ECLI:NL:RBROT:2023:228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/10/631948 / HA ZA 22-55
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding van overeenkomst tot procesfinanciering wegens schending van informatieverplichting en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure betreffende een overeenkomst tot procesfinanciering tussen Liesker Procesfinanciering B.V. en [bedrijf A]. De procedure begon met een dagvaarding op 7 september 2021, gevolgd door een verstekvonnis op 27 oktober 2021, waarin de vorderingen van Liesker integraal werden toegewezen. Liesker vorderde onder andere de ontbinding van de overeenkomst en betaling van een boete van € 50.000,- wegens schending van de informatieverplichting door [bedrijf A]. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf A] opzettelijk relevante informatie had achtergehouden, wat leidde tot een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden en [bedrijf A] en haar bestuurder [persoon A] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vorderingen in reconventie van [bedrijf A] werden afgewezen, en de rechtbank bevestigde dat de aansprakelijkheid van [persoon A] beperkt is tot de schade die aan zijn onrechtmatige daad kan worden toegerekend. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledige informatieverstrekking in overeenkomsten tot procesfinanciering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631948 / HA ZA 22-55
Vonnis in verzet van 11 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIESKER PROCESFINANCIERING B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in conventie,
geopposeerde in het verzet,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
gedaagde in conventie,
opposante in het verzet,
eiseres in reconventie,
2.
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie,
opposant in het verzet,
advocaat voorheen mr. Y. Ersoy te Amsterdam, thans niet langer in rechte vertegenwoordigd.
Partijen zullen hierna Liesker en [bedrijf A] c.s. genoemd worden. Afzonderlijk worden [bedrijf A] c.s. aangeduid als [bedrijf A] en [persoon A] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 september 2021, met producties 1 tot en met 12;
  • het onder zaaknummer C/10/625739 / HA ZA 21-837 gewezen verstekvonnis van 27 oktober 2021;
  • de verzetdagvaarding van 17 december 2021, waarin tevens een eis in reconventie is ingesteld, met producties 1 tot en met 11;
  • de brief van de rechtbank van 10 februari 2022, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 13 tot en met 15;
  • de brief van [bedrijf A] c.s. van 27 mei 2022, waarbij de eis in reconventie is gewijzigd en producties 12 tot en met 14 zijn overgelegd.
1.2.
Op 31 mei 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de rechter mr. J.B. Smits. Beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Ter zitting van 31 mei 2022 heeft de advocaat van [bedrijf A] c.s. wraking van de rechter verzocht. Van dat verzoek is proces-verbaal opgemaakt. Bij beslissing van 15 juli 2022 heeft de meervoudige kamer voor wrakingszaken van deze rechtbank het verzoek toegewezen.
1.4.
Bij brief van 27 juli 2022 zijn partijen opgeroepen voor een nieuwe mondelinge behandeling.
1.5.
Op 21 september 2022 heeft de advocaat van [bedrijf A] c.s. zich onttrokken. Hoewel daartoe gelegenheid is geboden, heeft zich voor [bedrijf A] c.s. geen nieuwe advocaat gesteld.
1.6.
Op 29 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de rechter mr. C. Bouwman. [bedrijf A] c.s. zijn daarbij niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
In 2016 heeft de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB), een openbare biedingsprocedure georganiseerd voor de verkoop van een perceel bouwgrond met ontwikkel- en bouwplicht in Amsterdam.
2.2.
[bedrijf A] heeft namens een combinatie van drie partijen, te weten Mazabi Gestión S.L., Ten Brinke Bouw B.V. en Bakels en Ouwerkerk Bouwgroep B.V. (hierna gezamenlijk: de combinatie, of elk afzonderlijk: Mazabi, Ten Brinke en Bakels) deelgenomen aan de biedingsprocedure.
2.3.
Bij brief van 15 juni 2017 heeft de bij de biedingsprocedure betrokken notaris onder meer het volgende geschreven aan [bedrijf A] :
“(…) Onder dankzegging namens het Rijksvastgoedbedrijf (“RVB”) voor uw deelname aan de verkoopprocedure (…) heeft het RVB mij verzocht u mede te delen dat het object niet aan de combinatie, bestaande uit Mazabi Gestión S.L., Ten Brinke Bouw B.V. en Bakels en Ouwekerk Bouwgroep B.V., is gegund.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft gegund aan de partij die in deze verkoopprocedure de meest aanvaardbare bieding heeft uitgebracht. (…)”
2.4.
Het door de combinatie uitgebrachte bod was hoger dan het bod van de partij aan wie het project is gegund.
2.5.
Op 25 januari 2019 is tussen Liesker en [bedrijf A] een overeenkomst inzake procesfinanciering (hierna: de overeenkomst) gesloten. De overeenkomst had betrekking op de financiering door Liesker van een door [bedrijf A] tegen RVB te voeren procedure wegens onregelmatigheden bij voornoemde biedingsprocedure. De overeenkomst is namens [bedrijf A] ondertekend door haar bestuurder [persoon A] .
2.6.
In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
“(…) Verklaren en zijn overeengekomen als volgt:
Voor een succesvolle afwikkeling van de Vordering is een nauwe samenwerking vereist tussen de Cliënt [ [bedrijf A] ;
rechtbank], Liesker Procesfinanciering en de in te schakelen advocaat en overige deskundigen. Partijen verplichten zich jegens elkaar tot een loyale samenwerking en verplichten zich meer in het bijzonder om elkaar volledig en tijdig te informeren omtrent alle omstandigheden, die voor een succesvolle afwikkeling van de Vordering van belang kunnen zijn. (…)
1.2
De Cliënt verklaart dat:
(…) Er naast de stukken en andere informatie die Cliënt aan Liesker Procesfinanciering ter beschikking heeft gesteld ter beoordeling van de zaak geen stukken of feiten opzettelijk zijn achtergehouden, zodat Cliënt verklaart naar eer en geweten dat hij de feiten zowel voor wat betreft de hoogte van de Vordering, als voor wat betreft de achtergronden volledig en waarheidsgetrouw aan Liesker Procesfinanciering kenbaar heeft gemaakt. (…)
1.4
Bij schending van enige verklaring en/of garantie als bedoeld in dit artikel, is Cliënt jegens Liesker Procesfinanciering aansprakelijk voor de schade. De schade is gelijk aan een boete van € 50.000,- alsmede alle gemaakte kosten als bedoeld in artikel 3. (…)
9.5
Indien Liesker Procesfinanciering de Overeenkomst op grond van artikel 9.2 of 9.4 middels opzegging tussentijds beëindigd, is de Cliënt gerechtigd de procedure voort te zetten of schikkingsonderhandelingen aan te gaan/voort te zetten en een andere procesfinancier te contracteren teneinde de procedure voor te kunnen zetten. Vanaf de datum van opzegging zijn alle kosten voor rekening van de Cliënt.
Liesker is dan verplicht het pandrecht bedoeld in artikel 5 te beëindigen. De Cliënt is dan verplicht om medewerking te verlenen aan het vestigen van een nieuw pandrecht tot zekerheid voor (maximaal) de aanspraken van Liesker Procesfinanciering genoemd in artikel 9.4. Indien Liesker Procesfinanciering het in artikel 5 genoemde pandrecht niet binnen twee weken na opzegging heeft beëindigd verbeurt zij een direct opeisbare boete van € 100.000,-- onverminderd het recht van Cliënt op vergoeding van de geleden schade. (…)”
2.7.
Door de toenmalige advocaat van [bedrijf A] is voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst ten behoeve van Liesker een legal opinion geschreven, zodat Liesker een gedegen afweging kon maken of zij de overeenkomst met [bedrijf A] wel of niet zou sluiten. In deze legal opinion staat onder meer:
“(…) [bedrijf A] heeft de Staat daarom per e-mail om nadere toelichting gevraagd. In reactie op het verzoek om aanvullende informatie van [bedrijf A] , weigerde de Staat zijn gunningsbeslissing nader te onderbouwen. De Staat herhaalde enkel dat hij had gegund aan de partij die de meest aanvaardbare bieding heeft uitgebracht.
(…)
[bedrijf A] heeft derhalve nog altijd geen informatie over de beweegredenen van de
Staat om het perceel aan een ander te verkopen.(…)”
2.8.
Bij brief aan RVB van 2 juni 2020 heeft [bedrijf A] zich op het standpunt gesteld dat RVB heeft gehandeld in strijd met de regels van de openbare biedprocedure. [bedrijf A] heeft RVB aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van dat handelen door haar geleden schade.
2.9.
Op 16 juli 2020 heeft RVB inhoudelijk gereageerd op de brief van 2 juni 2020. RVB heeft elke aansprakelijkheid betwist. Bij deze brief zijn 19 bijlagen gevoegd, onder meer betreffende e-mailcorrespondentie tussen de bij de biedingsprocedure betrokken notaris en [persoon A] namens [bedrijf A] in de periode mei/juni 2017, alsmede brieven van Ten Brinke en Bakels van 14 mei 2017, 16 mei 2017 en 29 mei 2017 aan die notaris.
2.9.1.
In de brief van Ten Brinke aan de notaris van 14 mei 2017 staat onder meer het volgende:
“(…) Door [bedrijf A] zijn bij u twee biedingen uitgebracht op het grondstuk. Ten Brinke Bouw BV is de beoogd aannemer die in opdracht van [bedrijf A] de ontwikkeling zal kunnen bouwen en heeft in dat verband referenties afgegeven. Op basis van de aanmelding/biedingen zou de indruk kunnen bestaan dat de bieding mede is uitgebracht namens en in volmacht van Ten Brinke Bouw BV. Dit is niet het geval. [bedrijf A] heeft de biedingen voor eigen rekening en risico gedaan en niet op basis van volmacht namens Ten Brinke Bouw BV. Ten Brinke is geen partij bij de biedingen en evenmin aan te merken als partij bij de combinatie van (rechts)personen. (…)
De inhoud van deze brief is door [bedrijf A] voor akkoord bevonden. (…)”
2.9.2.
In de brief van Ten Brinke aan de notaris van 16 mei 2017 staat onder meer het volgende:
“(…) De biedingen die door [bedrijf A] . zijn uitgebracht op het grondstuk, zijn niet uitgebracht namens en in volmacht van Ten Brinke Bouw B.V. [bedrijf A] . heeft de biedingen voor eigen rekening en risico gedaan zonder ons daarin te kennen en zonder daarvoor vooraf onze instemming te vragen. De biedingen hebben niet plaatsgevonden op basis van geldige en toereikende volmacht namens Ten Brinke Bouw B.V. Als er al een rechtsgeldige volmacht is afgegeven, had [bedrijf A] . niet de volmacht om namens ons deze biedingen te doen. Een eventuele volmacht aan [bedrijf A] . is tot stand gekomen onder invloed van een wilsgebrek en/of dwaling en deze wordt hierbij door Ten Brinke Bouw B.V. vernietigd. Voor zover deze volmacht nog zou bestaan, wordt deze hierbij herroepen. (…)”
2.9.3.
In de brief van Bakels aan de notaris van 29 mei 2017 staat onder meer het volgende:
“(…) Hierbij willen wij u in kennis stellen dat wij de door ons afgegeven volmacht (…) intrekken inzake het perceel Oostenburgermiddenstraat te Amsterdam. Eveneens delen wij u mede dat wij niet mee doen in de biedingsronde. (…)”
2.9.4.
In een e-mail van de notaris aan [persoon A] van 8 juni 2017 staat onder meer het volgende:
“(…) Overigens hecht het Rijksvastgoedbedrijf er aan op te merken dat zij - ondanks herhaaldelijk verzoek - nimmer de verzochte informatie of bevestiging(en) van u heeft ontvangen waaruit blijkt dat de deelnemers namens wie u de biedingen heeft uitgebracht, deze biedingen bevestigen en met de gevolgen hiervan, die ik reeds eerder in een e-mail op 22 mei jl. heb verwoord, instemmen. Gelet hierop zal het Rijksvastgoedbedrijf zich bij haar afwegingen omtrent de gunning baseren op de haar thans bekende gegevens. (…)”
2.10.
De toenmalige advocaat van [bedrijf A] heeft in een e-mail van 17 juli 2020 aan [bedrijf A] en Liesker onder meer het volgende geschreven:
“(…) De staat heeft per brief inhoudelijk gereageerd. (…) Ik heb de brief en bijbehorende bijlagen inmiddels gelezen. Voor mij was een groot deel van de informatie nieuw. Indien de inhoud van de brief juist is, dan zet dit de zaak mogelijk toch wel in een ander perspectief. (…)”
2.11.
Liesker heeft bij e-mail van 28 juli 2020 onder meer het volgende geschreven aan [bedrijf A] :
“(…) Inmiddels hebben wij het antwoord van Pels Rijken [de advocaat van RVB;
rechtbank] alsmede de daarbij ingestuurde bijlages bestudeerd.
Van al deze bijlages waren er slechts enkele bij ons bekend, terwijl het daarbij handelt over schriftelijke communicatie tussen [bedrijf A] enerzijds en de notaris anderzijds, die al die tijd in jouw bezit is geweest.
Niet alleen waren wij hiervan niet op de hoogte, maar ook de door jou aangezochte advocaat kende deze stukken niet, terwijl deze stukken een totaal ander licht op de zaak werpen.
Helaas moeten we vaststellen, dat je in ieder geval ons willens en wetens onjuist en onvolledig hebt ingelicht, zodat wij hierbij een beroep doen op het bepaalde in artikel 1.4 van onze overeenkomst. Op grond van dit artikel ben je verplicht om de door ons gemaakte kosten te vergoeden vermeerderd met een boete van € 50.000,-. (…)
Gezien de thans gebleken feiten staat daarnaast wel vast dat een eventuele procedure tegen de Staat op voorhand kansloos is, zodat wij ook hebben besloten om geen verdere kosten meer te financieren. (…)”
2.12.
Bij e-mail van 24 september 2020 heeft Liesker aan [bedrijf A] medegedeeld dat de door haar gefinancierde kosten € 32.767,02 bedragen.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Liesker heeft in de verstekprocedure gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de overeenkomst partieel te ontbinden, namelijk voor zover het betreft de eventuele verbintenissen van Liesker tot het verstrekken van procesfinanciering voor de periode na 28 juli 2020;
[bedrijf A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 82.767,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 juli 2020 tot en met de dag van algehele voldoening;
[bedrijf A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.602,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening;
[bedrijf A] c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Liesker voert, kort gezegd, aan dat [bedrijf A] c.s. opzettelijk een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken hebben gepresenteerd, door voor de beoordeling van de zaak wezenlijke informatie achter te houden. [bedrijf A] is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op grond van artikel 1.2 van de overeenkomst op haar rustende verplichting. Liesker komt het recht toe de overeenkomst partieel te doen ontbinden door de rechtbank (voor zover het de verbintenissen van Liesker tot het verstrekken van procesfinanciering na 28 juli 2020 betreft). Op grond van artikel 1.4 van de overeenkomst maakt Liesker jegens [bedrijf A] aanspraak op de boete van € 50.000,00 en de door haar gemaakte kosten van € 32.767,02. [persoon A] treft als bestuurder van [bedrijf A] een persoonlijk ernstig verwijt, zodat ook hij aansprakelijk is.
3.3.
Bij het verstekvonnis van 27 oktober 2021 zijn de vorderingen van Liesker integraal toegewezen en zijn [bedrijf A] c.s. veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Liesker tot de dag van de uitspraak vastgesteld op in totaal € 3.288,52.
3.4.
[bedrijf A] c.s. vorderen in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van Liesker alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Liesker, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de verzetprocedure, te vermeerderen met nakosten en met wettelijke rente.
3.5.
Daartoe voeren [bedrijf A] c.s., kort gezegd, aan dat van een opzettelijke onjuiste en onvolledige informatieverstrekking jegens Liesker geen sprake is geweest.
in reconventie
3.6.
De eis in reconventie (die is aangepast in die zin, dat deze is ingesteld door alleen [bedrijf A] en niet (ook) door [persoon A] ) luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat Liesker de overeenkomst ten onrechte partieel heeft ontbonden jegens [bedrijf A] ;
te verklaren voor recht dat Liesker haar verplichtingen in de overeenkomst, in het bijzonder artikel 9.5, heeft geschonden jegens [bedrijf A] ;
Liesker te veroordelen tot betaling van een boete van € 100.000,00 aan [bedrijf A] ;
Liesker te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan [bedrijf A] ;
Liesker jegens [bedrijf A] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten en met wettelijke rente.
3.7.
Naast haar verweer in conventie heeft [bedrijf A] daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat Liesker haar verplichtingen uit artikel 9.5 van de overeenkomst niet is nagekomen en daarom de in dat artikel bedoelde boete verschuldigd is.
3.8.
Liesker voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van [bedrijf A] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. Zij voert daartoe, kort gezegd, dezelfde gronden als in conventie aan.
in conventie en in reconventie
3.9.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [bedrijf A] c.s. in zoverre in hun verzet kunnen worden ontvangen.
De vorderingen tegen [bedrijf A]
4.3.
Beoordeeld moet worden of [bedrijf A] artikel 1.2 van de overeenkomst heeft geschonden. Liesker verwijt [bedrijf A] in dat kader dat zij haar voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet volledig heeft geïnformeerd over (de achtergronden van) haar geschil met RVB. Volgens Liesker bestaat er relevante correspondentie (onder meer de brieven van Ten Brinke van 14 en 16 mei 2017, de brief van Bakels van 29 mei 2017 en correspondentie tussen de notaris en [bedrijf A] in mei en juni 2017, zie hiervoor onder 2.9), die bij [bedrijf A] bekend was maar door haar is achtergehouden. Liesker heeft aangevoerd dat zij de overeenkomst met [bedrijf A] nooit zou hebben gesloten als zij eerder op de hoogte was geweest van deze correspondentie.
4.4.
Vastgesteld kan worden dat [bedrijf A] bekend was met de e-mails die zij in mei en juni 2017 aan de notaris heeft gestuurd en van de notaris heeft ontvangen. Dat [bedrijf A] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met Liesker ook van het bestaan van de brieven van Ten Brinke en Bakels aan de notaris wist, is door haar onvoldoende gemotiveerd betwist. [bedrijf A] heeft weliswaar aangevoerd niet op de hoogte te zijn geweest van de brief van Ten Brinke aan de notaris van 16 mei 2017, maar dat laat onverlet dat voldoende gebleken is dat [bedrijf A] op de hoogte was van het aanschrijven van de notaris door Ten Brinke. Ten Brinke heeft in de brief van 14 mei 2017 vermeld dat [bedrijf A] bekend is met de inhoud daarvan (zie hiervoor onder 2.9.1). Bovendien heeft [bedrijf A] op 15 mei 2020 het volgende geschreven aan haar toenmalige advocaat:
“(…) De notaris wist verder aantoonbaar dat bouwer Ten Brinke op het allerlaatste moment koudwatervrees had gekregen. Dat heeft Ten Brinke met ons medeweten in een direct schrijven aan de notaris bekendgemaakt. (…)”
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de door Liesker bedoelde correspondentie relevante informatie is in de zin van artikel 1.2 van de overeenkomst, die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst door [bedrijf A] met Liesker had moeten worden gedeeld. Uit de correspondentie blijkt immers dat Ten Brinke en Bakels zich uit de biedingsprocedure hadden teruggetrokken en dat Mazabi, ondanks herhaaldelijk verzoek, nooit een bevestiging aan de notaris heeft doen toekomen dat de bieding namens haar mocht worden gedaan. [bedrijf A] moet hebben geweten dat zij deze informatie met Liesker had moeten delen.
4.6.
[bedrijf A] heeft onvoldoende gemotiveerd dat zij deze informatie wel, en bovendien voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, met Liesker of haar toenmalige advocaat heeft gedeeld. De e-mails van juni en juli 2017 waarnaar [bedrijf A] heeft verwezen bevatten deze informatie niet. De overige e-mails en WhatsApp-berichten waar [bedrijf A] op wijst zijn van ná het sluiten van de overeenkomst met Liesker. Dat betreft bijvoorbeeld de e-mails van [bedrijf A] aan haar toenmalige advocaat van 18 mei 2020, met als bijlagen e-mailcorrespondentie met de notaris van 18 mei 2017, 22 mei 2017 en 24 mei 2017. Die stukken kunnen niet onderbouwen dat de relevante informatie tijdig (en dus vóór 25 januari 2019) aan Liesker is verstrekt. Hetzelfde geldt voor de door [bedrijf A] in de verzetdagvaarding geciteerde WhatsApp-berichten tussen haar en haar toenmalige advocaat; ook deze zijn van mei 2020. Dat de relevante informatie wel tijdig zou zijn gedeeld in mondelinge/telefonische gesprekken is onvoldoende concreet door [bedrijf A] gesteld. Daarnaast wijst hetgeen de toenmalige advocaat in zijn legal opinion heeft geschreven juist op het tegendeel. [bedrijf A] zou volgens deze legal opinion immers niet hebben geweten waarom het project haar niet was gegund.
4.7.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf A] haar verplichtingen uit artikel 1.2 van de overeenkomst - het volledig en waarheidsgetrouw kenbaar maken van de achtergronden van de vordering - heeft geschonden. Sprake is van een toerekenbare tekortkoming, die de door Liesker ingeroepen partiële ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Deze is dan ook toewijsbaar.
4.8.
Bij schending van artikel 1.2 is op grond van artikel 1.4 van de overeenkomst een boete van € 50.000,00 verschuldigd. Ook deze is toewijsbaar. Het verweer van [bedrijf A] dat het boetebeding strijd oplevert met de redelijkheid en billijkheid wordt verworpen. Omstandigheden die dat oordeel zouden kunnen rechtvaardigen ontbreken in dit geval. Ook het beroep op matiging wordt verworpen. Dit beroep is door [bedrijf A] op geen enkele wijze concreet onderbouwd. Het enkele feit dat Liesker minder kosten heeft gemaakt dan het boetebedrag dat is gevorderd is daartoe niet voldoende, temeer omdat Liesker op grond van artikel 1.4 van de overeenkomst aanspraak kan maken op boete én schade. Van een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat bij toewijzing van de gevorderde boete is geen sprake.
4.9.
Zoals al blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan Liesker naast de boete ook vergoeding van de door haar gemaakte kosten vorderen. Het beroep van [bedrijf A] op artikel 6:92 lid 2 BW slaagt niet. Partijen zijn van dit artikel, dat van regelend recht is, afgeweken door uitdrukkelijk in de overeenkomst op te nemen dat de te vergoeden schade bestaat uit de boete én de reeds gemaakte kosten.
4.10.
[bedrijf A] heeft aangevoerd dat de gevorderde kosten van € 32.767,02 niet of onvoldoende zijn gespecificeerd. Ook heeft zij betwist dat er voor alle kosten sprake was van haar instemming of medeweten.
Liesker heeft de kosten als volgt gespecificeerd:
  • Gomez-Acebo & Pombo Advocaten te Brussel € 4.000,00
  • Boot Advocaten te Amsterdam € 19.350,35
  • Rassers Advocaten te Breda € 4.416,67
  • Zero People Stadsontwikkelaars € 5.000,00.
Hoewel door Liesker van de gestelde kosten geen bewijsstukken zijn overgelegd, is de betwisting van [bedrijf A] op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Van [bedrijf A] mocht worden verwacht dat zij zou aanvoeren welke van de gespecificeerde kosten zij betwist en voor welke geen instemming en medeweten was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [bedrijf A] impliciet heeft erkend dat dergelijke kosten zijn gemaakt en dat dat ook conform haar wens was. In de verzetdagvaarding (punt 7) heeft zij bijvoorbeeld erkend uitgebreid gebruik te hebben gemaakt van de diensten van Boot Advocaten, de belangrijkste kostenpost. Een en ander brengt mee dat ook het bedrag van € 32.767,02 toewijsbaar is.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 24 september 2020, de datum waarop [bedrijf A] blijkens het lichaam van de dagvaarding van Liesker in verzuim is geraakt.
4.12.
Liesker maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is op deze vordering tegen [bedrijf A] . Liesker heeft gesteld dat zij heeft getracht door middel van e-mails en telefoongesprekken [bedrijf A] (en [persoon A] ) tot minnelijke betaling te bewegen en hen zelfs een betalingsregeling heeft aangeboden. Volgens Liesker kunnen de daarmee gemoeide kosten niet geacht worden te zijn begrepen in de vergoeding voor geliquideerde proceskosten. Omdat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1405) voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet relevant is welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht, heeft Liesker met het voorgaande voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding door [bedrijf A] rechtvaardigen. Het in dit kader gevorderde bedrag van € 1.602,67 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.
De vorderingen tegen [persoon A]
4.13.
Vervolgens moet worden beoordeeld of, naast [bedrijf A] , ook [persoon A] aansprakelijk is voor de vorderingen van Liesker. De rechtbank is van oordeel dat [persoon A] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hoewel voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap een hoge drempel geldt, is die drempel in dit geval behaald. Het was immers [persoon A] die op de hoogte was van de betreffende relevante informatie en correspondentie, maar er desondanks voor heeft gekozen deze informatie en correspondentie niet te delen met Liesker. Het is (alleen) dat handelen van [persoon A] geweest dat ertoe heeft geleid dat [bedrijf A] haar verplichtingen uit artikel 1.2 van de overeenkomst niet is nagekomen. [persoon A] is daarom naast [bedrijf A] hoofdelijk aansprakelijk jegens Liesker.
4.14.
De aansprakelijkheid van [persoon A] is echter beperkt tot de schade die toe te rekenen is aan zijn onrechtmatige daad. Dat geldt niet voor de contractuele boete van € 50.000,00. Een deugdelijke onderbouwing van de impliciete stelling van Liesker dat, naast de gespecificeerde kosten, als gevolg van het onrechtmatige handelen van [persoon A] ook schade tot de omvang van de boete is geleden, ontbreekt. Liesker heeft gesteld dat de boete zowel dient ten behoeve van het afschrikwekkend effect als ter vergoeding van de vele uren die zij zelf aan de overeenkomst met [bedrijf A] heeft besteed in het kader van de beoordeling van de aanvraag tot procesfinanciering, het sluiten van de overeenkomst en de begeleiding van de uitvoering daarvan. Volgens Liesker worden deze kosten niet bij wege van separate schadevergoeding gevorderd, maar door middel van de contractuele boete gecompenseerd. Niet in te zien valt echter op welke grond de contractuele boete kan worden meegenomen in de gestelde schade uit onrechtmatige daad. Omdat Liesker de zelf gewerkte uren niet heeft gespecificeerd en zij de kosten daarvan ingevolge haar stellingen kennelijk niet (eventueel subsidiair) als geleden schade vordert, zijn deze niet toewijsbaar.
4.15.
De vordering tegen [persoon A] is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 32.767,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020 (de datum waarop [persoon A] blijkens de dagvaarding in verzuim is geraakt).
4.16.
Vervolgens moet worden beoordeeld of Liesker jegens [persoon A] aanspraak kan maken op buitengerechtelijke incassokosten en, zo ja, tot welk bedrag. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of [persoon A] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Conform deze eisen is de vordering van Liesker op dit punt onvoldoende onderbouwd. Voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten jegens [persoon A] is dan ook geen plaats.
De vorderingen tegen Liesker
4.17.
Gelet op het oordeel in conventie is het in reconventie gevorderde niet toewijsbaar. Er is grond voor partiële ontbinding van de overeenkomst en van de situatie als bedoeld in artikel 9.5 van de overeenkomst is geen sprake.
Conclusie
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verstekvonnis niet volledig in stand kan blijven. De rechtbank zal het verstekvonnis vernietigen en als volgt opnieuw beslissen:
  • [bedrijf A] en [persoon A] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 32.767,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020;
  • [bedrijf A] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020;
  • [bedrijf A] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.602,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2021;
  • de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
4.19.
[bedrijf A] c.s. zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de (verstek- en verzet)procedure in conventie. Aan de zijde van Liesker worden deze kosten vastgesteld op:
- griffierecht € 2.076,00
- explootkosten € 98,52
- salaris advocaat €
3.342,00(3,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 5.516,52
4.20.
In reconventie zal [bedrijf A] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van Liesker vastgesteld op € 1.770,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.770,00).
4.21.
In reconventie heeft Liesker aanspraak gemaakt op nakosten. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 27 oktober 2021 onder zaaknummer / rolnummer C/10/625739 / HA ZA 21-837 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
ontbindt partieel de door partijen op 25 januari 2019 gesloten overeenkomst tot procesfinanciering, namelijk voor zover het betreft de eventuele verbintenissen van Liesker tot het verstrekken van procesfinanciering voor de periode na 28 juli 2020,
5.3.
veroordeelt [bedrijf A] en [persoon A] hoofdelijk, zodat indien de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Liesker te betalen een bedrag van € 32.767,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [bedrijf A] om aan Liesker te betalen een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [bedrijf A] om aan Liesker te betalen een bedrag van € 1.602,67, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 7 september 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [bedrijf A] en [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van Liesker tot op heden vastgesteld op € 5.516,52,
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, aan de zijde van Liesker tot op heden vastgesteld op € 1.770,00,
5.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.
1977/1729