deze door hen beiden ondertekende verklaring staat:
“Hierbij verklaren partijen a en b dat alle financiële verplichtingen die partij A heeft naar partij B en alle overeenkomsten die gemaakt zijn onder de naam [naam02] te komen vervallen met een hoofdsom betalingen van 45.000 euro die betaalt zal worden door [naam03] . [naam04] en [naam03] zullen gezamenlijk een overeenkomst maken om het totaal bedrag te betalen. Deze afspraak gaat in op 1 oktober 2020.
De afspraak die partij A nog heeft staan bij [eiser01] is dat er een bedrag van 7500.- euro betaald zal worden in de maand oktober het bedrag zal in maximaal 12 maanden terug betaald worden door partij B. Indien partij A het bedrag van 7500.- uiterlijk 1 nov 2020 niet betaalt is zal er een rente betaald worden van 375 euro per maand betaalt worden.”
2.3.
[eiser01] heeft vanaf oktober 2020 in totaal een bedrag van 19.575,55 ontvangen. De (maandelijkse) betalingen werden eerst gedaan door de huurder van de derde etage van [adres01] in [naam05] . In juni 2021 heeft [gedaagde01] twee keer een bedrag van € 2.000,- aan [eiser01] betaald.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 24.215,49, met wettelijke rente over € 22.999,45;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot het betalen van de contractuele rente vanaf 2 oktober 2021 van 14% per jaar over de openstaande schuld;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 22.999,45 en buitengerechtelijke kosten van € 1.216,04.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst moet [gedaagde01] € 42.575,00 aan [eiser01] betalen. [eiser01] heeft hiervan een bedrag van € 19.575,55 ontvangen, zodat [gedaagde01] nog € 22.999,45 moet betalen. Dit bedrag had uiterlijk op 2 november 2021 betaald moeten zijn; vanaf die datum is [gedaagde01] in verzuim. Hij moet daarom ook de afgesproken contractuele rente van 14% per jaar betalen. Omdat [gedaagde01] niet betaalt, heeft [eiser01] incassowerkzaamheden laten verrichten. [gedaagde01] moet daarom buitengerechtelijke incassokosten betalen.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van [eiser01] en eist zelf samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de schuldovername ongeldig dan wel nietig is, dat geen sprake is van een geldleningsovereenkomst en dat [gedaagde01] € 22.000,- onverschuldigd heeft betaald aan [eiser01] ;
  • voor recht te verklaren dat door ontbinding van de overeenkomst [gedaagde01] geen verplichtingen meer heeft om de schuld/lening af te betalen dan wel terug te betalen aan [eiser01] en dat de tot op heden ontvangen bedragen à € 22.000,- onverschuldigd zijn;
  • [eiser01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
[gedaagde01] baseert de tegeneis op het volgende. De schuldovername, waarbij [gedaagde01] de schuld van [naam01] aan [eiser01] heeft overgenomen, is ongeldig. Er is geen mededeling gedaan aan [naam02] en zij heeft ook geen toestemming gegeven voor de overname. [gedaagde01] is niet op de hoogte gesteld van een schuldovername van [naam02] naar [eiser01] . Er is geen cessie.
In geval van een geldige schuldoverneming heeft te gelden dat de vordering niet opeisbaar is en [gedaagde01] eerst in gebreke had moeten worden gesteld.
De bedoeling van partijen was dat [gedaagde01] de derde etage van [adres01] in eigendom zou verwerven van [naam01] en dat de huurder door (een deel van) de maandelijkse huur aan [eiser01] over te maken voor betaling van het openstaande bedrag zou zorgen. De eigendomverwerving is echter niet doorgegaan. Dit was wel een voorwaarde voor de schuldoverneming. Omdat die voorwaarde niet is vervuld, heeft de schuldoverneming geen werking (meer).
Tot slot lijkt sprake van een witwasconstructie, omdat [eiser01] zelf niet over vermogen beschikt. Daarom is de schuldoverneming nietig wegens strijd met de openbare orde en de goede zeden, dan wel is sprake van bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW.

4..De beoordeling

De beslissing kort samengevat
4.1.
[gedaagde01] moet aan [eiser01] het gevorderde bedrag van € 22.999,45 betalen, vermeerderd met de contractuele rente van 14% vanaf 2 oktober 2021. Er is een geldige overeenkomst tussen partijen, waarin een betalingsverplichting is opgenomen. Dat sprake is van een (ontbindende) voorwaarde, zoals [gedaagde01] stelt, is niet gebleken. De afspraken die [gedaagde01] met [naam01] heeft gemaakt, hangen niet zodanig samen met de overeenkomst tussen [gedaagde01] en [eiser01] dat het aantasten van de overeenkomst met [naam01] gevolgen heeft voor de overeenkomst met [eiser01] . Dit alles betekent ook dat de vorderingen in reconventie van [gedaagde01] zullen worden afgewezen.
De ‘Overeenkomst Geldlening’
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat – ondanks het opschrift van de tussen hen gesloten overeenkomst – geen sprake is van een geldlening, maar van schuldoverneming. [gedaagde01] heeft een schuld die [naam01] had aan [eiser01] overgenomen en is de schuldenaar van [eiser01] geworden.
4.3.
De overeenkomst is duidelijk over de betalingsverplichting van [gedaagde01] . Er moet maandelijks een aflossing worden gedaan van € 2.000,- en na een jaar moet de schuld helemaal zijn afbetaald. Betaalt [gedaagde01] niet in twaalf maanden af, dan wordt er een rente in rekening gebracht van 14% per jaar. Dit is een verplichting waarvan [eiser01] nakoming kan vorderen. Deze bepalingen in de overeenkomst komen erop neer dat in de eerste twaalf maanden (vanaf 2 oktober 2020) steeds een bedrag van € 2.000,- per maand opeisbaar was en na een jaar (op 2 oktober 2021) het totaal nog openstaande bedrag opeisbaar is geworden. Omdat een termijn is afgesproken voor de betaling, hoefde [eiser01] [gedaagde01] niet in gebreke te stellen. [gedaagde01] is op de vervaldata in verzuim geraakt.
Geen voorwaardelijke overeenkomst, geen samenhangende overeenkomsten
4.4.
[gedaagde01] heeft gesteld dat het de bedoeling was dat de overeenkomst met [eiser01] voorwaardelijk werd gesloten, in die zin dat hij de schuld van [naam01] heeft overgenomen onder de voorwaarde dat hij de eigendom van de derde etage van [adres01] in [naam05] zou verkrijgen. [eiser01] heeft betwist dat dit de bedoeling was. De kantonrechter kan uit de door partijen overgelegde stukken niet afleiden dat het inderdaad de bedoeling is geweest dat [eiser01] de schuld van [naam01] alleen zou overnemen als hij de eigendom van de derde etage van [adres01] zou verkrijgen. Als dit voor [gedaagde01] zo belangrijk was, dan had het voor de hand gelegen dat hij dat in de overeenkomst had laten vastleggen, maar dat is niet gebeurd. [gedaagde01] heeft geen verklaring gegeven waarom dit niet is gebeurd. De kantonrechter moet er daarom vanuit gaan dat partijen een onvoorwaardelijke overeenkomst hebben gesloten.
4.5.
Eveneens is niet komen vast te staan dat partijen de bedoeling hebben gehad om samenhangende overeenkomsten te sluiten, in die zin dat als de afspraken tussen [gedaagde01] en [naam01] niet zouden worden nagekomen (als die overeenkomst zou worden ontbonden of op een andere manier aangetast), dat gevolgen zou hebben voor de overeenkomst tussen [gedaagde01] en [eiser01] . Ook hier geldt dat als [gedaagde01] dat wilde, hij dat goed had moeten (laten) vastleggen. Dat heeft hij niet gedaan.
Schuldoverneming geldig
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een geldige schuldoverneming. Tussen [gedaagde01] en [naam01] is een overeenkomst opgemaakt, waarin is afgesproken dat [gedaagde01] de schuld die [naam01] aan [eiser01] had, zou overnemen. Die afspraak is vervolgens bevestigd door de ‘Overeenkomst Geldlening’ tussen [gedaagde01] en [eiser01] . Hieruit blijkt dat [eiser01] op de hoogte is gesteld van de schuldoverneming en dat hij daarmee heeft ingestemd. Aan de voorwaarden van artikel 6:155 BW is daarmee voldaan.
4.7.
Dat in de overeenkomst tussen [gedaagde01] en [naam01] melding wordt gemaakt van overeenkomsten met [naam02] , maakt dit niet anders. [eiser01] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat het geld dat is geleend aan [naam01] afkomstig was van zijn moeder, [naam02] . Het is echter [eiser01] geweest die, als beheerder van de bankrekening van zijn moeder, het geld heeft uitgeleend en die de contractspartij is. [gedaagde01] heeft dit niet weersproken. De kantonrechter oordeelt op basis van deze stellingen dat een cessie tussen [eiser01] en zijn moeder niet nodig is.
4.8.
Gelet op de verklaring van [eiser01] over de herkomst van het uitgeleende geld, kan de kantonrechter ook niet vaststellen dat sprake is van een witwasconstructie, zoals [gedaagde01] heeft gesuggereerd. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde of goede zeden. Waarom de overeenkomst vernietigbaar zou zijn wegens bedrog, heeft [gedaagde01] niet toegelicht, zodat dat verweer wegens gebrek aan onderbouwing wordt gepasseerd.
Oordeel in conventie: hoofdsom verschuldigd
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser01] nakoming kan vorderen van de ‘Overeenkomst Geldlening’. Die nakoming bestaat eruit dat [gedaagde01] het openstaande bedrag van € 22.999,45 alsnog moet betalen. Over de hoogte van dit bedrag zijn partijen het eens.
4.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiser01] een zogenoemde veertiendagenbrief aan [gedaagde01] heeft gestuurd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.11.
[gedaagde01] maakt aanspraak op de contractuele rente van 14% per jaar met ingang van 2 oktober 2021 en op de wettelijke rente met ingang van 26 november 2021. De kantonrechter is van oordeel dat de bepaling waarin de contractuele rente is afgesproken een boetebeding is in de zin van artikel 6:91 BW. Uit artikel 6:92 lid 2 BW volgt dat [eiser01] niet zowel deze contractuele boete als de wettelijke rente kan vorderen, tenzij anders is afgesproken. In de overeenkomst staat niet dat [eiser01] aanspraak kan maken op boete èn rente. Daarom zal alleen de contractuele rente van 14% per jaar worden toegewezen. Deze is toewijsbaar met ingang van 2 oktober 2021; dit volgt uit de overeenkomst. De gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen.
Oordeel in reconventie: vorderingen niet toewijsbaar
4.12.
[gedaagde01] heeft aan zijn vorderingen in reconventie dezelfde stellingen ten grondslag gelegd als aan zijn verweer in conventie. Die stellingen en verweren zijn hiervoor besproken en slagen niet. Dit betekent dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 529,-). Dit is totaal € 1.273,74. In reconventie worden deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 264,50 aan salaris voor de gemachtigde (½ × 1 punt × € 529,-). Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen. Het totaal van deze bedragen moet rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser01] worden betaald.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 22.999,45, vermeerderd met de contractuele rente van 14% per jaar vanaf 2 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
wijst al het andere af;
In reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten in conventie en in reconventie die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.538,24 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, rechtstreeks te betalen aan de gemachtigde van [eiser01] ;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
51909