ECLI:NL:RBROT:2023:2364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/2726 en ROT 21/2866
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de lastoplegging op grond van de Warenwet met betrekking tot een slijpmachine

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eiseressen en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiseressen, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], hebben bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die hen een aantal lasten had opgelegd met betrekking tot de veiligheid van een slijpmachine die zij produceerden en verhandelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de slijpmachine niet voldeed aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van de Machinerichtlijn, en dat er een gevaar uitging van de machine. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de last om houders van de slijpmachine te informeren over de gevaren die van de machine uitgaan, gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de eiseressen niet opwogen tegen het belang van de veiligheid en gezondheid van mensen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de last voldoende duidelijk was en dat de eiseressen in staat waren om aan de last te voldoen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van fabrikanten en importeurs onder de Warenwet en de Machinerichtlijn, en de noodzaak om risico's voor de veiligheid van gebruikers te minimaliseren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/2726 en ROT 21/2866

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres 1] , te [plaats 1] , eiseres 1,

gemachtigde: mr. J.M. Smits,
en

[naam eiseres 2] , te [plaats 2] (Verenigde Staten), eiseres 2,

gemachtigden: mr. G.J.M. de Jager,
tezamen: eiseressen
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Smit.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit) heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als rechtsvoorganger van verweerder, een zogenoemde beschikking Non-conformiteit Productveiligheid Warenwet afgegeven en aan [naam eiseres 1] een aantal lasten opgelegd.
Eiseressen hebben afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres 1 heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 20 maart 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:2339) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na het bekendmaken van het besluit op bezwaar.
Bij besluiten van 15 april 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal van de aan [naam eiseres 1] opgelegde lasten ingetrokken.
Eiseressen hebben afzonderlijk tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres 1 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:5091) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2023. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn verschenen [naam persoon 1] , namens [naam eiseres 1] , en [naam persoon 2] , namens verweerder.

Overwegingen

Feiten
1.1
Op 10 september 2019 heeft een inspecteur van de Inspectie SZW een inspectie uitgevoerd op de locatie van [naam sportcentrum] , gelegen aan de [adres] te [plaats 3] . Tijdens de inspectie is de toezichthouder een slijpmachine getoond van het merk [merknaam] (de slijpmachine). Dit betreft een machine voor het slijpen van de messen van zogenoemde kooigrasmaaiers. De slijpmachine, bedoeld voor professioneel gebruik door bijvoorbeeld golfbanen en gemeentelijke groendiensten, wordt gemaakt door [naam eiseres 2] en geïmporteerd in Nederland door [naam eiseres 1] .
1.2
De inspecteur heeft de slijpmachine beperkt technisch onderzocht. Op basis van de inspectiebevindingen is verweerder van mening dat de slijpmachine niet in overeenstemming is met het Warenwetbesluit machines waarmee Richtlijn 2006/42/EG (de Machinerichtlijn) is geïmplementeerd. Het gaat om diverse tekortkomingen, bestaande uit administratieve non-conformiteit, procedurele non-conformiteit en technische non-conformiteit. Gelet op de overtredingen en de aard van het gevaar verbonden aan non-conformiteit van het product en de kans op blootstelling aan gevaar, moet het risico volgens verweerder als hoog wordt beschouwd. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres:
  • op grond van artikel 27, eerste lid, van de Warenwet gelast alle noodzakelijke maatregelen te treffen opdat de slijpmachine in overeenstemming wordt gebracht met de essentiële eisen van bijlage I van de Machinerichtlijn (1); en
  • op grond van artikel 21, eerste en tweede lid, van de Warenwet gelast alle houders van reeds uitgeleverde machines op de hoogte te brengen van het gevaar dat van de machines uitgaat (2a) en deze machines terug te roepen (2b).
Standpunten van partijen
2.1
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder het bezwaar van eiseressen gedeeltelijk gegrond verklaard en lastonderdelen 1 en 2b ingetrokken. Last 2a heeft verweerder bij het bestreden besluit geherformuleerd. De last luidt thans als volgt:
“Ik gelast [naam eiseres 1] om de houders en de vermoedelijke houders van door haar geleverde exemplaren van de slijpmachine [merknaam] onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de mens dat van die machine uitgaat. Daartoe dient [naam eiseres 1] haar afnemers erover te informeren dat de slijpmachine [merknaam] niet is voorzien van alle noodzakelijke beschermingsmiddelen om aanraking met draaiende delen te kunnen voorkomen. Men kan bekneld raken tussen de onbeschermde (draaiende) messen van de kooimaaier. Deze informatie moet onverwijld, en duidelijk leesbaar per brief op briefpapier van [naam eiseres 1] aan de (vermoedelijke) houders worden verstuurd.”
2.2
Verweerder heeft deze last gebaseerd op artikel 21, eerste lid, van de Warenwet. Aan verweerders besluitvorming ligt ten grondslag dat de slijpmachine gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van mensen omdat de slijpmachine niet is voorzien van alle noodzakelijke beschermingsmiddelen om aanraking met draaiende delen aan de achterkant van de machine te kunnen voorkomen. Het toekennen van een certificaat of het aanbrengen van een CE-markering heeft weliswaar tot gevolg dat de slijpmachine binnen de Europese Unie wordt vermoed te voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen als vermeld in Bijlage I van de Machinerichtlijn, maar dat laat onverlet dat de bevindingen van de inspecteur hebben uitgewezen dat dit vermoeden niet terecht was. Daartoe wijst verweerder erop dat de inspecteur heeft vastgesteld dat de slijpmachine niet is voorzien van alle noodzakelijke beschermingsmiddelen om aanraking met draaiende delen te kunnen voorkomen. De overtredingen en de aard van het gevaar verbonden aan de non-conformiteit van het product en de kans op blootstelling aan dat gevaar, maken dat het risico volgens de inspecteur als hoog wordt beschouwd. Door in de handleiding op te nemen dat aan de achterzijde van de slijpmachine een beschermende zone moet worden aangewezen onderkent [naam eiseres 2] , volgens verweerder, dat er gevaar uitgaat van de bewegende delen van de slijpmachine. Hoewel de operator van de slijpmachine zich aan de voorkant bevindt, is zonder afscherming niet te voorkomen dat derden in aanraking komen met de bewegende delen. Door een afscherming van bijvoorbeeld plexiglas of gaaswerk te maken kan het door [naam eiseres 1] geschetste probleem dat een afscherming het zicht belemmert, ondervangen worden. Dat een gebruiker de afscherming van de machine zou verwijderen indien deze erop zou zitten, is geen reden om de afscherming op een te verhandelen slijpmachine weg te laten. Wat betreft de evenredigheid van de last om houders op de hoogte te stellen van het gevaar, dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de veiligheid en gezondheid van mensen en/of de veiligheid van zaken en anderzijds het belang van [naam eiseres 1] om geen reputatieschade op te lopen doordat zij houders moet waarschuwen. Dit door [naam eiseres 1] gestelde belang weegt volgens verweerder niet op tegen het belang van het beschermen van de veiligheid en gezondheid van mensen. Aangezien houders snel op de hoogte moeten worden gebracht van het gevaar dat uitgaat van de slijpmachine ligt het ook in de rede dat [naam eiseres 1] de houders op de hoogte stelt. Zij beschikt immers over de adressen van de houders van de slijpmachines.
3. Eiseressen betogen, samengevat weergegeven, dat verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd en kenbaar op het standpunt heeft gesteld dat de slijpmachine een gevaar oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. Daartoe wijzen zij erop dat de slijpmachine door [naam eiseres 2] en door een zogenoemde notified body is onderworpen aan een uitgebreide conformiteitsbeoordeling en risicobeoordeling en dat naar aanleiding daarvan maatregelen zijn getroffen in overeenstemming met de zogenoemde 3-stappen methode als bedoeld in Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn, zodat de machine bediend, afgesteld en onderhouden kan worden zonder dat gebruikers aan een risico worden blootgesteld. Voor de achterzijde is niet gekozen voor een afscherming omdat dit het gebruik van de machine in grote mate zou beperken. Door een afscherming aan de achterkant te plaatsen is het voor de gebruiker niet mogelijk om het slijpproces voldoende goed te volgen en bij te sturen. Daarom is ervoor gekozen om aan de achterzijde van de machine een beschermende zone aan te wijzen, waarbij de eindgebruiker van de machine uitvoerig wordt geïnformeerd over de noodzaak om een geschikte bescherming aan te brengen aan de achterkant (dat wil zeggen een vergrendelde omheining) en een extra
E-stop. Daarmee is de slijpmachine volgens eiseressen in overeenstemming met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van de Machinerichtlijn. Dit volgt ook uit de reeds in bezwaar overgelegde documentatie, zoals het deskundigenrapport van ir. [naam deskundige] . De bestreden besluiten geven er geen blijk van dat verweerder deze documentatie alsmede de toelichting waarom de slijpmachine niet is voorzien van een afscherming, bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Voorts betogen eiseressen dat verweerder de risico’s in geval van aanraking met de slijpmachine te hoog inschat. Verweerder verwijst weliswaar naar het RIVM-rapport uit 2018 ‘Van gewenning naar herkenning”, maar heeft nimmer onderzocht of in het specifieke geval van de slijpmachine ook aanmerkelijke gezondheidsschade aan personen zou optreden bij aanraking van de bewegende delen. In dat verband wijzen zij erop dat uit interne tests is gebleken dat de haspel zelf slechts een beperkt gevaar kent, omdat de motor die de haspel aandrijft slechts een minimaal vermogen heeft (0.20 horsepower ofwel 0.15 kW). Tevens heeft de motor een zeer lage koppel (34 pounds per inch ofwel 3.84 newton meters), wat betekent dat de motor al bij zeer geringe weerstand (zoals obstructie door verkeerde objecten) zal uitvallen. Daarnaast ligt het ook niet voor de hand dat een persoon bekneld raakt tussen de bewegende delen van de machine (bijvoorbeeld met een vinger), omdat de tijd tussen de draaiende delen van de messen zo kort is dat de messen van de machine de vingers eigenlijk weer uit de machine duwen. Zelfs al zou men het mes van de machine raken, dan zal dit geen letsel tot gevolg hebben, nu de voorrand van het mes vrijwel altijd de botte (afgeschuinde) kant is (gelet op het feit dat men in de tegenovergestelde richting van de snijkant moet draaien). Het is derhalve mogelijk om de haspel aan te raken zonder gesneden te worden. Voorts betogen eiseressen dat de lastoplegging niet evenredig is en dat verweerder bij de belangenafweging ten onrechte niet heeft betrokken dat uitvoering van de aan [naam eiseres 1] opgelegde last schadelijk is voor haar commerciële belangen. Ten slotte wijst [naam eiseres 2] erop dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat een concurrent vergelijkbare machines produceert en daartegen geen maatregelen zijn genomen.
Beoordeling
4. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.1
Artikel 21 van de Warenwet vormt de grondslag van de aan [naam eiseres 1] opgelegde last. Voor de bevoegdheid van verweerder om maatregelen te gelasten is bepalend of waren naar het oordeel van Onze Minister gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens of, indien het technische voortbrengselen betreft, tevens gevaar opleveren voor de veiligheid van zaken. Gelet op deze formulering komt verweerder beoordelingsruimte toe en beoordeelt de rechtbank de beoordeling van het gevaar dat waren volgens verweerder opleveren met terughoudendheid.. Wel beoordeelt de rechtbank zonder terughoudendheid of verweerder van de juiste feiten is uitgegaan en of de motivering die hij aan zijn besluit ten grondslag legt deugdelijk is.
5.2
Op grond van artikel 3a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Warenwetbesluit machines zorgt de fabrikant of diens gemachtigde dat de machine voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen. In Bijlage I bij de Machinerichtlijn zijn de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen opgenomen. Daaronder vallen de beginselen van geïntegreerde veiligheid, zoals opgenomen onder punt 1.1.2 van Bijlage I. Hierin is opgenomen dat de machine zodanig ontworpen en gebouwd moet zijn dat zij bediend, afgesteld en onderhouden kan worden zonder dat personen aan een risico worden blootgesteld, wanneer deze handelingen onder de vastgestelde omstandigheden worden verricht, tevens rekening houdend met redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik. De genomen maatregelen moeten erop gericht zijn elk risico gedurende de te verwachten levensduur van de machine, met inbegrip van de fasen van het vervoer, het monteren, het demonteren, de buitenbedrijfstelling en de sloop, uit te sluiten. Bij het kiezen van de meest geschikte oplossing moet de fabrikant of diens gemachtigde de volgende beginselen toepassen, in aangeduide volgorde:
de risico's uitsluiten of zoveel mogelijk verminderen (veiligheid in het ontwerp en de bouw van de machine integreren),
de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen treffen voor risico's die niet kunnen worden uitgesloten,
de gebruikers informeren over de restrisico's ten gevolge van een tekortkoming van de getroffen beveiligingsmaatregelen, aangeven of een bijzondere opleiding vereist is en vermelden dat persoonlijke beschermingsmiddelen vereist zijn.
In Bijlage I bij de Machinerichtlijn wordt onder ‘gevaar’ verstaan een mogelijke bron van verwonding of aantasting van de gezondheid, en onder ‘risico’ wordt verstaan een combinatie van de waarschijnlijkheid en de ernst van een letsel of aantasting van de gezondheid die zich kan voordoen in een gevaarlijke situatie.
6.1
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten vastgehouden aan zijn standpunt dat gelet op het hoge risico een afscherming aan de achterzijde van de slijpmachine moet worden aangebracht om deze risico’s te vermijden. Dit valt onder de eerste stap als bedoeld in Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn. Omdat het risico al onder de eerste stap had kunnen worden uitgesloten hadden de maatregelen 2) en 3) niet aan de orde mogen komen. Daarmee zijn volgens verweerder de drie stappen als bedoeld in Bijlage 1, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn niet op de juiste wijze doorlopen.
6.2
Verweerder heeft in zijn besluitvorming zijn stelling dat de risico’s hoog zijn gebaseerd op de waarschuwing door [naam eiseres 2] als bedoeld in de derde stap van Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn en het RIVM rapport 2018-0172. In bezwaar en beroep hebben eiseressen gemotiveerd uiteengezet dat de gevaren beperkter zijn dan door verweerder wordt aangenomen op basis van de beperkte inspectie die heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer is aangevoerd dat de motor die de haspel aandrijft niet veel vermogen heeft en bij enige obstructie zal uitvallen. Door zich op het standpunt te stellen dat het gevaar om in aanraking te kunnen komen met draaiende delen van de slijpmachine reeds voldoende aanleiding geeft tot oplegging van de last, zonder daarin expliciet in te gaan op het betoog van eiseressen en zonder de mate van het gevaar nader te onderbouwen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het risico dermate hoog is dat een afscherming aan de achterzijde noodzakelijk is om dit risico te vermijden. Daarmee heeft verweerder zich in de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de slijpmachine een gevaar oplevert en dat de aan [naam eiseres 1] opgelegde last is aangewezen. Gelet hierop zijn de beroepen gegrond en dienen de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
7. Aanleiding bestaat om te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand kunnen blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8.1
In het verweerschrift heeft verweerder aan de hand van de specificaties van de slijpmachine en de gebruikshandleiding de ernst van de gevaren die de machine oplevert nader gemotiveerd. In dat verband heeft hij erop gewezen dat aan de slijpmachine drie gevaren zijn geïdentificeerd:
de aangedreven maaikorf;
de slijpsteen;
de slede met draaiende slijpsteen (traversebeweging).
Met betrekking tot de maaikorf heeft verweerder erop gewezen dat de kinetische energie die in de draaiende maaikorf aanwezig is op 5.466J wordt ingeschat. De ervaring leert dat het in aanraking komen of bekneld raken tussen een draaiende maaikorf met een dergelijke hoeveelheid kinetische energie tot gevolg heeft dat er sprake zal zijn van ernstig letsel zoals kneuzingen, verbrijzeling of amputatie. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor het gevaar het koppel van de motor niet de bepalende factor is omdat de motor door middel van een haakse overbrenging de maaikorf aandrijft. Met betrekking tot de slijpsteen heeft verweerder erop gewezen dat aanraking met de steen ernstige schaaf en/of verbrandingswonden tot gevolg kan hebben en dat er daarnaast slijpdeeltjes (vonken) vrij kunnen komen die huid- en/of oogletsel kunnen veroorzaken. Met betrekking tot de traversebeweging heeft verweerder gesteld dat in de veiligheidskunde een snelheid van zijdelingse verplaatsing van 10 mm/s algemeen wordt aanvaard als een snelheid waarbij er nog voldoende reactietijd is om een beknelling te voorkomen. In het geval van de slijpmachine wordt in de gebruikshandleiding een snelheid van de zijdelingse verplaatsing aanbevolen die ligt tussen 4 en 6 meter per minuut, wat overeenkomt met een snelheid van 100mm/s. In dit geval is de aanbevolen snelheid aldus een factor 10 te hoog om te reageren als een beknelling dreigt wat ernstige verwondingen zoals kneuzingen, gebroken botten of amputatie tot gevolg kan hebben.
8.2
Met deze nadere onderbouwing heeft verweerder alsnog uitvoerig uiteengezet welk gevaar (bron van letsel) er van de slijpmachine uitgaat en heeft daarbij voldoende gemotiveerd dat het gevaar niet gering is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt kunnen baseren op het technisch onderzoek van de inspecteur, de specificaties van de slijpmachine en de gebruikshandleiding daarvan, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Daarmee heeft verweerder alsnog voldoende gemotiveerd dat er gevaar uitgaat van de slijpmachine en is het in de bestreden besluiten geconstateerde gebrek hersteld. Ook het betoog dat de aanraking van de draaiende messen geen letsel tot gevolg zal hebben, wat daar ook van zij, kan eiseressen niet baten, omdat verweerder zoals uiteengezet in 8.1 naast de maaikorf nog andere gevaren heeft vastgesteld.
9.1
De vraag die vervolgens voorligt is of [naam eiseres 2] of [naam eiseres 1] op de juiste wijze en dus in de juiste volgorde de drie stappen hebben gezet als bedoeld in Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn. Dit betekent dat de genomen maatregelen erop gericht moeten zijn elk risico gedurende de te verwachten levensduur van de machine uit te sluiten. Bij het kiezen van de meest geschikte oplossingen moet de fabrikant of diens gemachtigde de volgende beginselen toepassen, in de aangeduide volgorde: (1) de risico’s uitsluiten of zoveel mogelijk verminderen (veiligheid in het ontwerp en de bouw van de machine integreren), (2) de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen treffen voor risico’s die niet kunnen worden uitgesloten, (3) de gebruikers informeren over de restrisico’s ten gevolge van een tekortkoming van de getroffen beveiligingsmaatregelen, aangeven of een bijzondere opleiding vereist is en vermelden dat persoonlijke beschermingsmiddelen vereist zijn.
9.2
Omdat de achterkant van de slijpmachine door het ontwerp ervan vrij toegankelijk is, bestaat het risico dat iemand in aanraking komt met de daar aanwezige bewegende delen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseressen enkel de gebruikers hebben geïnformeerd over de risico’s en dus enkel aan stap 3) hebben voldaan. Uit de tekst van Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn volgt dat in eerste instantie de risico’s dienen te worden uitgesloten of zoveel mogelijk verminderd dienen te worden (stap 1) en dat voor risico’s die niet uitgesloten kunnen worden de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen getroffen dienen te worden.
9.3
In dit geval heeft [naam persoon 1] namens eiseressen ter zitting nader toegelicht dat het plaatsen van een afscherming aan de achterzijde van de slijpmachine technisch gezien mogelijk is en dat om budgettaire redenen daar niet voor is gekozen. De machine neemt dan een grotere ruimte in beslag en niet alle afnemers hebben die ruimte tot hun beschikking. Voorts heeft [naam persoon 1] verklaard dat het monitoren en het bijsturen van het slijpproces gebeurt vanaf de voorkant van de machine en dat de bediener aan de achterzijde niets te zoeken heeft. Naar het oordeel van de rechtbank valt dan ook niet in te zien dat het plaatsen van een kap aan de achterzijde, zoals betoogd in het door eiseressen aangehaalde deskundigenrapport van ir. [naam deskundige] , het gebruik van de slijpmachine in ernstige mate zou beperken. Daarbij heeft verweerder er in de bestreden besluiten op kunnen wijzen dat het probleem dat een afscherming het zicht belemmert ondervangen kan worden door een afscherming van bijvoorbeeld plexiglas of gaaswerk te maken. Gelet op de toelichting ter zitting is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat de risico’s die uitgaan van de slijpmachine niet kunnen worden weggenomen en dat het achterwege laten van een afscherming een ontwerpkeuze betreft. Uit het vorenstaande volgt dat het vastgestelde gevaar dat van de slijpmachine uitgaat weggenomen had moeten worden en dat niet kon worden volstaan met het waarschuwen voor dat gevaar in de gebruikshandleiding. Dit betreft immers een organisatorische maatregel die leidt tot een lager veiligheidsniveau. Nu het gevaar niet is uitgesloten of zoveel mogelijk is verminderd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet alle stappen van onderdeel 1.1.2 van Bijlage I van de Machinerichtlijn op juiste wijze zijn doorlopen, zodat de slijpmachine niet geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van de Machinerichtlijn.
9.4
Op grond van het vorenstaande en gelet op (de mate van) het risico dan van de machine uitgaat, heeft verweerder zich alsnog voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van de slijpmachine een gevaar uitgaat, als bedoeld in artikel 21 van de Warenwet. Gelet hierop heeft verweerder over kunnen gaan tot het opleggen van de last zoals opgenomen in 2.1. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de (economische) belangen van eiseressen om reputatieschade te voorkomen niet opwegen tegen het (algemeen) belang van de veiligheid en gezondheid van mensen. Daarbij is nog van belang dat de last enkel ziet op het informeren van de houders en niet zover strekt dat de geleverde machines terug zouden moeten worden geroepen. Dat de last feitelijk betekent dat de machines door de houders niet meer gebruikt zouden mogen worden, dient voor rekening en risico van eiseressen te komen. Daarbij is nog wel van belang dat ter zitting is verklaard dat slechts een beperkt aantal machines in het distributiegebied van [naam eiseres 1] in gebruik is, zodat niet valt in te zien dat het in overeenstemming brengen van die machines met de wet- en regelgeving onevenredig is te achten. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de aan [naam eiseres 1] opgelegde last onevenredig is.
10. De beroepsgrond dat de aan [naam eiseres 1] opgelegde last onvoldoende duidelijk is slaagt niet. Uit de last zelf is voldoende duidelijk op te maken wat van haar wordt verwacht. Bovendien is voor [naam eiseres 1] aan de hand van haar eigen administratie betrekkelijk eenvoudig na te gaan welke afnemers thans (nog) in het bezit zijn van de door haar geleverde slijpmachine.
11. Ter zitting heeft [naam eiseres 2] haar beroepsgrond dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden laten vallen, zodat deze grond geen verdere bespreking meer behoeft.
12. Gelet op hetgeen in 8.1. tot en met 10 is overwogen ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
13. Gelet op wat onder 6.2 is overwogen bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseressen afzonderlijk het door hen betaalde griffierecht vergoedt en verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- per partij (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de meervoudige kamer, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan [naam eiseres 1] en aan [naam eiseres 2] afzonderlijk het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [naam eiseres 1] tot een bedrag van € 1.674,- en van [naam eiseres 2] tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. M.V. van Baaren en mr. C.A. Geleijnse, leden, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 maart 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

BIJLAGE

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (Machinerichtlijn)
BIJLAGE I
Essentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffende het ontwerp en de bouw van machines
(…)
1.1.1.
Definities
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. Gevaar: een mogelijke bron van verwonding of aantasting van de gezondheid;
(…)
e) Risico: combinatie van de waarschijnlijkheid en de ernst van een letsel of aantasting van de gezondheid die zich kan voordoen in een gevaarlijke situatie
(…)
1.1.2. Beginselen van geïntegreerde veiligheid
a. a) De machine moet zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij bediend, afgesteld en onderhouden kan worden zonder dat personen aan een risico worden blootgesteld, wanneer deze handelingen onder de vastgestelde omstandigheden worden verricht, tevens rekening houdend met redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik.
De genomen maatregelen moeten erop gericht zijn elk risico gedurende de te verwachten levensduur van de machine, met inbegrip van de fasen van het vervoer, het monteren, het demonteren, de buitenbedrijfstelling en de sloop, uit te sluiten.
b) Bij het kiezen van de meest geschikte oplossingen moet de fabrikant of diens gemachtigde de volgende beginselen toepassen, in de aangeduide volgorde:
  • de risico’s uitsluiten of zoveel mogelijk verminderen (veiligheid in het ontwerp en de bouw van de machine integreren),
  • de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen treffen voor risico’s die niet kunnen worden uitgesloten,
  • de gebruikers informeren over de restrisico’s ten gevolge van een tekortkoming van de getroffen beveiligingsmaatregelen, aangeven of een bijzondere opleiding vereist is en vermelden dat persoonlijke beschermingsmiddelen vereist zijn.
c) Bij ontwerp en bouw van de machine en bij het opstellen van de gebruiksaanwijzing moet de fabrikant of diens gemachtigde niet alleen het beoogde gebruik van de machine maar ook elk redelijkerwijs voorzienbare verkeerd gebruik voor ogen houden.
De machine moet zo zijn ontworpen en gebouwd om abnormaal gebruik, indien dat een risico zou inhouden, te voorkomen. In voorkomend geval moet de gebruiksaanwijzing de aandacht van de gebruiker vestigen op te ontraden gebruik dat, zoals de ervaring heeft uitgewezen, van de machine kan worden gemaakt.
d) Bij ontwerp en bouw van de machine moet rekening worden gehouden met de belemmeringen die de bediener ondervindt door een noodzakelijk of te voorzien gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
e) De machine moet worden geleverd met alle speciale uitrusting en accessoires die essentieel zijn om deze veilig te kunnen afstellen, onderhouden en gebruiken.
1.2.5. Keuze van de bedienings- of bedrijfsmodus
De gekozen bedienings- of bedrijfsmodus moet voorrang hebben op alle andere bedienings- of bedrijfsmodi, met uitzondering van de noodstopinrichting.
Als de machine is ontworpen en gebouwd om gebruikt te worden volgens verschillende bedienings- of bedrijfsmodi, waarbij verschillende beschermingsmaatregelen en/of werkwijzen vereist zijn, moet de machine voorzien zijn van een in elke stand vergrendelbare functiekeuzeschakelaar. Elke positie van de functiekeuzeschakelaar moet duidelijk herkenbaar zijn en mag slechts met één bedienings- of bedrijfsmodus verbonden zijn.
Om het gebruik van bepaalde functies van de machine tot bepaalde categorieën bedieners te beperken, mag de keuzeschakelaar door andere middelen worden vervangen.
Als de machine voor bepaalde handelingen moet kunnen functioneren met een verplaatste of verwijderde afscherming en/of een uitgeschakelde beveiligingsinrichting, moet de functiekeuzeschakelaar voor de bedienings-of bedrijfsmodus tegelijkertijd:
  • alle andere bedienings- of bedrijfsmodi uitschakelen;
  • de werking van gevaarlijke functies uitsluitend mogelijk maken door middel van bedieningsorganen die onafgebroken moeten worden bediend;
  • de werking van gevaarlijke functies alleen mogelijk maken in omstandigheden met een verminderd risico en daarbij elk gevaar ingevolge aan elkaar geschakelde regelingen voorkomen;
  • de werking van gevaarlijke functies door gewilde of ongewilde invloed op de sensoren van de machine, onmogelijk maken.
Indien aan deze vier voorwaarden niet gelijktijdig kan worden voldaan, moet de functiekeuzeschakelaar andere beschermingsvoorzieningen in werking stellen, die zijn ontworpen en gebouwd om een veilige werkruimte te garanderen.
Verder moet de bediener vanaf de bedieningspost het functioneren van de onderdelen waarop hij invloed uitoefent, kunnen beheersen.
1.3.7. Risico’s in verband met bewegende delen
De bewegende delen van de machine moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat wat betreft risico voor aanraking waardoor zich ongelukken zouden kunnen voordoen, wordt voorkomen, of, wanneer risico’s blijven bestaan, voorzien zijn van afschermingen of beveiligingsinrichtingen.
Alle nodige maatregelen moeten worden genomen om het onverwacht blokkeren van bewegende delen die bij het werk zijn betrokken, te verhinderen. Wanneer ondanks deze voorzorgsmaatregelen het waarschijnlijk is dat een blokkering kan optreden, moet waar nodig worden gezorgd dat deze blokkering met de nodige specifieke beschermingsmiddelen en gereedschappen zonder gevaar kan worden verholpen.
Deze specifieke beschermingsmiddelen moeten in de gebruiksaanwijzing en, indien mogelijk, op de machine zelf worden vermeld, met een beschrijving van het gebruik ervan.
Warenwet
Artikel 21
1. Indien waren naar het oordeel van Onze Minister gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens gevaar opleveren voor de veiligheid van zaken, kan hij met het oog op de bescherming van die belangen degene die de waar of het voortbrengsel verhandelt of heeft verhandeld, gelasten om de houders dan wel de vermoedelijke houders van die waar onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar. Degene tot wie de last is gericht, geeft daaraan onverwijld gevolg.
(…)
Warenwetbesluit machines
Artikel 3a
1. De fabrikant of diens gemachtigde:
a. zorgt dat de machine voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen;
b. zorgt dat het technisch dossier beschikbaar is en voldoet aan bijlage VII, onder A, bij de richtlijn;
c. verstrekt de noodzakelijke informatie, waaronder in ieder geval de gebruiksaanwijzing;
d. stelt de EG-verklaring van overeenstemming op die voldoet aan bijlage II, deel 1, onder A, bij de richtlijn en zorgt dat deze de machine vergezelt;
e. brengt de CE-markering, bedoeld in artikel 6, op de machine aan, alvorens een machine in de handel te brengen of in bedrijf te stellen.