In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in het kader van de WHOA-procedure (Wet homologatie onderhands akkoord). Verzoeksters, twee besloten vennootschappen, hebben eerder afkoelingsperiodes aangevraagd en gekregen om hun financiële situatie te herstructureren. De rechtbank heeft op verzoek van verzoekster sub 1 op 16 augustus 2022 een startverklaring ingediend, gevolgd door een afkoelingsperiode die op 5 september 2022 werd afgekondigd. Verzoekster sub 2 diende op 31 augustus 2022 een soortgelijke verklaring in, met een afkoelingsperiode die op 27 september 2022 werd afgekondigd. De rechtbank heeft op 15 december 2022 besloten om de verzoeken van beide verzoeksters gezamenlijk te behandelen en de afkoelingsperiodes te verlengen tot 19 januari 2023.
Op 18 januari 2023 hebben verzoeksters een verzoekschrift ingediend tot verdere verlenging van de afkoelingsperiodes, met de argumentatie dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van de akkoorden met hun schuldeisers. De rechtbank heeft de relevante feiten en eerdere beschikkingen in overweging genomen en vastgesteld dat de verzoeksters voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de verlenging van de afkoelingsperiodes noodzakelijk is voor de voortzetting van hun onderneming en het bereiken van overeenstemming met de schuldeisers.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de verzoeken tot verlenging van de afkoelingsperiodes toe te wijzen tot en met 19 april 2023, met de overweging dat dit in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.