ECLI:NL:RBROT:2023:2272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
10075531 / CV EXPL 2226704
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een auto tussen twee consumenten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee consumenten over een tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een auto. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Cortenberghe-van Dam, heeft de koopovereenkomst met de gedaagde, [gedaagde02], ontbonden en eist terugbetaling van de koopsom van € 16.275,00, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde heeft de stelling van de eiser betwist en aangevoerd dat de auto in goede staat was bij de verkoop. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2023 heeft de eiser zijn eis tegen twee andere gedaagden ingetrokken, wat leidde tot de doorhaling van de zaak tegen hen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto, een Audi A3, bij de levering een haperende motor vertoonde, wat een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst oplevert. De rechter oordeelt dat de eiser recht heeft op ontbinding van de overeenkomst, omdat de auto niet voldeed aan de verwachtingen die hij mocht hebben. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom en heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 19 juni 2022. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.619,44. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10075531 / CV EXPL 2226704
datum uitspraak: 3 maart 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J. van Cortenberghe-van Dam te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde01] , die handelt onder de naam [naam bedrijf01] ,

wonende in [woonplaats02] ,
gedaagde sub 1,
die niet heeft gereageerd,

2..[gedaagde02] ,

wonende in [woonplaats03] ,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. A. Aïssal te Den Haag,

3..[gedaagde03] ,

wonende in [gedaagde04] ,
gedaagde sub 3,
gemachtigde: mr. N. Claassen te Schiedam.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’, ‘ [naam bedrijf01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 19 augustus 2022, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde02] ;
  • het antwoord van [gedaagde03] ;
  • de brief van 7 december 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte wijziging petitum tevens houdende akte wijziging fundamentum petendi van [eiser01] ;
  • de brief van 3 februari 2023 van [eiser01] , met bijlagen.
1.2.
Op 16 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser01] aanwezig, vergezeld van zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder waren [gedaagde02] en [gedaagde03] aanwezig, bijgestaan door hun respectievelijke gemachtigden.

2..De beoordeling

[eiser01] heeft de eis tegen [naam bedrijf01] en [gedaagde03] ingetrokken.
2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser01] zijn eis ingetrokken voor zover die was gericht tegen [naam bedrijf01] en [gedaagde03] . De kantonrechter heeft de zaak daarom doorgehaald tegenover [naam bedrijf01] en [gedaagde03] . [naam bedrijf01] hoefde daar niet mee in te stemmen, omdat zij niet op de dagvaarding heeft gereageerd. [gedaagde03] heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de doorhaling van de zaak, onder de voorwaarde dat [eiser01] de door [gedaagde03] betaalde eigen bijdrage voor rechtsbijstand van zijn gemachtigde van € 159,00 vergoedt. Aangezien de gemachtigde van [gedaagde03] na afloop van de mondelinge behandeling aan de griffie enkel nog heeft verzocht om hem de doorhaling van de zaak tegenover [gedaagde03] te bevestigen en hij niet ook heeft verzocht om een proceskosten-veroordeling in dit vonnis op te nemen, gaat de kantonrechter er vanuit dat de betaling van de eigen bijdrage van [gedaagde03] onderling wordt geregeld en daarom wordt in dit vonnis geen proceskostenveroordeling ten gunste van [gedaagde03] uitgesproken.
2.2.
De kantonrechter gaat er overigens ook vanuit dat [eiser01] met de intrekking van zijn eis tegenover [naam bedrijf01] en [gedaagde03] ook de primaire grondslag van zijn eis laat varen. Die grondslag was er namelijk op gebaseerd dat sprake was van een koopovereenkomst met betrekking tot een auto tussen een handelaar ( [naam bedrijf01] ) en een consument ( [eiser01] ), maar daar is geen sprake van.
Waar gaat deze zaak (nu nog) over?
2.3.
[eiser01] stelt het volgende. [eiser01] heeft een Audi A3 met kenteken [kenteken01] (‘de auto’) van [gedaagde02] gekocht voor een bedrag van € 16.275,00. De auto stond bij [naam bedrijf01] . Bij de aankoop van de auto heeft [eiser01] tegen ene “ [naam01] ”, die een medewerker van [naam bedrijf01] is, gezegd dat een aantal punten aan de auto nog moest worden gerepareerd. Eén van deze punten betrof dat de “
motor draait hapert soms stationair”. Op de factuur van 20 september 2021 die [eiser01] van [naam bedrijf01] ontving, stond onder meer “
alle afgesproken punten worden gemaakt aan de auto, komen wij ons afspraak niet na, dan geven wij het betaalde bedrag terug”. Op de factuur van 25 september 2021 die [eiser01] van [gedaagde02] ontving, stond deze opmerking niet. Op 25 september 2021 is de auto aan [eiser01] geleverd. [eiser01] heeft in de daaropvolgende weken meerdere malen contact gehad met [naam01] en [gedaagde03] (die de partner van [gedaagde02] is) over - onder meer - de motor van de auto die hapert bij het snelheid maken. Het probleem aan de motor van de auto is op dit moment nog steeds niet verholpen en de auto wordt ook niet gebruikt.
Wat wil [eiser01] in deze zaak?
2.4.
[eiser01] is van mening dat [gedaagde02] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de auto. [eiser01] eist daarom dat voor recht wordt verklaard dat de koopovereenkomst is ontbonden, dan wel dat de koopovereen-komst wordt ontbonden. Daarnaast eist [eiser01] dat [gedaagde02] wordt veroordeeld om de koopsom van € 16.275,00 aan [eiser01] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder eist [eiser01] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot eist [eiser01] een proceskostenveroordeling.
Wat is het verweer van [gedaagde02] ?
2.5.
[gedaagde02] is het niet eens met de eis van [eiser01] . Volgens [gedaagde02] heeft [eiser01] de auto voorafgaand aan de koop uitgebreid geïnspecteerd en wist hij precies wat hij kocht. [eiser01] heeft de factuur van 25 september 2021 die hij van [gedaagde02] ontving bovendien ondertekend en op die factuur staat onder andere “
auto akkoord bevonden zoals gezien en gereden en nagekeken”. Voorafgaand aan de koop was weliswaar bekend dat de auto een aantal mankementen had, maar die heeft [gedaagde02] laten verhelpen. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat [eiser01] op een gegeven moment het restantbedrag van de koopsom aan [gedaagde02] heeft betaald. [gedaagde02] heeft bovendien van [gedaagde03] gehoord dat [eiser01] op enig moment schade met de auto heeft gereden, dat de klacht over de sputterende motor pas later aan de orde is gekomen en dat [eiser01] zelf aan de auto heeft gesleuteld.
Het oordeel van de kantonrechter: [gedaagde02] moet de koopsom aan [eiser01] terugbetalen.
2.6.
[eiser01] heeft zijn stelling dat de motor van de auto hapert/sputtert onderbouwd met (1) de factuur van 20 september 2021 die hij van [naam bedrijf01] ontving met daarop de tekst “
alle afgesproken punten worden gemaakt aan de auto, komen wij ons afspraak niet na, dan geven wij het betaalde bedrag terug”, (2) het WhatsApp-bericht van 20 september 2021 aan [naam01] met daarin een lijst met punten aan de auto die nog moesten worden hersteld, waaronder “
motor draait hapert soms stationair”, (3) de WhatsApp-correspondentie na aankoop van de auto, waaruit blijkt dat ook toen nog over de haperende motor is gesproken tussen [eiser01] en [gedaagde03] en (4) de verklaring van [naam bedrijf01] dat de motor ondanks door haar verrichte werkzaamheden nog steeds sputtert. Op grond van deze stukken is de kantonrechter van oordeel dat, anders dan [gedaagde02] heeft gesteld, de auto voorafgaand aan de koop een haperende/sputterende motor had en dat dit na de koop nog steeds het geval was. Tegenover al deze stukken staan de enkele ongemotiveerde stellingen van [gedaagde02] dat de auto ten tijde van levering conform was en dat er geen gebreken aan de auto zijn; dat is onvoldoende. Het had in het licht van de stukken die [eiser01] ter onderbouwing van zijn stelling in het geding heeft gebracht op de weg van [gedaagde02] gelegen om nader (met stukken) te onderbouwen dat (a) de auto ten tijde van de levering geen gebreken vertoonde en/of (b) er op dit moment geen gebreken aan de auto zijn. Dat heeft [gedaagde02] niet gedaan, terwijl dat gelet op het stadium waar de zaak zich in bevindt wel van haar had mogen worden verwacht. De enkele verwijzing naar de factuur van 25 september 2021 met daarop de handtekening van [eiser01] en de tekst “
auto akkoord bevonden zoals gezien en gereden en nagekeken” is daartoe in het licht van de WhatsApp-correspondentie die [eiser01] heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de haperende/sputterende motor voorafgaand aan de koop was besproken en dat was afgesproken dat dit gebrek zou worden verholpen, namelijk volstrekt onvoldoende. Het verweer van [eiser01] op dit punt wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen en aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
2.7.
Ten aanzien van de overige verweren van [gedaagde02] wordt het volgende overwogen. [eiser01] heeft na aankoop van de auto weliswaar schade met de auto gereden, maar [gedaagde02] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gelaten dat dit slechts lichte schade aan de kentekenplaat betreft. Verder kan het zo zijn dat [eiser01] zelf aan de auto heeft gesleuteld, maar [gedaagde02] heeft niet gesteld dat dit de haperende/sputterende motor heeft veroorzaakt, nog daargelaten dat dan niet te verklaren valt dat de motor ook al vóór aanschaf van de auto door [eiser01] haperde/sputterde. Ook deze verweren van [gedaagde02] kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden.
2.8.
Concluderend is komen vast te staan dat de auto ten tijde van de aankoop en ook op dit moment nog een gebrek vertoont, namelijk een haperende/sputterende motor (als snelheid wordt gemaakt). Daardoor is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst aan de zijde van [gedaagde02] . [eiser01] mocht namelijk verwachten dat de auto de eigenschappen zou bezitten die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen. Ook van een tweedehands auto, waar in deze zaak sprake van is, mocht [eiser01] verwachten dat daarmee veilig aan het verkeer kan worden deelgenomen. Als een auto echter midden op de snelweg komt stil te staan ten gevolge van een haperende/sputterende motor, wat door [gedaagde02] ook niet is betwist, is duidelijk sprake van een auto die niet veilig is en dan bezit de auto dus niet de eigenschappen die [eiser01] daarvan mocht verwachten.
2.9.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden (zie artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’)). De ontbinding vindt plaats door een schriftelijke verklaring, maar de ontbinding kan ook door de rechter worden uitgesproken (zie artikel 6:267 BW).
2.10.
Met [eiser01] is de kantonrechter van oordeel dat hij de koopovereenkomst met [gedaagde02] mag ontbinden. [gedaagde02] is immers tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichting om een auto aan [eiser01] te leveren die de eigenschappen bezat die [eiser01] mocht verwachten. Voor zover [gedaagde02] heeft bedoeld aan te voeren dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de koopovereenkomst niet rechtvaardigt en zij dus een beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 2 BW heeft bedoeld te doen, slaagt dat verweer niet. Dat [eiser01] met de auto niet veilig aan het verkeer kan deelnemen doordat de motor (bij het snelheid maken) hapert/sputtert, raakt aan de kern van de tussen partijen gesloten overeenkomst en alleen al daarom rechtvaardigt de tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst de ontbinding van die overeenkomst.
2.11.
De kantonrechter constateert dat [eiser01] de koopovereenkomst bij brief van 3 juni 2022 (bijlage 19 bij de dagvaarding) al buitengerechtelijk heeft ontbonden. De kantonrechter zal daarom voor recht verklaren dat de koopovereenkomst tussen [eiser01] en [gedaagde02] bij brief van 3 juni 2022 buitengerechtelijk is ontbonden door [eiser01] .
2.12.
Door de ontbinding ontstaat - voor zover de daardoor getroffen verbintenissen al zijn nagekomen - voor partijen de verplichting om de door hen ontvangen prestatie ongedaan te maken. Dit betekent dat [gedaagde02] de door [eiser01] aan haar betaalde koopsom van € 16.275,00 aan [eiser01] moet terugbetalen. [gedaagde02] wordt veroordeeld om dit bedrag aan [eiser01] te betalen.
2.13.
[eiser01] is overigens ook gehouden om de auto aan [gedaagde02] terug te geven. [gedaagde02] heeft in dit verband geen tegeneis ingesteld, zodat de kantonrechter [eiser01] niet tot teruggave van de auto aan [gedaagde02] kan veroordelen. De kantonrechter gaat er echter vanuit dat [eiser01] de auto gelijktijdig met of na de terugbetaling van de koopsom aan [gedaagde02] zal teruggeven.
De wettelijke rente wordt toegewezen.
2.14.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 19 juni 2022 (één dag na de in de brief van 3 juni 2022 genoemde betalingstermijn van vijftien dagen), omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat de wettelijke rente moet worden betaald en [gedaagde02] dat niet heeft betwist. Voor toewijzing van de wettelijke rente vanaf een eerdere datum heeft [eiser01] onvoldoende gesteld.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
2.15.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat [eiser01] geen correcte veertiendagenbrief aan [gedaagde02] heeft verstuurd. Hij had dit op grond van artikel 6:96 lid 6 BW wel moeten doen. [eiser01] heeft op 3 juni 2022 weliswaar een brief aan [gedaagde02] gestuurd waarin aan haar een termijn van vijftien dagen na dagtekening van die brief wordt gegund om de koopsom terug te betalen, maar die termijn voldoet niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en bovendien is de hoogte van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in de bedoelde brief niet in een concreet bedrag aangezegd.
[gedaagde02] moet de proceskosten van [eiser01] betalen.
2.16.
[gedaagde02] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 134,44 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierecht en € 792,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 396,00). Dit is in totaal € 1.619,44. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde02] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad.
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verstaat dat de zaak tegenover [naam bedrijf01] en [gedaagde03] is doorgehaald;
3.2.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen [eiser01] en [gedaagde02] bij brief van 3 juni 2022 buitengerechtelijk is ontbonden door [eiser01] ;
3.3.
veroordeelt [gedaagde02] om aan [eiser01] te betalen € 16.275,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 19 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagde02] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.619,44;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671