5.2.Artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, g, h en l, van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het bezit is van een Lets paspoort voor zogeheten niet-burgers. Deze Letse niet-burgers hebben een bijzondere status, die het gevolg is van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. In de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van de Republiek Letland van 7 maart 2005 (zaaknummer 2004-15-0106) staat over hen het volgende:
“15. After passing of the Non-Citizen Law appeared a new, up to that time unknown category of persons – Latvian non-citizens. Latvian non-citizens cannot be compared with any other status of a physical entity, which has been determined in international legal acts, as the rate of rights, established for non-citizens, does not comply with any other status. Latvian non-citizens can be regarded neither as the citizens, nor the aliens and stateless persons but as persons with “a specific legal status”.
Latvia has clearly indicated that non-citizens shall not be regarded as stateless persons, as Article 3 (the Second Paragraph) of the Law on Stateless Persons determines that persons, who are subjects of the Law “On the Status of Former USSR Citizens, Who are not Citizens of Latvia or any Other State”, cannot be regarded as stateless persons. Latvian representatives at the international institutions have also consequently defended the stand that the status of a non-citizen cannot be equaled with the status of a stateless person.
Non-citizens shall not be regarded as stateless persons, because – in accordance with Section 1 of the Immigration Law – alien is a person, who is not a Latvian citizen or a non-citizen of Latvia.