ECLI:NL:RBROT:2023:2405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
SN EA 23/63 en SN EA 23/64
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en niet-naleving van schuldeisersbelang

Op 23 januari 2023 hebben verzoekers een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 23 februari 2023 zijn verzoekers gehoord, evenals vertegenwoordigers van Zuidweg & Partners B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers een aanzienlijke schuldenlast hebben van € 1.211.955,05, en dat alle schulden zijn ontstaan in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank oordeelt dat verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in het ontstaan van hun schulden, wat een vereiste is voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker was (indirect) bestuurder van meerdere failliete vennootschappen en is recentelijk veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke vordering aan een van deze vennootschappen. De rechtbank concludeert dat de ontwikkelingen in de financiële situatie van verzoekers, zoals het verkrijgen van een inkomen uit loondienst, onvoldoende zijn om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank wijst het verzoek af, met de opmerking dat de schuldeiser [bedrijf 2] niet als belanghebbende is aangemerkt in de schuldhulpverlening, wat in de toekomst expliciet aan de rechtbank moet worden vermeld. De beslissing is op 28 februari 2023 openbaar uitgesproken door rechter J.C.A.T. Frima.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 28 februari 2023
[verzoeker 1]en
[verzoeker 2],
[adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 23 januari 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn gehoord ter terechtzitting van
23 februari 2023. Ook de heer W. Haksteeg en mevrouw E. Houben, werkzaam bij Zuidweg & Partners B.V., zijn gehoord.

2..De feiten

Verzoekers ontvangen inkomsten uit loondienst. Verzoeker werkt fulltime en verzoekster werkt acht uur per week. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 1.211.955,05.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Alle schulden van verzoekers zijn korter dan vijf jaar geleden ontstaan.
Verzoeker is (indirect) bestuurder/aandeelhouder geweest van een viertal rechtspersonen,
[bedrijf 1] (tot 2017 een joint venture samen met [bedrijf 2] (hierna [bedrijf 2])), [bedrijf 3], [bedrijf 4] en [bedrijf 5] Deze vennootschappen zijn respectievelijk op 20 februari 2018, 6 maart 2018, 7 januari 2020 en 18 februari 2020 in staat van faillissement verklaard en inmiddels op
16 maart 2021 opgeheven wegens gebrek aan baten.
Ten gevolge van een tussen verzoeker en [bedrijf 2] ontstaan conflict is verzoeker bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter van juni 2018 ontslagen als bestuurder. Vervolgens is verzoeker bij onherroepelijk vonnis van 11 september 2019 in een door [bedrijf 2] aangespannen procedure veroordeeld tot betaling aan [bedrijf 2] van een bedrag. Dit vonnis is niet overgelegd in de procedure. De vordering van [bedrijf 2] bedraagt thans
€ 1.139.372,55. In verband met het ontbreken van financiële middelen heeft verzoeker geen hoger beroep ingesteld.
Uit de laatste openbare verslagen van de curator blijkt dat de curator verzoeker mede op grond van genoemd vonnis van 11 september 2019 aansprakelijk heeft gesteld voor het boedeltekort wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervulling die het faillissement heeft veroorzaakt, zo is ter zitting besproken. In verband met het ontbreken van verhaalsmogelijkheden ten aanzien van verzoeker heeft de curator geen rechtsmaatregelen getroffen. Ter zitting heeft verzoeker dit bevestigd.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk gemaakt.
De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekers inkomsten genereren vanuit een baan in loondienst en dat zij geen nieuwe schulden meer hebben laten ontstaan. Deze ontwikkelingen hebben echter voor de schuldeisers geen zoden aan de dijk gezet nu het inkomen van verzoekers lager is dan de beslagvrije voet. Er is loonbeslag gelegd, maar dit heeft niets opgeleverd voor de schuldeisers. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij het salaris van verzoeker gelet op zijn leeftijd en ervaring aan de lage kant acht. Verder acht de rechtbank het onaannemelijk dat het verzoekster in de huidige arbeidsmarkt (ondanks haar leeftijd) niet lukt om een fulltime baan te vinden, of in elk geval een baan voor meer dan acht uur per week.
Het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank dat de ontwikkelingen onvoldoende zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het veroordelend vonnis van de rechtbank dateert van 11 september 2019, dus relatief recent, en dat het niet te rechtvaardigen valt dat de last van dit vonnis (en daarmee de aanzienlijke vordering van [bedrijf 2]) door een schone lei in een schuldsaneringsregeling zou worden ‘opgelost’.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat bij brief d.d. 9 juni 2022 [bedrijf 2] aan de schuldhulpverlener expliciet heeft aangegeven dat zij niet instemt met het saneringsvoorstel van verzoekers, waarbij [bedrijf 2] verwijst naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van
11 september 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:7241). In deze brief heeft [bedrijf 2] aan de schuldhulpverlener verzocht om in een verzoekschrift aangemerkt te worden als belanghebbende. Deze brief is te vinden als pagina 258 van het 262 pagina’s tellende verzoekschrift.
Schuldhulpverlening, Zuidweg en Partners in opdracht van de gemeente Hellevoetsluis, heeft nagelaten [bedrijf 2] als belanghebbende aan te merken. De rechtbank gaat er vanuit dat in een toekomstig voorkomend geval een zodanig verzoek van een weigerende schuldeiser expliciet wordt vermeld aan de rechtbank.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.