6.5.Tot slot doen Milati en Foley nog een beroep op diverse rechtsbeginselen, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
7. De last als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Warenwet vormt een zogenoemde enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen. Gelet op artikel 5:2, tweede lid, van de Awb vormt een dergelijke last zonder dwangsom, die te vergelijken is met een bindende aanwijzing, geen herstelsanctie. Dit betekent dat het in artikel 5:4, tweede lid, van de Awb neergelegde bepaaldheidsgebod daarop niet van toepassing is en dat verweerder in overeenstemming met de tekst van artikel 21, eerste lid, van de Warenwet beoordelingsruimte toekomt. Niettemin kan door verweerder niet lichtvaardig worden overgegaan tot oplegging van een dergelijke last, alleen al omdat het niet uitvoeren van een dergelijke last, gelet op artikel 21, derde lid, van de Warenwet een misdrijf oplevert. Verder gelden op grond van het Warenwetbesluit machines, dat op zijn beurt verwijst naar de Machinerichtlijn, specifieke veiligheidsnormen voor de slijpmachine. Het ligt dan ook in de rede dat verweerder zich bij zijn oordeelvorming richt op deze normen.
8. De vraag die daarom voorligt is of Foley of Milati op de juiste wijze en dus in de juiste volgorde de drie stappen heeft gezet als bedoeld in Bijlage 1, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn. Dit betekent dat de genomen maatregelen erop gericht moeten zijn elk risico gedurende de te verwachten levensduur van de machine uit te sluiten. Bij het kiezen van de meest geschikte oplossingen moet de fabrikant of diens gemachtigde de volgende beginselen toepassen, in de aangeduide volgorde: (1) de risico’s uitsluiten of zoveel mogelijk verminderen (veiligheid in het ontwerp en de bouw van de machine integreren), (2) de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen treffen voor risico’s die niet kunnen worden uitgesloten, (3) de gebruikers informeren over de restrisico’s ten gevolge van een tekortkoming van de getroffen beveiligingsmaatregelen, aangeven of een bijzondere opleiding vereist is en vermelden dat persoonlijke beschermingsmiddelen vereist zijn.
9. Verweerder heeft bij het bestreden besluit en ter zitting vastgehouden aan zijn standpunt dat een afscherming aan de achterzijde moet worden aangebracht om risico’s te vermijden. Dit valt onder de eerste stap. Volgens verweerder zijn daardoor niet de drie stappen als bedoeld in Bijlage 1, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn op de juiste wijze doorlopen. Ter zitting hebben Milati en Foley, net als in hun eerdere stukken, daartegen aangevoerd dat deze drie stappen wel degelijk op de juiste wijze zijn doorlopen. De reden dat ervoor is gekozen om geen afscherming aan de achterzijde aan te brengen, is dat dit het gebruik van de machine in grote mate zou beperken. Aan de achterzijde moeten de te slijpen delen van de (verschillende) maaimachines worden aangebracht. Om te controleren of het slijpproces goed verloopt moet de medewerker die de slijpmachine bedient regelmatig de achterzijde controleren waarbij hij de machine moet uitzetten. Voor zover een scherm al zou passen (in verband met de verschillende formaten maaikorven), zou het slijpproces ernstig worden verstoord als dit scherm telkens omhoog/opzij en weer omlaag/opzij moet worden gebracht en is de machine, die is voorzien van een EG-verklaring van overeenstemming en CE-markering, niet goed te gebruiken. Om die reden menen zij dat Foley evenmin de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen hoeft te treffen voor risico’s die niet kunnen worden uitgesloten (stap 2), zodat ervoor is gekozen de gebruikers te informeren over de restrisico’s ten gevolge van een tekortkoming van de getroffen beveiligingsmaatregelen en heeft Milati de gebruikers opgeleid (stap 3). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onder die omstandigheden niet in redelijkheid kunnen vasthouden aan zijn stelling dat aan de achterzijde een al dan niet beweegbaar scherm zou moeten worden aangebracht om de slijpmachine aan de veiligheidseisen te laten voldoen. Het bestreden besluit kampt derhalve naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met een motiveringsgebrek.
10. Dit betekent echter nog niet dat de voorzieningenrechter ervan overtuigd is dat Foley of Milati voldoende hebben gedaan om te voldoen aan de eerste en tweede stap. Zo is het de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat de slijpmachine niet automatisch stopt als de bediener ervan naar de achterzijde gaat. Verder heeft verweerder – zij het voor het eerst ter zitting – geopperd dat ook met een lichtsensor kan worden gewerkt die zorgt voor stopzetting van de slijpmachine indien de medewerker zich naar de achterzijde van de machine begeeft. Dit is evenwel niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
11. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit zijn stelling dat de risico’s hoog zijn gebaseerd op de waarschuwing door Foley als bedoeld in de derde stap van Bijlage 1, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn en het RIVM rapport 2018-0172. Juist gelet op de uitgebreid gemotiveerde uiteenzetting door Foley en Milati in bezwaar en beroep dat de gevaren beperkter zijn dan door verweerder wordt aangenomen op basis van de beperkte inspectie die heeft plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerders motivering in het bestreden besluit ook op dit punt onvoldragen is. Ter zitting heeft verweerder aan de hand van een demonstratie van de koppel van de slijpmachine de stelling van Foley en Milati weersproken dat de risico’s op gevaar gering zijn. Dit zou verweerder mogelijk in beroep nog nader kunnen onderbouwen.
12. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van Milati bij schorsing van de last groter is dan het belang van verweerder bij oplegging van de last. De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit voor zover daarin het primaire besluit niet is herroepen en het gehandhaafde lastonderdeel 2a is geherformuleerd schorsen en ook het primaire besluit voor zover dit niet is herroepen schorsen. De schorsing duurt tot de rechtbank op de hoofdzaak heeft beslist.
13. Gelet hierop kan en zal de voorzieningenrechter de overige beroepsgronden onbesproken laten en geen toepassing geven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb (kortsluiting).
14. Omdat de voorzieningenrechter de verzochte voorlopige voorziening treft, bepaalt zij dat verweerder aan Milati het betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door Milati gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).