ECLI:NL:RBROT:2023:2334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C/10/643023 / HA ZA 22-645
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en turboliquidatie in civiele procedure

In deze civiele procedure, die op 15 maart 2023 door de Rechtbank Rotterdam is uitgesproken, staat de aansprakelijkheid van bestuurders centraal in het kader van een turboliquidatie. De eisers, bestaande uit verschillende families, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die als bestuurders van een ontbonden vennootschap worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap, [bedrijf01], op het moment van ontbinding nog baten had, wat betekent dat de bestuurder, [naam11], onzorgvuldig heeft gehandeld door de vennootschap te ontbinden zonder vereffening. Dit heeft geleid tot de conclusie dat [naam11] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de eisers hebben geleden door het niet nakomen van verplichtingen door [bedrijf01]. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op basis van de onbetaalde vorderingen van de eisers op [bedrijf01]. Daarnaast zijn er buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten toegewezen. De vorderingen tegen [naam12], die niet als bestuurder was aangemerkt, zijn afgewezen. In reconventie hebben de gedaagden gevorderd om de gelegde beslagen op te heffen, wat gedeeltelijk is toegewezen, met de verplichting voor de eisers om de beslagen op te heffen ten aanzien van [naam12].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643023 / HA ZA 22-645
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van

1.[naam01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[naam02],
wonende te [woonplaats01] ,
3.
[naam03],
wonende te [woonplaats02] ,
4.
[naam04],
wonende te [woonplaats03] ,
5.
[naam05],
wonende te [woonplaats04] ,
6.
[naam06],
wonende te [woonplaats04] ,
7.
[naam07],
wonende te [woonplaats05] ,
8.
[naam08],
wonende te [woonplaats06] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Evers te Amsterdam,
tegen

1.[naam09] ,

wonende te [woonplaats07] ,
2.
[naam10],
wonende te [woonplaats07] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.A.J. van Wingerden te Dordrecht.
Partijen worden hierna [naam01] c.s. en [naam09] c.s. genoemd.
[naam01] c.s. worden afzonderlijk aangeduid als familie [familienaam02] (eisers in conventie sub 1 en 2 gezamenlijk), [naam03] , [naam04] , familie [familienaam01] (eisers in conventie sub 5 en 6 gezamenlijk), [naam07] en [naam08] .
[naam09] c.s. worden afzonderlijk aangeduid als [naam11] en [naam12] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juli 2022, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6;
  • de brief van de rechtbank van 18 oktober 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de brief van de rechtbank van 5 december 2022 met een zittingsagenda;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overlegging aanvullende producties van [naam01] c.s., met producties 16 tot en met 20;
  • de mondelinge behandeling van 19 januari 2023 en de door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[familienaam02] , [naam03] , [naam04] , familie [familienaam01] , [naam07] en [naam08] hebben in 2019/2020 ieder voor zich koop-/aannemingsovereenkomsten gesloten met [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). De overeenkomsten hebben betrekking op het leveren en plaatsen van kunststof kozijnen en/of het realiseren van een dakopbouw met toebehoren en/of het leveren en monteren van vensterbanken, raamhorren en rolluiken.
2.2.
[naam11] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf01] .
2.3.
[naam12] is de vader van [naam11] .
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2021 is [bedrijf01] bij verstek veroordeeld tot betaling aan familie [naam01] van € 13.420,24, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
2.5.
Op 22 juli 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis gewezen, waarin de vorderingen van familie [familienaam01] tegen [bedrijf01] bij verstek zijn toegewezen.
2.6.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2021 is [bedrijf01] bij verstek veroordeeld tot betaling aan [naam04] van € 10.455,00, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
2.7.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021 is [bedrijf01] bij verstek veroordeeld tot betaling aan [naam07] van € 776,50, tot uitvoering/herstel van de in het vonnis genoemde werkzaamheden en tot betaling van de proceskosten.
2.8.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2021 is [bedrijf01] bij verstek veroordeeld tot betaling aan [naam03] van € 12.783,40, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
2.9.
Op 25 maart 2021 (met een aanvulling op 20 oktober 2021) heeft TOP Expertise een expertiserapport uitgebracht met betrekking tot de door [bedrijf01] in opdracht van [naam07] uitgevoerde werkzaamheden. TOP Expertise begroot de herstel- en verbeterkosten op € 6.390,00 inclusief btw.
2.10.
Op 19 oktober 2021 heeft TOP Expertise een expertiserapport uitgebracht met betrekking tot de door [bedrijf01] in opdracht van [naam08] uitgevoerde werkzaamheden. TOP Expertise begroot de herstel- en verbeterkosten op € 37.150,00 exclusief btw (€ 44.951,50 inclusief btw).
2.11.
[bedrijf01] is op 17 december 2021 ontbonden. Op 20 december 2021 is in het Handelsregister geregistreerd dat de ontbonden vennootschap is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 17 december 2021. [naam11] is de bewaarder van boeken en bescheiden van [bedrijf01] .
2.12.
Op 25 april 2022 is Lider kozijnen en bouwbedrijf B.V. (hierna: Lider) opgericht. Enig bestuurder en aandeelhouder van Lider is [bedrijf02] . [naam11] is enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf02] .
2.13.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben [naam01] c.s. op 11 juli 2022 conservatoir beslag gelegd:
  • ten laste van [naam11] op de woning aan de [adres01] te Dordrecht;
  • ten laste van [naam12] op de woning aan de [adres02] te Dordrecht;
  • ten laste van [naam12] op de auto met kenteken [kenteken01] ;
  • ten laste van [naam12] op de bankrekening bij ING Bank N.V. met rekeningnummer [rekeningnummer01] .
2.14.
Bij brieven van 12 juli 2022 hebben [naam01] c.s. [naam09] c.s. gesommeerd tot betaling van de door [bedrijf01] onbetaald gelaten bedragen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[naam01] c.s. vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [naam09] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 14.915,23 aan familie [naam01] ;
een bedrag van € 13.989,75 aan [naam03] ;
een bedrag van € 11.519,94 aan [naam04] ;
een bedrag van € 15.394,35 aan familie [familienaam01] ;
en bedrag van € 7.782,17 aan [naam07] ;
een bedrag van € 46.161,50 aan [naam08] ;
te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsommen vanaf de dag van het verstrijken van de betalingstermijn, althans vanaf de dag van dagvaarding;
2) [naam09] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling ter zake van buitengerechtelijke incassokosten van:
een bedrag van € 924,15 aan familie [naam01] ;
een bedrag van € 914,90 aan [naam03] ;
een bedrag van € 890,20 aan [naam04] ;
een bedrag van € 928,94 aan familie [familienaam01] ;
en bedrag van € 764,11 aan [naam07] ;
een bedrag van € 1.236,62 aan [naam08] ;
3. [naam09] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.402,57 aan beslagkosten;
4. [naam09] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en met nakosten.
3.1.1.
Aan hun vorderingen leggen [naam01] c.s. - samengevat - ten grondslag dat [naam11] als statutair bestuurder en [naam12] als feitelijk leidinggevende aansprakelijk jegens hen zijn omdat [naam09] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door:
i. ervoor te zorgen dat [bedrijf01] haar verplichtingen niet (meer) na kon komen;
ii. [bedrijf01] te ontbinden zonder vereffening terwijl er nog baten waren;
iii. dezelfde activiteiten voort te zetten via Lider.
Aan [naam09] c.s. kan persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt en zij zijn dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de door [naam01] c.s. geleden schade, die gelijk te stellen is aan de bedragen die [bedrijf01] op grond van de verstekvonnissen (zie onder 2.4 tot en met 2.8) respectievelijk de expertiserapporten (zie onder 2.9 en 2.10) aan [naam01] c.s. verschuldigd is.
3.2.
Het verweer van [naam09] c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam01] c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.2.1.
[naam09] c.s. voeren daartoe - samengevat - aan dat zij niet aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schulden van [bedrijf01] . Subsidiair betwisten zij de hoogte van de vorderingen van [naam07] en [naam08] . Ook betwisten zij de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam09] c.s. vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam01] c.s. te gebieden om de door hen gelegde conservatoire beslagen op te heffen binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 200.000,00, dan wel door de rechtbank te bepalen bedragen;
te verklaren voor recht dat de door [naam01] c.s. gelegde beslagen onrechtmatig zijn geweest;
[naam01] c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.1.
Aan hun vorderingen leggen [naam09] c.s. - samengevat - ten grondslag dat [naam01] c.s. misbruik van recht hebben gemaakt door het instellen van de vorderingen in conventie en dat summierlijk gebleken is van de ondeugdelijkheid van die vorderingen.
3.5.
[naam01] c.s. voeren verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam09] c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens [naam01] c.s. is er geen grond voor opheffing van de gelegde beslagen.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank

4.1.
In deze procedure hebben zes eisers in één dagvaarding vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden. Daarmee is sprake van subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen. Voor de vraag of de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, geldt dat de optelregel van artikel 94 Rv niet moet worden toegepast. De vorderingen worden afzonderlijk beschouwd. De vorderingen van familie [familienaam02] , [naam03] , [naam04] , familie [familienaam01] en [naam07] bedragen minder dan € 25.000,00 en moeten op grond van artikel 93 sub a Rv door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Ten aanzien van de vordering van [naam08] , die het bedrag van € 25.000,00 overschrijdt, is de rechtbank wel bevoegd. Beide partijen zijn echter uitgegaan van de bevoegdheid van de rechtbank voor alle vorderingen. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen, zowel vanuit feitelijk als juridisch oogpunt, is het vanuit proceseconomisch oogpunt ook wenselijk dat alle vorderingen door één rechter worden beslist. Om dat te bewerkstelligen, zou de route van verwijzing en voeging van zaken (artikelen 220-222 Rv) moeten worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van [naam01] c.s. niet kan worden verlangd dat zij deze - omslachtige - route volgen om de zaken uiteindelijk toch weer bij elkaar te krijgen. Verwijzing van de zaken van familie [familienaam02] , [naam03] , [naam04] , familie [familienaam01] en [naam07] naar de kantonrechter zal wegens strijd met de goede procesorde dan ook achterwege worden gelaten.
in conventie
4.2.
Het gaat in deze procedure om de vraag of [naam09] c.s. op grond van onrechtmatige daad (bestuurdersaansprakelijkheid) aansprakelijk zijn voor de door [naam01] c.s. gestelde schade. Ten tijde van de verweten gedragingen was [naam11] statutair bestuurder van [bedrijf01] . Dat geldt niet voor [naam12] ; hij was formeel geen bestuurder van [bedrijf01] . Tussen partijen is in geschil of [naam12] als feitelijk leidinggevende kan worden gelijkgesteld met een bestuurder. De rechtbank zal dit geschilpunt als eerste beoordelen.
De positie van [naam12]
4.3.
[naam01] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat [naam12] als feitelijk bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van [bedrijf01] . Zij hebben daartoe aangevoerd dat [naam12] de feitelijke zeggenschap en leiding over [bedrijf01] had en dat hij degene is die de overeenkomsten met [naam01] c.s. is aangegaan. Alle communicatie verliep via [naam12] en hij was ook betrokken en aanwezig bij de uitvoering van de overeenkomsten. [naam01] c.s. waren in de veronderstelling dat [naam12] de bestuurder en eigenaar was van [bedrijf01] . Zo presenteerde hij zich naar buiten toe. Zijn naam staat op alle offertes, overeenkomsten en facturen en zijn telefoonnummer staat ook in het logo van [bedrijf01] .
4.4.
[naam12] heeft betwist dat hij feitelijk leidinggevende van [bedrijf01] was. Hij was in dienst van [bedrijf01] als verkoopadviseur en onderhield vanuit die functie het klantcontact. Communicatie verliep daarom via hem en hij was gemachtigd tot het sluiten van overeenkomsten. Hij had echter niet de dagelijkse leiding en was niet degene die besliste of opdrachten werden aangenomen. Ook heeft hij zich naar buiten toe niet gepresenteerd als bestuurder of eigenaar van [bedrijf01] .
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag wanneer in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW sprake is van feitelijk bestuurderschap, kan aansluiting worden gezocht bij het criterium dat daarvoor geldt bij bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement (artikel 2:248 lid 7 BW). Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van feiten waaruit volgt dat [naam12] feitelijk de leiding had binnen het bedrijf en het beleid van de vennootschap (mede) bepaalde, bijvoorbeeld doordat hij opdrachten gaf aan [naam11] (de statutair bestuurder), die door laatstgenoemde werden opgevolgd. Gelet op de betwisting daarvan door [naam09] c.s., hebben [naam01] c.s. onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat [naam12] met zijn handelen gelijkgesteld kan worden met een bestuurder van [bedrijf01] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam12] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf01] . Of [naam12] die werkzaamheden al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst heeft verricht, is voor de beantwoording van de vraag of hij als feitelijk bestuurder moet worden aangemerkt, niet van doorslaggevend belang. Waar het om gaat is of [naam12] het beleid van [bedrijf01] (mede) heeft bepaald zoals onder 4.5 is overwogen. Voldoende is gebleken dat [naam12] aanspreekpunt was voor de klanten van [bedrijf01] en een belangrijk “voorman” van [bedrijf01] was, ook in de communicatie en presentatie van [bedrijf01] naar buiten toe. De door [naam01] c.s. bedoelde werkzaamheden (zoals vermeld onder 4.3) passen ook bij die rol. Daarmee is echter nog niet gezegd dat [naam12] ook de leiding had binnen [bedrijf01] en het beleid van [bedrijf01] (mede) bepaalde alsof hij bestuurder was. Hierbij is van belang dat [naam11] , de statutair bestuurder, ter zitting onbetwist heeft verklaard dat hij en niet [naam12] , bepaalde welke opdrachten werden aangenomen en welke niet. Dat [naam12] op andere wijze het beleid van [bedrijf01] (mede) heeft bepaald als ware hij bestuurder, is gesteld noch gebleken. [naam01] c.s. hebben hiervoor onvoldoende concrete stellingen ingenomen die, indien bewezen, tot dat oordeel kunnen leiden. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.7.
Los van de hiervoor besproken bestuurdersaansprakelijkheid zijn er door [naam01] c.s. geen andere grondslagen aangevoerd op grond waarvan [naam12] jegens hen aansprakelijk zou zijn. Hiervan is ook niet anderszins gebleken. Bij gebreke van een grondslag moeten de vorderingen tegen [naam12] dan ook worden afgewezen. Verwezen wordt naar de conclusie als weergegeven onder 4.53 en 4.54.
4.8.
Hierna zijn dus alleen nog de vorderingen tegen [naam11] aan de orde.
Bestuurdersaansprakelijkheid - turboliquidatie
4.9.
[naam01] c.s. stellen (onder meer) dat [naam11] jegens hen persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld en aansprakelijk is omdat [bedrijf01] door zijn handelen haar verbintenissen jegens hen niet meer kon nakomen en evenmin nog verhaal bood voor de als gevolg hiervan ontstane schade. Volgens [naam01] c.s. had [bedrijf01] in december 2021 niet door middel van een turboliquidatie mogen worden ontbonden omdat zij op dat moment nog baten had. [bedrijf01] beschikte immers over inventaris, gereedschappen en andere activa om haar werkzaamheden te kunnen uitvoeren en [naam01] c.s. hebben de aanneemsommen aan [bedrijf01] betaald. Verder hadden de handelsnaam en het logo/beeldmerk van [bedrijf01] , die zijn overgedragen aan Lider, ook een waarde. Ook had [bedrijf01] in 2021 nog diverse opdrachten en voerde zij nog werkzaamheden uit waarmee inkomsten werden gegenereerd, aldus [naam01] c.s. Volgens [naam01] c.s. zou [bedrijf01] hun vorderingen (in ieder geval deels) uit die baten hebben kunnen voldoen, maar heeft [naam11] hen met de ontbinding na turboliquidatie bewust met lege handen achtergelaten.
4.10.
[naam11] betwist dit. Volgens hem had [bedrijf01] op de datum van ontbinding geen baten meer zodat hij mocht overgaan tot ontbinding van [bedrijf01] door middel van turboliquidatie. Volgens [naam11] had hij ook geen andere keuze dan de vennootschap te ontbinden zonder vereffening.
4.11.
Het gaat hier om de eisen die gesteld kunnen worden aan het handelen van een bestuurder van een vennootschap bij een zogeheten turboliquidatie. Bij een turboliquidatie vindt in het kader van de ontbinding van een rechtspersoon geen vereffening plaats. De enige voorwaarde die de wet stelt aan turboliquidatie is dat ten tijde van de ontbinding geen baten meer bestaan (artikel 2:19 lid 4 BW). Turboliquidatie is in beginsel ook toegestaan indien op het moment van ontbinding nog schulden bestaan. Het criterium is immers dat er op het moment van ontbinding geen baten bestaan. Het voorgaande werkt misbruik in de hand, reden waarom de wetgever met het (inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen) wetsvoorstel Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie (TK 2021-2022, nr. 36172, nr. 2) met name de (informatie)positie van schuldeisers bij een turboliquidatie wil verbeteren. Zo verplicht het voorgestelde artikel 2:19b BW het bestuur onder meer dat het een beschrijving moet opmaken van de oorzaak van het ontbreken van baten en - indien aan de orde - de wijze waarop de baten van de rechtspersoon te gelde zijn gemaakt en hoe de opbrengst is verdeeld. Ook moet - indien aan de orde - aangegeven worden waarom schuldeisers geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven.
4.12.
Indien, zoals [naam01] c.s. stellen, [bedrijf01] ten tijde van haar ontbinding nog baten had, betekent dit dat het bestuur, [naam11] , ten onrechte is overgegaan tot ontbinding via turboliquidatie omdat het ontbreken van baten nu juist de (enige) voorwaarde is die de wet stelt aan de turboliquidatie. Het begrip baten in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW dient ruim te worden uitgelegd. Onder baten mogen niet slechts bestaande, maar ook potentiële baten worden verstaan. Turboliquideren terwijl er nog baten waren waarvan het bestuur het bestaan wist, of redelijkerwijs behoorde te weten, levert een ernstig verwijt op aan het adres van het bestuur en is daarmee een grond voor bestuurdersaansprakelijkheid.
4.13.
Op grond van artikel 150 Rv rust op [naam01] c.s. de stelplicht en bij voldoende betwisting ook de bewijslast, van de feiten en omstandigheden waarop hun vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid is gebaseerd.
4.14.
[naam11] heeft in dit kader weliswaar erkend dat [bedrijf01] op een zeker moment eigenaar was van inventaris, gereedschappen en andere activa om werkzaamheden te kunnen verrichten, maar die zijn allemaal voorafgaand aan de turboliquidatie van [bedrijf01] tegen marktconforme bedragen verkocht en overgedragen aan derde partijen, aldus [naam11] . De opbrengsten daarvan zijn gebruikt om (hoger gerangschikte) schuldeisers van [bedrijf01] te voldoen. De door [naam01] c.s. betaalde aanneemsommen zijn gebruikt voor het aanschaffen van bouwmateriaal en voor de gebruikelijke bedrijfskosten, zoals loonkosten. Dat Lider de handelsnaam en het beeldmerk van [bedrijf01] zou hebben overgenomen wordt betwist. Ten slotte heeft [naam11] ook betwist dat [bedrijf01] nog diverse opdrachten had en werkzaamheden uitvoerde waarmee inkomsten werden gegenereerd. Volgens [naam11] is de vraag naar de werkzaamheden die [bedrijf01] uitvoerde als gevolg van de coronapandemie teruggelopen en kampte [bedrijf01] daarnaast met een personeelstekort. Als gevolg van het voorgaande had [bedrijf01] op het moment van liquidatie geen baten meer, aldus [naam11] en is hij terecht tot turboliquidatie overgegaan.
4.15.
In reactie op deze betwisting is het voor [naam01] c.s. evenwel lastig om hun stellingen op dit punt nader te concretiseren. Zij tasten op dit punt immers in het duister voor wat betreft de relevante informatie. Tussen partijen is allereerst niet in geschil dat [bedrijf01] vanaf haar oprichting in 2018 geen jaarrekeningen heeft gedeponeerd zodat [naam01] c.s. hun stellingen op grond daarvan niet nader kunnen concretiseren. Evenmin is in geschil dat [naam01] c.s. geen kennis hebben van de door [naam11] gestelde verkoop van inventaris e.d. voorafgaande aan de ontbinding. Tot slot beschikken [naam01] c.s. evenmin over informatie met betrekking tot de inhoud en uitwerking van de ontbinding, of anderszins over (financiële) gegevens van [bedrijf01] .
4.16.
Onder deze omstandigheden rust daarom naar het oordeel van de rechtbank op [naam11] een verzwaarde stelplicht en ligt het op zijn weg om gegevens in het geding te brengen ter motivering van zijn betwisting van de stelling van [naam01] c.s. dat er op het tijdstip van de ontbinding nog baten bestonden op grond waarvan hun vorderingen (al dan niet deels) voldaan hadden kunnen worden. Het gaat hier om gegevens waarover de schuldeisers niet, maar het voormalig bestuur wél beschikt. Vast staat dat [naam11] de bewaarder van de boeken en bescheiden van [bedrijf01] is.
4.17.
[naam11] heeft in dit kader evenwel niets overgelegd ter onderbouwing van zijn hiervoor vermelde betwisting. Zijn aanbod ter gelegenheid van de mondelinge behandeling om nog stukken over te leggen met betrekking tot de verkoop van de inventaris, gereedschappen en andere activa volstaat niet. De rechtbank heeft in haar zittingsagenda immers expliciet aan [naam09] c.s. gevraagd toe te lichten waaruit blijkt dat er op het moment van ontbinding van [bedrijf01] geen baten meer waren en om eventuele stukken tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding te brengen. Desondanks is elke onderbouwing uitgebleven. Ter zitting is door [naam11] nog aangevoerd dat een deel van de inventaris door de verhuurder van de voormalige bedrijfsruimte van [bedrijf01] is verkocht, nadat de vorderingen van deze verhuurder in een procedure tegen [bedrijf01] (deels) zijn toegewezen. Verder is door hem nog aangevoerd dat de gereedschappen zijn gestolen uit een bedrijfsbus van [bedrijf01] . Ook deze nadere stellingen zijn echter in het geheel niet onderbouwd met stukken, terwijl dat wel van [naam11] mocht worden verwacht. Nu [naam11] op grond van het voorgaande de stellingen van [naam01] c.s. over het bestaan van de baten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, is er geen aanleiding hem tot bewijslevering toe te laten.
4.18.
Dat geldt ook ten aanzien van het verweer van [naam11] dat [naam01] c.s. als gevolg van zijn gestelde onrechtmatig handelen geen schade hebben geleden, omdat zonder turboliquidatie een faillissement van [bedrijf01] was gevolgd en [naam01] c.s. daarin evenmin iets zouden hebben ontvangen. Ook dit is door [naam01] c.s. betwist. Dat een faillissement onafwendbaar zou zijn en niet tot (enige) uitkering aan [naam01] c.s. zou leiden, is door [naam11] vervolgens niet nader toegelicht of met stukken onderbouwd. Ook hier geldt dat de in dit kader van belang zijnde gegevens zich in het domein van [naam11] bevinden, zodat het op zijn weg had gelegen dat hij zijn verweer op dit punt nader had toegelicht en onderbouwd. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan.
Slotsom bestuurdersaansprakelijkheid
4.19.
Het voorgaande betekent dat in rechte als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat [bedrijf01] ten tijde van de ontbinding nog baten had, dat [naam11] hiervan op de hoogte was en dat de vorderingen van [naam01] c.s. uit deze baten voldaan hadden kunnen worden. De handelwijze van [naam11] heeft ertoe geleid dat [bedrijf01] haar verbintenissen jegens [naam01] c.s. niet is nagekomen en evenmin nog verhaal biedt voor de als gevolg hiervan ontstane schade. [naam11] heeft hiermee jegens [naam01] c.s. zodanig onzorgvuldig gehandeld dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de door [naam01] c.s. geleden schade. De overige verwijten die [naam01] c.s. [naam11] maken (zie onder 3.1.1) hoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
De hoogte van de schade
4.20.
[naam01] c.s. stellen dat de door hen geleden schade gelijk is aan de omvang van hun onbetaalde vorderingen op [bedrijf01] . Zij hebben hun schade per individuele eiser als volgt toegelicht en onderbouwd.
De vorderingen van familie [familienaam02] , [naam03] en [naam04]
4.21.
De vordering van familie [familienaam02] is begroot op € 14.915,23 en als volgt gespecificeerd:
toegewezen bij vonnis van 14 april 2021 (zie onder 2.4)
€ 13.420,24
wettelijke rente over de periode van 16 april 2020 t/m 7 juli 2022
€ 385,58
proceskosten
€ 989,41
nasalaris
€ 120,00
4.22.
De vordering van [naam03] is begroot op € 13.989,75 en als volgt gespecificeerd:
toegewezen bij vonnis van 15 december 2021 (zie onder 2.8)
€ 12.783,40
wettelijke rente over de periode van 1 juli 2021 t/m 7 juli 2022
€ 201,26
proceskosten
€ 1.005,09
4.23.
De vordering van [naam04] is begroot op € 11.519,94 en als volgt gespecificeerd:
toegewezen bij vonnis van 28 juli 2021 (zie onder 2.6)
€ 10.455,00
wettelijke rente over de periode van 20 mei 2021 t/m 7 juli 2022
€ 218,29
proceskosten
€ 722,65
nakosten
€ 124,00
4.24.
Ter zitting is door [naam11] erkend dat tegen de verstekvonnissen waarin [bedrijf01] is veroordeeld tot betaling aan familie [familienaam02] , [naam03] en [naam04] geen (tijdig) verzet is ingesteld. [naam11] heeft de hoogte van de hiervoor bedoelde vorderingen ook niet betwist. De omvang van deze vorderingen staat daarmee vast.
De vordering van familie [familienaam01]
4.25.
De vordering van familie [familienaam01] is begroot op € 15.394,35 en als volgt gespecificeerd:
hoofdsom
€ 12.150,00
buitengerechtelijke incassokosten
€ 896,50
expertisekosten
€ 1.234,20
proceskosten
€ 989,65
nakosten
€ 124,00
4.26.
Ter zitting is erkend dat evenmin tegen het verstekvonnis van 22 juli 2021 (tijdig) verzet is ingesteld. In het vonnis is de vordering van familie [familienaam01] toegewezen zoals gevorderd. In het vonnis zijn geen bedragen genoemd. [naam11] heeft aanvankelijk bij gebrek aan wetenschap betwist dat de toegewezen hoofdsom € 12.150,00 zou bedragen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de dagvaarding, waarin dat bedrag is genoemd, niet heeft ontvangen. Nadat [naam01] c.s. de betreffende dagvaarding alsnog in het geding hebben gebracht, heeft [naam11] dit verweer niet gehandhaafd. Omdat hij tegen de hiervoor gespecificeerde bedragen verder geen verweer heeft gevoerd, is ook de hoogte van de vordering van familie [familienaam01] in deze procedure voldoende vast komen te staan.
De vordering van [naam07]
4.27.
De vordering van [naam07] is begroot op € 7.782,17 en als volgt gespecificeerd:
herstelkosten conform rapport TOP Expertise (zie onder 2.9)
€ 6.390,00
buitengerechtelijke incassokosten (toegewezen bij vonnis van 17 september 2021, zie onder 2.7)
€ 776,50
proceskosten
€ 485,67
nasalaris
€ 130,00
4.28.
[naam07] heeft toegelicht dat zij ervoor heeft gekozen om in de procedure tegen [bedrijf01] nakoming te vorderen, omdat zij vermoedde dat het lastig zou worden een andere partij te vinden die het werk zou willen herstellen. Volgens [naam07] heeft een onafhankelijke deskundige (TOP Expertise) vastgesteld dat sprake is van gebreken en dat de herstelkosten € 6.390,00 bedragen.
4.29.
[naam11] heeft zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van het expertiserapport van TOP Expertise (grotendeels) onjuist is. Meer concreet heeft [naam11] het volgende aangevoerd:
  • Dakkapel: Dat de daktrim niet vervangen is klopt. Dat de boeidelen scheef staan of niet recht zijn klopt niet. De daktrim is scheef waardoor dit het zicht geeft dat het scheef is. De wanden zijn netjes gemonteerd.
  • Gevelbekleding en gevelkozijnen: De rabatdelen zijn zoals afgesproken netjes gemonteerd op het frame achter de oude (hout) rabatdelen. Daarvoor is ook de isolatie geplaatst. Deze werkzaamheden zijn gebruikelijk. De rabatdelen zijn tot de scheiding gemonteerd en daaroverheen is nog extra kunststof afgewerkt zoals bij de buren. [naam07] wilde het qua breedte smaller hebben en qua afmetingen heeft zij dan ook de doorslaggevende stem gehad. Het is qua afdichting netjes afgewerkt. Daarvoor is ook folie aangebracht. Dat de kantafwerking rafelig, niet netjes en strak zou zijn, wordt betwist. De voordeur is ook netjes gemonteerd. Daar waren ook geen opmerkingen over van [naam07] . Dat nu gesteld wordt dat het voordeurkozijn erg klein lijkt, is een persoonlijke keuze van [naam07] geweest. Dat de onderzijde nog extra aangesmeerd moet worden, is onbekend. Daarbij geldt dat kunststof tussen stijlen nooit krom getrokken wordt.
  • Achtergevel: Er wordt betwist dat rabatdelen ontbreken, althans dat deze ontbraken bij de oplevering van de werkzaamheden. Als rabatdelen zouden ontbreken, dan zou het binnen in de woning moeten gaan lekken en dat is niet het geval. Ten aanzien van de loodslabbe is niet overeengekomen dat deze zou worden vervangen.
  • Afwerking binnen: Het is juist dat twee horren niet zijn geleverd. De kosten hiervan zijn echter € 100,00 (en niet € 240,00). De afwerking is in overleg met [naam07] gedaan. De afwerking is bij elke klant anders. [naam07] had bij de oplevering ook geen opmerkingen over de afwerking.
  • Beschadigde trapbekleding: Er wordt betwist dat [bedrijf01] de trapbekleding heeft beschadigd. Daarnaast geldt dat [naam07] zelf verantwoordelijk is voor het afdekken van de trapbekleding.
  • Schade aan tuinhek en beschadigingen aan gevel: Het tuinhek was reeds beschadigd bij aanvang van de werkzaamheden.
  • Lamellen zijn niet teruggeplaatst: Het terugplaatsen van de lamellen valt niet binnen de werkzaamheden. De lamellen worden er niet afgehaald en worden ook niet gemonteerd.
  • Kozijn in de keuken is aan het bladderen: De kozijnen kunnen bouwkundig gezien helemaal niet bladderen. Dit wordt betwist.
  • Afwerking kozijnen is niet goed: De afwerking wordt in overleg met de klant gedaan. De expert geeft enkel zijn mening. [naam07] heeft hierover ook niets opgemerkt.
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor onder 4.29 genoemde bezwaren van [naam11] onvoldoende zijn om het expertiserapport van TOP Expertise terzijde te kunnen stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de door [naam07] ingeschakelde deskundige. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam11] (ondanks daartoe te zijn uitgenodigd) niet aanwezig is geweest bij het deskundigenonderzoek en dus ook niet op de hoogte kan zijn van de situatie in de woning van [naam07] ten tijde van het onderzoek. De bezwaren van [naam11] zijn bovendien niet onderbouwd. Aan het door [naam11] aangeboden getuigenbewijs van zijn stelling dat de werkzaamheden correct zijn uitgevoerd wordt bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet toegekomen. Het aanbod van [naam11] om een deskundige in te schakelen om de bevindingen in de rapportage te weerleggen wordt gepasseerd. Het had op de weg van [naam11] gelegen om in een (veel) eerder stadium van de procedure met een deugdelijke weerlegging te komen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de bevindingen van de deskundige uitgebreid en onderbouwd met foto’s zijn toegelicht in het rapport van TOP Expertise. [naam11] heeft niet gereageerd op het rapport van 25 maart 2021 en evenmin op de sommatiebrief van 12 juli 2022. Pas anderhalf jaar na het verschijnen van het rapport heeft hij de gestelde gebreken voor het eerst betwist (in de conclusie van antwoord in deze procedure). In deze omstandigheden had meer van hem mogen worden verwacht.
4.31.
Aan het ter zitting nog opgeworpen verweer dat de herstelkosten onredelijk hoog zijn wordt bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing eveneens voorbijgegaan. Alleen met betrekking tot de niet geleverde horren heeft [naam11] een concreet bedrag genoemd (€ 100,00 in plaats van het in het rapport genoemde bedrag van € 240,00), maar ook daarbij ontbreekt elke onderbouwing. De rechtbank gaat al met al dan ook uit van het bestaan van de door de deskundige geconstateerde gebreken in de woning van [naam07] en van de juistheid van de daarmee gemoeide herstelkosten van € 6.390,00.
4.32.
[naam11] heeft aangevoerd dat [naam07] niet de volledige aanneemsom van € 12.500,00 aan [bedrijf01] heeft betaald. Zij heeft een bedrag van € 11.000,00 betaald en dus een bedrag van € 1.500,00 onbetaald gelaten. Ter onderbouwing daarvan verwijst [naam11] naar pagina 3 van het deskundigenrapport. [naam11] beroept zich op verrekening van het onbetaalde bedrag met de door [naam07] gestelde schade. Hoewel [naam07] niet heeft betwist dat zij een bedrag van € 1.500,00 onbetaald heeft gelaten, kan dit verweer niet slagen. Voor een geslaagd beroep op verrekening is op grond van artikel 6:127 lid 2 BW onder meer vereist dat partijen wederkerig elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. Dat is hier niet het geval; [naam07] heeft een vordering op [naam11] , terwijl ter zake van de onbetaald gebleven aanneemsom [bedrijf01] (en niet [naam11] ) een vordering op [naam07] heeft.
4.33.
De omvang van de vordering van [naam07] is verder niet weersproken en kan dan ook worden vastgesteld op het bedrag van € 7.782,17.
De vordering van [naam08]
4.34.
De vordering van [naam08] is begroot op € 46.161,50 en als volgt gespecificeerd:
herstelkosten conform rapport TOP Expertise (zie onder 2.10)
€ 44.951,50
expertisekosten
€ 1.210,00
4.35.
[naam08] heeft aangevoerd dat, op het moment dat zij een procedure wilde starten tegen [bedrijf01] , bleek dat [bedrijf01] al was ontbonden en uitgeschreven uit het Handelsregister. Volgens [naam08] is door een onafhankelijke deskundige (TOP Expertise) vastgesteld dat sprake is van gebreken en dat de herstelkosten € 44.951,50 bedragen.
4.36.
[naam11] heeft zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van het expertiserapport van TOP Expertise (grotendeels) onjuist is. Meer concreet heeft [naam11] het volgende aangevoerd:
  • Dakkapellen: De isolatiewaarde is besproken met [naam13] . De dakkapel is ook geheel geïsoleerd. Er wordt betwist dat sprake is van een scheefstand van 100 mm. Zelfs al zou dat zo zijn, gaat het om een esthetische afwijking welke met [naam13] is besproken en door haar is geaccordeerd.
  • Kozijnen en lateien: De kozijnen zijn op een juiste wijze ingemeten en gemonteerd. Dat dit niet het geval zou zijn en dat er naden zouden zijn ontstaan wordt betwist. Het is juist dat er in de richtlijnen minimumeisen worden gesteld aan de afstand tussen het kozijn en de muur. Het maximum in de onderhavige situatie was 25 mm. Het bestaande kozijn is verwijderd in overleg met [naam08] . Zij vonden dat niet mooi en zouden zelf het metselwerk daarna oppakken. Eventuele negatieve gevolgen daarvan, die dus worden betwist, zijn voor [naam08] , niet voor [bedrijf01] . Het schuurkozijn is zodanig gemonteerd zover het kon, omdat de bestaande muur erg slecht was.
4.37.
De rechtbank ziet in het verweer van [naam11] ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het expertiserapport dat in opdracht van [naam08] is opgesteld. Aangesloten wordt bij hetgeen hiervoor onder 4.30 is overwogen. Ook hier geldt dat [naam11] niet aanwezig is geweest bij het deskundigenonderzoek (ondanks daartoe te zijn uitgenodigd) en niet heeft gereageerd op het deskundigenrapport en op de sommatiebrief. In de onderhavige procedure heeft hij volstaan met een niet deugdelijk onderbouwde betwisting. In de gegeven omstandigheden is dat ontoereikend. De door [naam11] overgelegde foto’s van de kozijnen kunnen het voorgaande - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet anders maken. De rechtbank volgt [naam11] ook niet in zijn verweer dat uit de WhatsApp-correspondentie met [naam08] blijkt dat de gestelde gebreken grotendeels zijn verholpen. Die conclusie kan niet worden getrokken uit de tussen partijen gevoerde correspondentie via WhatsApp en sms, zoals door [naam01] c.s. in het geding gebracht. Bovendien is dit standpunt van [naam11] niet te rijmen met de bevindingen van de door [naam08] ingeschakelde deskundige. De omstandigheid dat [naam08] de aanneemsom volledig heeft betaald, waaronder ook de laatste betalingstermijn bij oplevering, rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden ook niet de conclusie dat van gebreken aan het werk dus geen sprake kan zijn. De betwisting door [naam11] van de hoogte van de door de deskundige begrote kosten in verband met de - door [naam11] erkende - gebreken aan de rolluiken wordt eveneens gepasseerd. Volgens [naam11] bedragen deze kosten maximaal € 900,00 (in plaats van het door de deskundige genoemde bedrag van € 1.500,00), maar elke onderbouwing in dat kader ontbreekt.
4.38.
Ter zitting heeft [naam11] nog aangevoerd dat [bedrijf01] - en daarmee ook haar voormalig bestuurder - op grond van artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Volgens [naam11] hadden de door [naam08] gestelde gebreken (met uitzondering van het gebrek aan de rolluiken) redelijkerwijs moeten worden ontdekt bij oplevering. [naam08] heeft daartegenover aangevoerd dat zij de door haar ontdekte gebreken heeft gemeld en dat zij, als leek, de overige gebreken niet eerder had kunnen ontdekken dan bij het deskundigenonderzoek. Gelet op dat standpunt had [naam11] nader moeten toelichten dat en waarom de gebreken toch eerder hadden moeten worden ontdekt. Omdat [naam11] dat niet heeft gedaan, kan ook dit verweer niet slagen.
4.39.
De expertisekosten zijn door [naam11] niet betwist. De omvang van de vordering van [naam08] wordt dan ook vastgesteld op € 46.161,50.
Conclusie ten aanzien van [naam11] en nevenvorderingen
4.40.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [naam11] zal worden veroordeeld tot betaling van:
  • een bedrag van € 14.915,23 aan familie [familienaam02] ;
  • een bedrag van € 13.989,75 aan [naam03] ;
  • een bedrag van € 11.519,94 aan [naam04] ;
  • een bedrag van € 15.394,35 aan familie [familienaam01] ;
  • een bedrag van € 7.782,17 aan [naam07] ;
  • een bedrag van € 46.161,50 aan [naam08] .
Rente
4.41.
De gevorderde wettelijke rente over de hiervoor onder 4.40 bedoelde bedragen zal als op de wet gegrond en onweersproken gebleven worden toegewezen vanaf 20 juli 2022 (de datum waarop [naam11] blijkens de sommatiebrief van 12 juli 2022 in verzuim was met betaling van de vorderingen van [naam01] c.s.).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.42.
[naam01] c.s. maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij hebben aangevoerd dat zij deze kosten hebben moeten maken wegens het opstellen van correspondentie met als doel om tot een oplossing buiten rechte te komen. De kosten zijn niet verzekerd onder de rechtsbijstandverzekering van [naam01] c.s. Gelet op de aard en omvang van de schade, de hoeveelheid eisers met ieder hun eigen vorderingen en de complexiteit van de zaak, kan het gevorderde bedrag de dubbele redelijkheidstoets doorstaan, aldus [naam01] c.s.
4.43.
[naam11] heeft aangevoerd dat er geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding van het (in totaal) gevorderde bedrag van € 5.658,92 rechtvaardigen. Er is slechts één brief verstuurd. De verrichte werkzaamheden dienen ter voorbereiding van deze procedure, zodat de daarmee verband houdende kosten worden geacht te zijn begrepen in de proceskostenveroordeling.
4.44.
De rechtbank stelt vast dat dat de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.45.
[naam01] c.s. hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding door [naam11] rechtvaardigen. Niet in geschil is dat [naam01] c.s. [naam11] hebben aangeschreven bij brief van 12 juli 2022. De inhoud en omvang van deze brief rechtvaardigt in beginsel de toewijzing van de vordering op dit punt.
4.46.
Beoordeeld dient te worden of de gestelde kosten redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt (de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub c BW). In dat kader wordt aansluiting gezocht bij de wettelijke tarieven. [naam01] c.s. maken ieder afzonderlijk aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten (familie [naam01] tot een bedrag van € 924,15, [naam03] tot een bedrag van € 914,90, [naam04] tot een bedrag van € 890,20, familie [familienaam01] tot een bedrag van € 928,94, [naam07] tot een bedrag van € 764,11 en [naam08] tot een bedrag van € 1.236,62). Zij hebben [naam11] echter gezamenlijk, in één brief, aangemaand tot betaling van een totaalbedrag van € 109.762,94. Gelet daarop acht de rechtbank het niet redelijk dat [naam01] c.s. ieder voor zich aanspraak maken op het in het Besluit bepaalde tarief aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal de buitengerechtelijke incassokosten daarom vaststellen aan de hand van het in totaal toewijsbare bedrag (€ 109.762,94). Dit betekent dat aan [naam01] c.s. gezamenlijk een bedrag van € 2.265,88 zal worden toegewezen.
Beslagkosten
4.47.
[naam01] c.s. vorderen betaling van de door hen gemaakte beslagkosten. Deze vordering is op grond van het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, echter alleen voor zover het de kosten voor de ten laste van [naam11] gelegde beslagen betreft.
4.48.
De toe te wijzen beslagkosten (betrekking hebbend op de ten laste van [naam11] gelegde beslagen) worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- explootkosten € 825,68
- salaris advocaat €
563,00(1 rekest × tarief € 563,00)
Totaal € 1.702,68
Proces- en nakosten
4.49.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam11] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [naam01] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 1.963,00
- dagvaarding € 125,03
- salaris advocaat €
3.760,00(2,0 punten × tarief € 1.880,00)
Totaal € 5.848,03
4.50.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals gevorderd.
4.51.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.52.
De vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is gegrond op de wet en niet weersproken, zodat deze wordt toegewezen.
Conclusie ten aanzien van [naam12]
4.53.
Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 4.3 tot en met 4.7 is overwogen, zullen de vorderingen tegen [naam12] worden afgewezen.
4.54.
Als de in het ongelijk gestelde partijen worden [naam01] c.s. veroordeeld in de kosten van de procedure tegen [naam12] . Omdat [naam12] geen afzonderlijke kosten heeft gemaakt om zich te verweren tegen de vorderingen van [naam01] c.s., begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van [naam12] op nihil.
in reconventie
4.55.
In reconventie hebben [naam09] c.s. opheffing van de ten laste van hen gelegde beslagen gevorderd. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, of indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger - in dit geval [naam01] c.s. - ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
4.56.
Voor zover de vordering in reconventie is ingesteld door [naam11] , is aan het hiervoor vermelde criterium niet voldaan. In conventie is geoordeeld dat de vorderingen van [naam01] c.s. tegen [naam11] toewijsbaar zijn. Dat er desondanks grond zou zijn voor opheffing van de ten laste van [naam11] gelegde beslagen is niet door [naam11] gesteld en ook niet gebleken. De reconventionele vordering van [naam11] moet dan ook worden afgewezen.
4.57.
Het voorgaande ligt anders voor zover het de ten laste van [naam12] gelegde beslagen betreft. Omdat in conventie is geoordeeld dat de vorderingen tegen hem niet toewijsbaar zijn, is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [naam01] c.s. tegen [naam12] ingeroepen recht. In zoverre is dan ook voldaan aan het criterium van artikel 705 Rv. Daarmee is de grondslag voor toewijzing van de reconventionele vordering van [naam12] gegeven. [naam01] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat zij er, ook als hun vorderingen in conventie worden afgewezen, gerechtvaardigd belang bij hebben dat de beslagen - in verband met een eventueel hoger beroep - blijven liggen, maar zij hebben dat belang niet voldoende onderbouwd.
4.58.
Gevorderd is om [naam01] c.s. te gebieden de door hen gelegde conservatoire beslagen op te heffen. Die vordering zal ten aanzien van de ten laste van [naam12] gelegde beslagen (op zijn woning, auto en bankrekening, zie hiervoor onder 2.13) worden toegewezen. De termijn zal worden gesteld op veertien dagen na de datum van dit vonnis.
4.59.
Voor toewijzing van de gevorderde dwangsom ziet de rechtbank geen aanleiding. Ter zitting hebben [naam01] c.s. desgevraagd bevestigd dat, als zij in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zullen worden veroordeeld (een deel van) de beslagen op te heffen, zij daaraan medewerking zullen verlenen. Mede gelet daarop had het op de weg van [naam09] c.s. gelegen om nader toe te lichten dat en waarom er desondanks belang bestaat bij de gevorderde dwangsom. Dat hebben zij niet gedaan.
4.60.
Voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat de door [naam01] c.s. gelegde beslagen onrechtmatig zijn geweest is geen plaats. Gesteld noch gebleken is dat [naam12] een afzonderlijk belang heeft bij toewijzing van die vordering.
4.61.
[naam01] c.s. hebben verzocht het vonnis in reconventie, anders dan gevorderd, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In aansluiting bij hetgeen hiervoor onder 4.57 is overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat [naam01] c.s. onvoldoende concreet hebben toegelicht dat en waarom hun belang bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel in te stellen rechtsmiddel is beslist dient te prevaleren boven het belang van [naam12] bij directe opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen. De veroordeling zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.62.
[naam01] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van [naam12] worden veroordeeld. De kosten van [naam12] worden begroot op € 598,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 598,00).
4.63.
Voor zover de procedure in reconventie is ingesteld door [naam11] , is hij als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken en dient hij te worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat [naam01] c.s. geen afzonderlijke kosten hebben gemaakt om zich te verweren tegen de vorderingen van [naam11] , begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van [naam01] c.s. op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam11] om aan familie [familienaam02] te betalen een bedrag van € 14.915,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam11] om aan [naam03] te betalen een bedrag van € 13.989,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam11] om aan [naam04] te betalen een bedrag van € 11.519,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [naam11] om aan familie [familienaam01] te betalen een bedrag van € 15.394,35, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [naam11] om aan [naam07] te betalen een bedrag van € 7.782,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [naam11] om aan [naam08] te betalen een bedrag van € 46.161,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [naam11] om aan [naam01] c.s. te betalen een bedrag van € 2.265,88 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.8.
veroordeelt [naam11] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.702,68,
5.9.
veroordeelt [naam11] in de proceskosten, aan de zijde van [naam01] c.s. tot op heden begroot op € 5.848,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde, waaronder de vorderingen tegen [naam12] , af,
5.11.
veroordeelt [naam01] c.s. in de proceskosten van [naam12] , tot op heden begroot op nihil,
5.12.
verklaart dit vonnis in conventie ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.13.
gebiedt [naam01] c.s. om de door hen ten laste van [naam12] gelegde conservatoire beslagen op te heffen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis,
5.14.
veroordeelt [naam01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [naam12] tot op heden begroot op € 598,00,
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde, waaronder de vorderingen van [naam11] , af,
5.16.
veroordeelt [naam11] in de proceskosten van [naam01] c.s., tot op heden begroot op nihil,
5.17.
verklaart dit vonnis in reconventie ten aanzien van het gebod en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
1977/3455