ECLI:NL:RBROT:2023:2142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
10/996705-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijk leidinggeven aan Stichting Islamitische Universiteit, valsheid in geschrifte, belastingfraude en gewoontewitwassen

Op 15 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die feitelijk leiding gaf aan de Stichting Islamitische Universiteit van Europa (IUE). De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrifte, belastingfraude en gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust leiding heeft gegeven aan het opstellen van valse donatieformulieren en sponsorovereenkomsten, die door anderen werden gebruikt om belastingvoordeel te verkrijgen. De verdachte was gedurende een lange periode de bepalende persoon binnen de IUE en heeft actief bijgedragen aan de frauduleuze praktijken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 28 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering wegens de complexiteit van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan de strafbare feiten, en dat hij de belastingmoraal heeft ondermijnd door zijn positie binnen de gemeenschap te misbruiken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/996705-16
Datum uitspraak: 15 maart 2023
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. P.C. Verloop en gemachtigd raadsvrouw mr. T.S.E. van Nispen, beiden advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2023, 26 januari 2023, 31 januari 2023 en 15 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. F.W.B. Groendijk en mr. V.J.A.M. van de Bilt hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De Islamitische Universiteit van Europa (hierna: de IUE) is in 2001 door een groep academici opgericht. De IUE heeft door de jaren heen verschillende bestuurders gekend.
In de Kamer van Koophandel stond de verdachte van 3 augustus 2011 tot en met 6 april 2017 ingeschreven als bestuurder. Zijn schoonzoon, de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: de medeverdachte of: [medeverdachte01] ), stond van 1 december 2014 tot en met 6 april 2017 ingeschreven als secretaris en penningmeester van de IUE. Andere bestuurders die de IUE heeft gehad zijn onder anderen: [naam01] , [naam02] en [naam03] .
De eerste vijf jaar is op een locatie in Schiedam onderwijs gegeven. In 2005 is de verdachte aangesteld als rector. De IUE is vervolgens in 2006 verhuisd naar Rotterdam-Zuid. Dit pand bleek echter ongeschikt en omdat de IUE geaccrediteerd wilde worden als erkende onderwijsinstelling, is zij verhuisd naar de locatie aan de [straatnaam01] in Rotterdam-Blijdorp. In 2010/2011 is de medeverdachte in dienst gekomen bij de IUE.
De IUE ontving geen financiële ondersteuning van de overheid, omdat zij geen erkende onderwijsinstelling was. Ook ontving zij geen steun van islamitische instellingen in Nederland, omdat de IUE een onafhankelijke onderwijsinstelling was en niet tot een politieke of religieuze stroming behoorde. De verhuizing naar het pand aan de [straatnaam01] te Rotterdam had tot gevolg dat de kosten voor onder andere huisvesting hoger waren geworden.
In 2008 werd de IUE aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling en verkreeg zij een ANBI-status. Dergelijke instellingen moeten aan bij de wet bepaalde vereisten voldoen en genieten vervolgens belastingvoordeel. Ook personen die aan een dergelijke instelling doneren, genieten belastingvoordeel. Een donatie kan in aftrek worden genomen van het belastbare inkomen bij het doen van aangifte inkomstenbelasting. Op die manier wordt het belastbare inkomen lager en wordt minder belasting betaald door de betreffende belastingplichtige. Naar aanleiding van een vermoeden van het plegen van belastingfraude is (boeken)onderzoek verricht en is de ANBI-status door de Belastingdienst op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 ingetrokken.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2019 is de IUE in staat van faillissement verklaard.
4.2.
Verdenking
De strafrechtelijke verwijten komen er in de kern op neer dat de verdachte betrokken is geweest bij de verkoop van valse giftkwitanties/donatieverklaringen op naam van de IUE. De constructie was daarbij als volgt.
Op in naam van de IUE uitgegeven kwitanties stond een bedrag vermeld dat als gift aan de IUE zou zijn voldaan, terwijl in werkelijkheid een lager bedrag - veelal 10 of 12% van het op de kwitantie vermelde bedrag - aan de IUE was voldaan. Door het hogere in de kwitantie opgenomen bedrag als aftrekpost in de belastingaangifte op te nemen, konden belastingplichtigen een belastingvoordeel verkrijgen. Een belastingvoordeel waarop zij aldus geen recht hadden, omdat de opgegeven gift immers niet (volledig) was voldaan. Na het intrekken van de ANBI-status zou – volgens de verdenking – de IUE met een vergelijkbare constructie zijn doorgegaan, maar dan met de verkoop van vervalste sponsorovereenkomsten (waarvoor geen ANBI-status was vereist). Ook zou een valse donatieverklaring zijn opgemaakt met betrekking tot een buitenlandse gift en zouden vanuit de IUE belastingaangiften zijn gedaan, waarbij gebruik is gemaakt van de genoemde valse giftkwitanties.
Dit alles is aan de verdachte tenlastegelegd als feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften en (gewoonte)witwassen. Tot slot zou de verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan mensensmokkel dan wel valsheid in geschrift door een dienstverband ten behoeve van de medeverdachte [medeverdachte02] te fingeren.
4.3.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feitelijke leidinggeven, omdat het dossier op geen enkele wijze steun biedt voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van valse giftkwitanties en sponsorovereenkomsten, bij de donatieverklaring en het doen van belastingaangiften. De verdachte heeft geen actief en effectief gedrag vertoond dat heeft geleid tot de vermeende strafbare feiten. Ook heeft de verdachte geen beleid gevoerd waarvan de verboden gedraging het gevolg is geweest en geen bijdrage daaraan geleverd.
De verklaringen van de medeverdachte, die op het tegendeel wijzen, zijn daarvoor onvoldoende. Deze verklaringen zijn onbetrouwbaar en mogen om die reden niet worden gebruikt voor het bewijs. Door deze verklaringen af te leggen minimaliseert [medeverdachte01] zijn eigen rol in het geheel en probeert hij de schuld in de schoenen van de verdachte te schuiven.
De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de ten laste gelegde feiten en is daarbij op geen enkele wijze betrokken geweest. Het dossier biedt daarvoor ook geen bewijs. Dit geldt onverminderd ook voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen.
De verdediging heeft ter onderbouwing van dit standpunt een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen [getuige01] , [getuige02] , [getuige03] , [getuige04] en [getuige05] .
Dat er als zodanig sprake is geweest van witwassen wordt niet met zoveel woorden betwist. Wel is de verdediging van mening dat het ten laste gelegde geldbedrag onjuist is en op een onbetrouwbare berekening berust. Zo bestaat de mogelijkheid dat een deel van het ten laste gelegde geldbedrag niet uit enig misdrijf afkomstig is en dat ook giften zijn meegenomen die wel degelijk aan de IUE zijn gedaan. In dit kader heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen [getuige06] , [getuige07] , [getuige08] , [getuige09] , [getuige10] , [getuige11] en [getuige12] , aangezien deze getuigen onder andere opheldering kunnen bieden over de hoogte van het ten laste gelegde witwasbedrag.
Gelet op het vorengaande dient de verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.4.
Verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte01]
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank in de eerste plaats het volgende.
De rechtbank stelt vast dat aan deze verklaringen in beginsel, mits ze als betrouwbaar kunnen worden beschouwd, betekenis kan toekomen, gelet op de eigen ervaring met en kennis van de IUE van de medeverdachte. Dit vloeit al voort uit de eigen rol van [medeverdachte01] bij de IUE, waar hij naar zijn eigen zeggen op 26-jarige leeftijd (2010/2011 [1] ) bij betrokken raakte, veel aanwezig was en waarvan hij bestuurder (penningmeester en secretaris) werd vanaf 1 december 2014. Maar ook hangt dit samen met diens familierelatie als schoonzoon van de verdachte, die rector en penningmeester van de IUE was. [medeverdachte01] was bovendien vanaf 21 augustus 2009 als bestuurslid verbonden aan de Stichting Vrije Academia, welke stichting nauw verbonden was met de IUE [2] .
De rechtbank stelt vast dat de medeverdachte niet terughoudend is geweest met verklaren: hij heeft, na aanvankelijk beroep op zijn zwijgrecht, in een reeks verhoren op vele vragen antwoord gegeven, nadat hij een uitvoerige schriftelijke verklaring van december 2016 had opgesteld die veel beschrijvende informatie van zijn kant bevat omtrent de rollen van de IUE, van hemzelf en die van de verdachte in het kader van de onderwerpen die in de tenlastelegging aan de orde zijn: giften en aangiften rond donaties en sponsorcontracten.
Op punten en in nuanceringen heeft de medeverdachte zijn rol en verantwoordelijkheid bij de strafbare feiten wellicht kleiner gemaakt, zoals door de verdediging gesteld. Dit neemt niet weg dat hij zichzelf in deze verklaringen voor het grootste deel niet heeft ontzien, maar, integendeel, in aanzienlijke mate heeft belast. Tegelijkertijd heeft hij naar de indruk van de rechtbank, naast zijn belastende verklaringen, ook bij zijn verklaringen ter zitting over de verdachte, zijn schoonvader,– verklaringen die [medeverdachte01] uitsluitend in zijn eigen zaak heeft afgelegd – een zekere terughoudendheid en respect voor zijn schoonvader uitgestraald, die authentiek over is gekomen. De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat dit uit berekening of misleiding is geweest. Voorts moet de medeverdachte ook niet hebben vermoed dat het enkele argument dat hij voor een groot deel zou hebben gehandeld onder de druk van de verdachte (zijn schoonvader) hem tegenover het uitgebreide strafrechtelijk verwijt veel voordeel zou brengen. Ook is niet aannemelijk geworden dat hij van al deze strafbare feiten persoonlijk voordeel heeft genoten.
Gezien het voorgaande en in aanmerking genomen dat in eerdere uitspraken van rechtbank en Hof de betrouwbaarheid van [medeverdachte01] verklaringen is geaccepteerd, ziet de rechtbank geen grond om deze verklaringen niet voor het bewijs te gebruiken [3] .
4.5.
De rol van de verdachte binnen de IUE
Het verweer van de verdediging omtrent het ontbreken van betrokkenheid van de verdachte bij de ten gelaste gelegde feiten brengt de rechtbank ertoe om de rol van de verdachte binnen de IUE nader te beschouwen.
Uit een reeks verklaringen volgt dat de verdachte de beslissende en bepalende persoon was binnen de IUE. Hierbij wijst de rechtbank allereerst op de verklaringen van de medeverdachte. Diens verklaringen hierover worden op dit punt overtuigend bevestigd door verklaringen van diverse andere betrokkenen bij de IUE.
[naam01] verklaarde op 13 december 2016:
Ik ben lid (rechtbank leest: van het bestuur van de IUE) geweest vanaf 2003 en vanaf 2010 of 2011 ben ik voorzitter. Op papier ben ik dat maar de rector, [verdachte01] doet alles. [4] [medeverdachte01] bepaalde niets, dat was [verdachte01] die bepaalde alles [5] .
[naam04] was in dienst bij de IUE vanaf 1 oktober 2013 totdat zij ontslag nam op 19 december 2016 naar aanleiding van de nieuwsberichten over de IUE, zij verklaarde:
De heer [verdachte01] is de rector van de IUE, hij doceert ook, hij geeft eigenlijk leiding aan iedereen, iedereen geeft hij opdrachten ook aan de heer [medeverdachte01] . [verdachte01] is de grote baas van de IUE, hij moet toestemming geven aan alles wat er binnen de IUE gebeurt [6] .
[naam05] was van september 2011 tot juli 2018 werkzaam bij de IUE. Zij heeft op 10 oktober 2018 verklaard:
[verdachte01] gaf iedereen de opdrachten en deed dit mondeling [7] .Zij heeft, net als [naam04] , haar eerdere verklaring later bij de rechter-commissaris bevestigd:
Mr Loenen vraagt mij wie er over de beslissingen in algemene zin gingen die moesten worden genomen. Dat weet ik niet. Wat ze in het bestuur deden dat weet ik niet. Ook al was [naam06] er met zijn groep, toch was [verdachte01] de baas [8] .
[naam03] heeft een bijdrage betaald bij de oprichting van de IUE, was docent en bestuurslid van de IUE, en verklaarde over de rol van de verdachte:
Hij deed bijna alles. Hij kon iedereen naar voren schuiven in het bestuur en iedereen eruit halen. (…) Hij was eigenlijk de baas binnen de IUE [9] .
[naam07] werd in 2014 betrokken bij de IUE toen accreditatie moest worden aangevraagd en heeft studenten begeleid:
[verdachte01] begon de IUE al vanaf 2001 meer en meer naar zich toe te trekken. Dat hoorde ik van [naam03] . (…) In 2015 zijn de statuten aangepast, zonder dat er een vergadering over heeft plaatsgevonden. Het hele bestuur is een familiefeestje van de heer [verdachte01] [10] .
Een steekhoudend motief dat er zou kunnen zijn voor deze getuigen om allen in strijd met de waarheid voor de verdachte belastende verklaringen af te leggen, heeft de verdediging niet gegeven. Hoewel er onder deze getuigen ook medewerkers zijn waarvan voorstelbaar is dat die in meer of mindere mate persoonlijke bezwaren hebben of hadden tegen het optreden van de verdachte, is opvallend dat hun verklaringen op het punt van de rol van de verdachte binnen de IUE, onafhankelijk van elkaar, en ieder in eigen bewoordingen, geen misverstand laten bestaan over die rol en dat deze getuigen daar in voorkomende gevallen ook na een aantal jaren bij de rechter-commissaris gehoord, niet anders over denken. De verdachte heeft daartegenover niets gesteld dat de voor hem belastende verklaringen zou kunnen ontzenuwen. Hij heeft zelf ervoor gekozen om niet op de zitting te verschijnen en te verklaren. Zijn zorg over zijn gezondheid in detentie in Nederland heeft hem, zo begrijpt de rechtbank de verdediging, hiertoe gebracht. De beslissing om in het buitenland te blijven, ondanks de voorwaarden die aan het schorsen van de voorlopige hechtenis zijn verbonden, is naar het oordeel van de rechtbank een bewuste keuze die voor zijn rekening en risico komt.
Daarmee heeft de verdachte zichzelf ook de mogelijkheid ontnomen om tegenover de genoemde verklaringen zijn eigen verhaal te zetten in antwoord op vragen van de rechtbank, anders dan zijn ter zitting door de raadsman voorgelezen verklaring. Met die verklaring heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen overtuigende omstandigheden aangedragen die de conclusie van zijn leidinggevende rol weerspreken. Bovendien blijkt ook uit de eigen verklaring van de verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie dat hij zeer veel invloed had binnen de IUE [11] . Zo is hij naar eigen zeggen medeoprichter en grondlegger van de IUE, was hij hoofddocent, rector en de academische baas. Ook was de verdachte bestuurslid van de IUE. Voorts is hij ook penningmeester geweest [12] .
Het verweer dat de verdachte geen weet had van de werkzaamheden van [medeverdachte01] als financieel coördinator en omgekeerd, acht de rechtbank op grond van de verschillende hierboven aangehaalde verklaringen onaannemelijk. Het verweer dat de medeverdachte als financieel coördinator zijn gang ging zonder bemoeienis, is in strijd met de verklaring van [medeverdachte01] dat hij verantwoording aflegde bij de verdachte. Dit sluit ook aan op de sms-berichten waarin de medeverdachte tegenover derden steeds kenbaar maakt dat hij het zou voorleggen aan ‘de Hoca’ [13] .
Uit dit alles volgt dat de verdachte in algemene zin een belangrijke, en vermoedelijk de belangrijkste, rol speelde bij de bepaling van het algehele beleid van de IUE, maar ook ten aanzien van de financiën een beslissende en doorslaggevende rol had gedurende de ten laste gelegde periode.
4.6.
Bewijswaardering van de feiten
4.6.1.
Toetsingskader “feitelijk leidinggeven” conform art. 51 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht
De verdachte wordt onder feit 1 op de tenlastelegging – kort gezegd – verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan het opmaken van valse giftkwitanties, donatieverklaringen en valse sponsorovereenkomsten (valsheid in geschrifte), gepleegd door IUE. Onder feit 2 is hem tenlastegelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan door de IUE ingediende onjuiste inkomstenbelastingaangiften (IB-aangiften).
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan (mogelijk) door de IUE verrichte verboden gedragingen, dient eerst te worden vastgesteld of de IUE deze strafbare feiten heeft gepleegd. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven (zie HR 26 april 2016, NJ 2016, 375).
In zijn arrest van 21 oktober 2003 (NJ 2006, 328) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
e rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. De enkele omstandigheid dat de verdachte bestuurder van een rechtspersoon is, is niet voldoende om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Daarvan kan onder omstandigheden eveneens sprake zijn, indien de desbetreffende functionaris – hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden – maatregelen ter voorkoming van deze gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen. In deze situatie wordt de functionaris geacht opzettelijk de verboden gedragingen te bevorderen.
Gelet op dit toetsingskader zal hieronder in de eerste plaats worden beoordeeld of sprake is geweest van het opmaken van valse donatieformulieren/-verklaringen/giftkwitanties en sponsorovereenkomsten (valsheid in geschrift, feit 1) en het opzettelijk indienen van onjuiste IB-aangiften (feit 2). Indien dit het geval is, zal vervolgens worden bezien of dit redelijkerwijs aan de IUE kan worden toegerekend. Als ook die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt aan de orde of de verdachte daarvoor als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is.
4.6.2.
Vaststelling valsheid ten aanzien van feit 1 (formulieren)
A.
Donatieformulieren/-verklaringen/giftkwitanties
De kern van het betoog van de verdediging is dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de valse donatieformulieren/-verklaringen/giftkwitanties (hierna: de kwitanties) die in naam dan wel op papier van de IUE zijn uitgegeven dan wel opgesteld. De rechtbank stelt vast dat de verdediging, op een enkele – hierna te bespreken – uitzondering na, niet heeft bestreden dat op deze kwitanties die onder feit 1 specifiek zijn benoemd, in strijd met de waarheid donaties zijn vermeld die niet waren gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier genoegzame informatie over de frauduleuze totstandkoming van deze formulieren, zodat vast staat dat deze formulieren vals zijn opgemaakt.
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank overweegt nader met betrekking tot het document van 16 september 2010 ten name van [naam08] het volgende. Ten aanzien van dit formulier heeft de verdediging met recht betoogd dat [naam08] daarover geen verklaring heeft afgelegd. Hij heeft verteld dat hij in 2011, 2012 en 2013 kwitanties heeft gekocht bij de IUE tegen bepaalde percentages: “
Ik ga u alles vertellen (…) Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [verdachte01] van de Islamitische Universiteit van Europa. In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [medeverdachte01] (de rechtbank begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte01] ) van de Islamitische Universiteit van Europa. De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de IUE heb ik van die [medeverdachte01] gekregen.” [14] . In tegenstelling tot de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen van [naam08] (die hij bij de rechter-commissaris heeft bevestigd) overigens niet als betrouwbaar te beschouwen om de enkele reden dat hij alleen voor de jaren 2010 en 2013 (en dus, zo begrijpt de rechtbank, niet voor 2011 en 2012) een aftrekpost giften heeft aangegeven.
Gelet echter op het ontbreken van een expliciete verklaring van [naam08] over de kwitantie van 2010 kan naar het oordeel van de rechtbank de valsheid van dat formulier niet met zekerheid worden vastgesteld, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Sponsorovereenkomsten
De verdediging erkent dat de sponsorovereenkomsten tussen de IUE en [bedrijf01] en tussen de IUE en [bedrijf02] vals zijn, en betwist de valsheid van de andere onder feit 1 genoemde sponsorovereenkomsten in feite niet.
Met inachtneming van het standpunt van de verdediging hierover is de rechtbank van oordeel dat het dossier ook over de frauduleuze totstandkoming van de sponsorovereenkomsten toereikende informatie bevat, zodat vast staat dat deze overeenkomsten en de kwitanties voor sponsoring vals zijn opgemaakt.
De buitenlandse donatie aan Action Afrika Help
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de valsheid van deze donatieverklaring niet ter discussie staat.
4.6.3.
Vaststelling onjuistheid ten aanzien van feit 2 (belastingaangiften)
Volgens de medeverdachte is de IUE door [naam09] , directeur van [bedrijf03] , in 2013 benaderd om IB-aangiften te gaan verzorgen [15] . Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat ook al eerder, in de periode 2010 t/m 2014, vanaf het IP-adres van de IUE IB-aangiftes zijn ingediend. In totaal zijn in die periode 726 IB-aangiften ingediend waarbij in 152 gevallen een gift aan de IUE als aftrekpost is opgenomen [16] . In het vervolg wordt dan ook als vertrekpunt genomen dat in de tenlastegelegde periode vanaf de IUE belastingaangiften zijn gedaan. Dat heeft ter zitting ook niet ter discussie gestaan.
De als aftrekpost in de belastingaangiften opgenomen giften zijn vergeleken met de giften die zijn vermeld in het kasboek van de IUE. Daaruit blijkt dat de in de IB-aangiften opgenomen giften geheel of gedeeltelijk niet zijn opgenomen in de kasadministratie van de IUE [17] . De verdediging heeft betoogd dat het kasboek niet als bewijs voor de onjuistheid van de IB-aangiften kan dienen, omdat de reële mogelijkheid bestaat dat het kasboek onvolledig is. Dit verweer wordt verworpen. Wellicht kan niet worden uitgesloten dat er administratieve gegevens niet in het kasboek zijn opgenomen, maar er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de gegevens die hier wél in staan. Het kasboek is nauwkeurig en gedetailleerd bijgehouden. Zo komen de verhoudingen tussen de bedragen die zijn opgenomen in het kasboek en de bedragen die staan vermeld op de giftkwitanties en in de IB-aangiften, overeen met de percentages waarvoor de giftkwitanties volgens [medeverdachte01] werden aangekocht, namelijk steeds 10 of 12%. Ook de optelsom van alle bedragen in het kasboek is kloppend. De rechtbank zal bij de beoordeling van de onder 2 in de tenlastelegging opgenomen IB-aangiften dan ook uitgaan van de juistheid van de gegevens in het kasboek.
In de tenlastelegging staat een aantal concrete IB-aangiften vermeld, te weten van [getuige02] (over 2014), [naam10] (over 2011, 2012 en 2013), [naam11] (over 2011) en [naam12] (over 2011, 2012 en 2013). Hieronder zal worden beoordeeld of kan worden bewezen dat dit opzettelijk onjuiste IB-aangiften betreft.
IB-aangifte [getuige02] 2014
Op 24 maart 2015 is vanaf de IUE de IB-aangifte over 2014 van [getuige02] ingediend. In deze aangifte is als aftrekpost een gift aan de IUE van € 1.000,- opgenomen [18] . In het kasboek van de IUE staat op 21 maart 2015 een donatie van € 100,- op naam van [getuige02] [19] . Verder bevat het dossier een kwitantie van € 1.000,- op naam van [getuige02] . Deze is gedateerd op 4 januari 2014 [20] . De medeverdachte heeft verklaard dat hij deze kwitantie heeft uitgeschreven en dat deze “met terugwerkende kracht” op 4 januari 2014 is gedateerd. Volgens [medeverdachte01] is dit opzettelijk zo gedaan, omdat de gift anders niet aftrekbaar was bij de Belastingdienst en er geen voordeel kon worden verkregen [21] .
Gelet op het verschil tussen de in de IB-aangifte opgenomen gift en de gegevens in het kasboek, in combinatie met de verklaring van de medeverdachte over het antedateren van de kwitantie, staat vast dat de IB-aangifte van [getuige02] over 2014 opzettelijk onjuist is gedaan.
Omdat de eigen verklaring van [getuige02] aldus niet voor het bewijs wordt gebruikt, zal het (voorwaardelijk) verzoek van de verdediging om hem als getuige te horen worden afgewezen. De verklaring van [getuige02] is niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
IB-aangiften [naam10] 2011, 2012 en 2013
Op 6 maart 2012, 9 maart 2013 en 26 februari 2014 zijn vanuit de IUE de IB-aangiften van [naam10] gedaan over de jaren 2011, 2012 en 2013 [22] . In elk van deze aangiften is een gift van € 2.500,- aan de IUE als aftrekpost opgenomen. [naam10] heeft hierover verklaard dat hij al die jaren voor de kwitanties ongeveer 12% of 15% heeft betaald. Volgens [naam10] kreeg hij deze kwitanties op de dag dat hij zijn aangiften liet invullen [23] . Gelet op de in de IB-aangiften van [naam10] opgenomen giften en gelet op hetgeen [naam10] daar zelf over heeft verklaard, is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de IB-aangiftes opzettelijk onjuist zijn gedaan.
IB-aangifte [naam11] 2011
Op 27 februari 2012 is vanaf de IUE de IB-aangifte over 2011 van [naam11] ingediend. In die aangifte is een gift van € 4.000,- aan de IUE opgenomen. In het kasboek van de IUE is echter geen donatie aangetroffen op naam van [naam11] . Uit het kasboek kan dus niet worden afgeleid dat [naam11] over 2011 een lager bedrag heeft betaald dan in de IB-aangifte is vermeld. Verder heeft de medeverdachte weliswaar over op naam van [naam11] gestelde kwitanties verklaard dat deze vals zijn, maar dat had betrekking op kwitanties die gedateerd waren in het jaar 2009. Die kwitanties zien dus niet op de in de tenlastelegging opgenomen IB-aangifte 2011. Verder heeft [medeverdachte01] gezegd dat in de gevallen waarin daadwerkelijk het volledige bedrag werd betaald, het steeds om kleinere bedragen ging van rond de € 300,- of € 400,-. Deze verklaring is evenwel te weinig specifiek om met voldoende zekerheid vast te stellen dat [naam11] het bedrag van € 4.000,- niet daadwerkelijk heeft betaald.
Al met al kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [naam11] het giftbedrag van € 4.000,- in de IB-aangifte 2011 niet daadwerkelijk heeft betaald. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de IB-aangifte van [naam11] onjuist is.
IB-aangiften [naam12] 2011, 2012 en 2013
Ook de IB-aangiftes van [naam12] over 2011, 2012 en 2013 zijn vanaf de IUE ingediend. In de aangifte 2011 staat als aftrekpost een gift aan de IUE opgenomen van € 2.900,-, in de aangifte van 2012 een gift van € 2.500,- en in de aangifte van 2013 een gift van € 2.200,-. In de kasadministratie van de IUE staat over 2011 een gift van € 900,- op naam van [naam12] opgenomen en in 2012 is op naam van [naam12] in de administratie een gift van € 2.250,- opgenomen. Over 2013 komt in de administratie van de IUE geen gift op naam van [naam12] voor.
Dat de bedragen in de IB-aangiften niet overeenkomen met de gegevens in de kasadministratie vormt een belangrijke aanwijzing dat de giften niet, dan wel niet volledig, zijn gedaan. Daar staat echter tegenover dat de gegevens in de kasadministratie niet stroken met de verklaring van de medeverdachte op dit punt. Hij heeft immers gezegd dat [naam12] één van de personen was die de kwitanties voor 10 of 12% kocht, maar de bedragen in de kasadministratie zijn in dit geval niet 10 of 12% van het bedrag in de IB-aangiften. Het dossier bevat onvoldoende sluitende informatie om tot de conclusie te komen dat [naam12] de giften niet, dan wel niet volledig, heeft voldaan. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de IB-aangiften van [naam12] onjuist waren.
Tussenconclusie IB-aangiften
Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat de IB-aangiften van [getuige02] (over 2014) en [naam10] (over 2011, 2012 en 2013) opzettelijk onjuist zijn gedaan. Van de IB-aangiften van [naam11] (2011) en [naam12] (2011, 2012 en 2013) is niet komen vast te staan dat deze onjuist zijn. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk onjuist indienen van de IB-aangiften van [naam11] en [naam12] .
4.6.4.
De betrokkenheid van de verdachte bij de feiten 1 en 2
4.6.4.1.
Verweer
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet betrokken is geweest bij deze feiten, maar dat het de medeverdachte was die hierin de leiding had, en volledig autonoom handelde, zonder ruggenspraak te voeren met de verdachte, laat staan toestemming van hem nodig te hebben. Het dossier biedt volgens de verdediging onvoldoende steun voor de bewering dat de verdachte een rol had bij de sponsorovereenkomsten of de belastingaangiften. Een vertaling van een Whatsapp-gesprek in het dossier met betrekking tot [bedrijf02] is volgens de verdediging bovendien verkeerd geïnterpreteerd door het openbaar ministerie: uit deze vertaling kan volgens de verdediging evenmin worden afgeleid dat de verdachte hierbij betrokken zou zijn.
De verdachte had naar eigen zeggen
‘belangrijker werk dan de sponsoring om zich mee te bemoeien. Hij gaf lessen en maakte programma’s voor de colleges. De Universiteit is niet alleen reclame maken maar veel belangrijkere zaken zijn er zoals het lesgeven. Als ik een naam moet noemen dan bepaalde [medeverdachte01] of er betaald moet worden’ [24] .
Volgens de verdediging heeft de verdachte voorts de (buitenlandse) donatieverklaring weliswaar ondertekend, maar is hij bij het opstellen van dit document niet betrokken geweest, en uit het dossier kan niet volgen dat hij het document daadwerkelijk heeft gelezen voordat hij het heeft ondertekend.
Ook hier was het immers de medeverdachte die (na overleg met de boekhouder) de verdachte liet weten dat ‘het geregeld was’, en heeft [medeverdachte01] de verdachte de documenten laten ondertekenen.
4.6.4.2.
Beoordeling
Toerekening aan de rechtspersoon
De rechtbank stelt vast dat voornoemde handelingen, bestaande het uitschrijven van donatieverklaringen respectievelijk giftkwitanties, het ondertekenen van sponsorovereenkomsten zowel als het (meewerken aan het) opzettelijk doen van de onjuiste belastingaangiften hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de IUE en – zoals ook door de verdediging erkend – daarmee redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan deze rechtspersoon.
Feitelijk leidinggeven
Uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat de verdachte in enige periode feitelijk heeft deelgenomen aan de frauduleuze handelingen van feit 1 zelf. Volgens de getuige [getuige13] schreef de verdachte in de eerste jaren de donatieverklaringen uit en wist hij hoe het systeem werkte [25] . Getuige [getuige14] vermeldt dat hij ter plaatse contant betaalde aan de verdachte en van hem een kwitantie kreeg [26] . De verdachte was ook degene aan wie de medeverdachte het contante geld afdroeg [27] . Hij ondertekende overzichten van kasdonaties als penningmeester in de jaren 2011 en 2012 [28] .
Deze aanwijzingen, waaronder verklaringen van direct betrokkenen bij de frauduleuze handelingen, bevestigen dat de verdachte – in strijd met de stellige ontkenning van de verdediging – in enige fase directe (
‘hands on’) betrokkenheid heeft gehad bij de giftkwitanties en daar achter stond. Dit sluit aan op de verklaringen van de medeverdachte omtrent de feitelijke betrokkenheid van de verdachte bij deze handelingen. Dit geldt ook ten aanzien van de sponsorovereenkomsten, waarvan de verdachte volgens [medeverdachte01] aan hem opdracht heeft gegeven om deze te maken en dat deze bedrijven 12 procent van het sponsorbedrag moesten betalen [29] , alsmede de donatieverklaring aan Action Afrika Help, welk laatste document zelfs is ondertekend door de verdachte. Het verweer dat de verdachte dit document voor ondertekening niet heeft gelezen, schuift de rechtbank als niet geloofwaardig terzijde.
Maar de bemoeienis van de verdachte ging veel verder. Uit het hiervoor onder 4.5. overwogene blijkt dat de verdachte de belangrijkste bepalende rol heeft gespeeld in de IUE in de ten laste gelegde periode. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ook een grote voorstander – zo niet stimulator – was vanwege de financiële noodzaak om gelden binnen te halen ten behoeve van de exploitatie van de IUE, die onder meer door de huurkosten van het grotere pand aan de [straatnaam01] , gevaar liep. Volgens de getuige [getuige13] heeft de verdachte de rechtvaardiging voor dat – als frauduleus te beschouwen – systeem aangedragen:
Ik heb hem één keer de volgende vraag gesteld: ‘wij laten een bedrag zien maar wij betalen niet alles.’ Is dat niet verboden volgens ons geloof. Hij zei toen nee dat is niet zo. Ze helpen wel de kerken maar niet ons en dus is dit toegestaan [30] .
Dat dit systeem mogelijk eerder door (twee) anderen is bedacht en uitgevoerd staat aan de deze drijfveer van de verdachte niet in de weg. Met dit alles staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte zich effectief en actief heeft ingezet voor de beschreven frauduleuze praktijken.
Uit het dossier kan niet volgen dat [naam familie01] zelf gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om frauduleuze aangifte te doen, zoals de verdediging heeft benadrukt. Dit gegeven werpt wat de rechtbank betreft echter geen ander licht op de wetenschap en rol van de verdachte wat betreft de giften van derden die blijkt uit de bewijsmiddelen. Dit beeld van frauduleus handelen verandert ook niet indien ervan uit wordt gegaan dat de verdachte, bij het schrijven van valse kwitanties en het faciliteren van valse aangiftes door derden, niet voor zichzelf – maar slechts ten behoeve van de universiteit – heeft gehandeld bijvoorbeeld uit overtuiging of principe.
De door de verdachte ondertekende brief van 2 september 2012 die de verdediging heeft aangehaald als blijk van de wens van de verdachte om te voorkomen dat er frauduleuze giftkwitanties op naam van de universiteit werden uitgegeven, brengt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Deze brief is, bij het uitblijven van een onderbouwde verklaring van de verdachte zelf, voor meerderlei uitleg vatbaar. De officieren van justitie hebben erop gewezen dat het uitbrengen van deze brief samenviel met het beëindigen van de samenwerking met een tweetal personen, en kan worden geduid als een poging om uitgiftes van IUE kwitanties door derden (buiten de IUE) te voorkomen. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de verdachte slechts het bestaande systeem heeft voortgezet, zoals door de medeverdachte is gesteld, aldus de officier van justitie. Deze uitleg van de genoemde brief sluit naar het oordeel van de rechtbank het meest aan op de redenering dat bovenal met de uitgifte van kwitanties het belang van het voortbestaan van de IUE moest worden gediend. Tegenover al het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze brief geen wezenlijke ondersteuning vormt voor de gedachte dat de IUE en de verdachte slechts ‘eerlijke’ kwitanties wensten uit te schrijven.
In samenhang met de vaststelling hiervoor genoemd dat de verdachte wist welke frauduleuze handelingen er werden verricht en er een uitgesproken voorstander van was, kan het dan ook niet anders zijn dan dat hij als bestuurder, maar ook als feitelijk leidinggevende deze handelingen heeft aangestuurd en daarvoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk moet worden gehouden. Dat de medeverdachte zijn eigen rol op punten als kleiner schetst dan deze geweest is, noch de omstandigheid dat [medeverdachte01] gaandeweg in de uitvoering van het beschreven systeem veel actiever is geworden dan de verdachte zelf, staat aan deze toerekening in de weg. Via zijn betrokkenheid als leidinggevende is de verdachte voorts strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor de (mede)verantwoordelijkheid die de IUE heeft gehad voor de onwaarachtige belastingaangiftes van feit 2. Gezien het voorgaande moet de verdachte hebben geweten dat vanaf de IUE opzettelijk onjuiste belastingaangiften werden gedaan. Volgens de verklaring van [medeverdachte01] heeft de verdachte na de intrekking van de ANBI-status per 6 januari 2014 erop aangedrongen om nog in de eerste dagen van januari 2014 door te gaan met dit systeem [31] . Dat de verdachte ook op enig moment nauw betrokken is geweest bij het opmaken van valse giftkwitanties, zoals hierboven is vastgesteld, geeft aan deze conclusie verder steun. De valse kwitanties zijn immers opgemaakt met geen ander doel dan het verkrijgen van belastingvoordeel.
Verder staat vast dat de verdachte geen maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van deze gedragingen. Terwijl hij daartoe wel bevoegd en redelijkerwijs gehouden was. Daarmee heeft de verdachte aldus opzettelijk bevorderd dat vanuit de IUE zowel valse kwitanties werden ingevuld, valse sponsorovereenkomsten en een valse donatieverklaring zijn opgemaakt, als onjuiste IB-aangiften werden gedaan.
Het betoog van de verdediging dat in de kern erop neerkomt dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de valse kwitanties, sponsorovereenkomsten of donatieverklaring of zich nooit met het invullen van belastingaangiften heeft beziggehouden en daarvan geen wetenschap had, kan dan ook gelet op al het voorgaande, geen stand houden.
Conclusie feiten 1 en 2
Op grond van het hiervoor overwogene wordt geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan de feiten 1 en 2 voor zover hij daarvan niet op specifieke onderdelen wordt vrijgesproken, zoals hiervoor nader beschreven.
4.6.5.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft niet met zoveel woorden betwist dat in de ten laste gelegde periode binnen de IUE sprake is geweest van (gewoonte)witwassen. Wel heeft de verdediging ook op dit punt bepleit dat de verdachte hierbij niet betrokken is geweest.
Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat binnen de IUE (belasting)fraude is gepleegd door de verkoop van valse kwitanties en valselijk opgemaakte sponsorovereenkomsten. Deze valse kwitanties werden vervolgens door de kopers gebruikt bij de aangifte inkomstenbelasting teneinde belastingvoordeel te genieten. De medeverdachte, als financieel coördinator werkzaam bij de IUE, schreef de kwitanties uit voor een bedrag waarvan slechts 10 dan wel 12% daadwerkelijk contant werd betaald. Dit contante geld werd vervolgens in de bureaulade van de medeverdachte of – in een latere periode – in de kluis van de IUE gelegd.
De IUE heeft voornoemde 10 of 12% van de genoteerde geldbedragen verkregen met de afgifte van de valse kwitanties en sponsorovereenkomsten. Het opstellen en (ver)kopen van valse kwitanties is een misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is daarin de criminele herkomst van het door de IUE verkregen geld gelegen.
De vraag is of bij deze gedragingen sprake is van verhulling. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat uit het dossier valt af te leiden dat het contante geld met enige regelmaat op één hoop terecht kwam met collegegelden van studenten die (ook) contant aan de IUE werden betaald. Hierdoor is sprake geweest van vermenging.
Ten tweede overweegt de rechtbank dat op de kwitanties die door de medeverdachte werden uitgegeven een ander bedrag stond vermeld dan daadwerkelijk werd ontvangen door de IUE. Deze kwitantie werd vervolgens gebruikt bij het indienen van de aangiften inkomstenbelasting. [medeverdachte01] heeft daarnaast, onder leiding van de verdachte, ook meegewerkt aan een systeem waarbij de fictieve hoge inkomsten van de IUE werden verantwoord in de boeken door het op papier vastleggen van vermeende uitgaven van dit fictieve geld aan projecten in het buitenland, zoals het onder feit 1 ten laste gelegde project ‘Action Africa Help’. De handeling van het verhullen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook met het gehele beschreven systeem verweven.
Dat de medeverdachte de inkomsten nauwkeurig heeft bijgehouden doet niet af aan het feit dat door de IUE geld is verdiend met het verkopen van valse kwitanties en dat dit systeem zelfs na het beëindigen van de ANBI-status met medeweten van de verdachte is voortgezet in het systeem betreffende de sponsorovereenkomsten.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van witwassen. Gelet op de hoeveelheid verkochte valse kwitanties en de periode van meerdere jaren waarin deze zijn verkocht en vervolgens zijn gebruikt bij het indienen van de aangiften inkomstenbelasting, is de rechtbank tevens van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen. Gelet op de verregaande betrokkenheid van de verdachte bij het systeem van de verkoop van de valse giftkwitanties, zoals hierboven overwogen, is de conclusie dat hij ook betrokken is geweest bij het witwassen van de daarmee verkregen gelden. Het andersluidende betoog van de verdediging wordt verworpen.
Wat betreft de hoogte van het witgewassen geldbedrag geldt het volgende. De medeverdachte heeft verklaard over het systeem waarbij 10 dan wel 12% van de op de kwitantie genoteerde bedragen daadwerkelijk werd betaald. Op basis van die verklaring en met behulp van de medeverdachte is een berekening gemaakt van de inkomsten van de IUE die met deze werkwijze zouden zijn verkregen. Het totaalbedrag van die berekening, € 1.271.229, is aan de verdachte als witgewassen geld ten laste gelegd over de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016. Op basis van deze berekening kan echter niet nauwkeurig worden vastgesteld welk geldbedrag daadwerkelijk is witgewassen, omdat niet uit te sluiten is dat een deel van de giften wel daadwerkelijk is voldaan en dus niet uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal daarom dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen verklaren.
Het voorwaardelijk getuigenverzoek tot het horen van de getuigen [getuige06] , [getuige07] , [getuige08] , [getuige09] , [getuige10] , [getuige11] en [getuige12] zal worden afgewezen, omdat deze getuigen worden gevraagd in verband met de vaststelling van de hoogte van het ten laste gelegde witwasbedrag en de rechtbank, gezien hetgeen hiervoor ten aanzien daarvan is overwogen, geen noodzaak ziet deze getuigen in dat verband te horen.
4.6.6.
Ten aanzien van feit 4
Bij uitspraak van heden zijn de medeverdachten [medeverdachte03] (parketnummer: 83/073780-22) en voornoemde [medeverdachte02] (parketnummer: 83/073792-22) vrijgesproken van de aan hen ten laste gelegde mensensmokkel dan wel valsheid in geschrift door een dienstverband te (laten) fingeren, omdat niet kan worden bewezen dat gebruik is gemaakt van valse documenten. Gelet hierop zal ook de verdachte, zonder verdere bespreking, van dit feit worden vrijgesproken.
4.6.7.
Ten aanzien van de voorwaardelijke getuigenverzoeken
De voorwaardelijke getuigenverzoeken zoals die ter terechtzitting door de verdediging zijn gedaan, worden in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – en voor zover daarop nog niet eerder is beslist –, afgewezen.
4.7.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde.
Niet bewezen is het onder 4 ten laste gelegde. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1, primair
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder IUE) in de periode van omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig te feit te dienen, namelijk
A. donatieformulieren en/of donatieverklaringen en/of giftkwitantiesop naam van:
- [naam08] , 8 april 2013 (no. 000657 A) en 22 mei 2013 (no. 000846 A) (DOC-036) en
- [naam10] . d.d. 18 april 2011 (DOC-551a) en 23 februari 2013 (no. 000348 A (DOC-553a) en
- [naam13] , d.d. 18 maart 2011 (DOC-415) en 15 februari 2013 (no. 000254 A) (DOC-417) en
- [naam14] , d.d. 18 juni 2012 (no. 001382) (DOC-073) en 6 juli 2012 (no. 001543) (DOC-073) en
- [getuige13] , d.d. 28 juni 2013 (no. 001271 A) (DOC-314) en 3 januari 2014 (no. 000208 A) (DOC-317)
en
B. sponsorovereenkomsten , te weten:
- de sponsorovereenkomsten tussen IUE en [bedrijf04] d.d. 1 april 2014 (DOC-515) en 24 december 2014 (DOC-516) en
-
desponsorovereenkomsten tussen IUE en [bedrijf05] , d.d. 3 december 2014 (DOC-404) en 15 december 2015 (DOC-405) en
-
éénsponsorovereenkomst tussen IUE en [bedrijf01] d.d. 22 december 2014 (DOC-358) en
-
desponsorovereenkomsten tussen IUE en [bedrijf06] d.d. 25 december 2014 (DOC-445) en 18 december 2015 (DOC-446) en
-
desponsorovereenkomsten tussen IUE en [bedrijf07] , d.d. 30 september 2015 (DOC-397) en 29 augustus 2016 (DOC-398)
en
C. Eén donatieverklaring van IUE voor donaties aan Action Africa Help d.d. 3 november 2012 (DOC-344)
valselijk hebben opgemaakt en/of
hebbendoen opmaken en/of hebben vervalst en/of
hebbendoen vervalsen,
immers hebben IUE en haar mededaders (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid:
- op genoemde (onder A.) donatieformulieren en/of donatieverklaringen en/of giftkwitanties (telkens) donaties vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden die in werkelijkheid niet (geheel)
warengedaan en/of betaald en,
- op genoemde (onder B.) sponsorovereenkomsten en/of kwitanties (telkens) een bedrag voor ‘sponsoring’ vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van sponsoring voor het daarop vermelde bedrag, althans een deel van het bedrag door IUE aan de sponsor is terugbetaald en;
- op de onder C. genoemde donatieverklaring vermelden en/of doen en/of laten vermelden, die in werkelijkheid niet (geheel) door IUE waren gedaan;
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
Feit 2, primair
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder IUE) in de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting ten name van:
- [getuige02] , over het jaar 2014 (DOC-559) en
- [naam10] , over de jaren 2011 (DOC-541) en 2012 (DOC-543) en 2013 (DOC-544)
telkens onjuist en/of onvolledig hebben gedaan en/of laten doen,
immers hebben IUE en/of haar mededaders, (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of elders in Nederland ingeleverde aangiftebiljetteninkomstenbelasting over genoemde jaren telkens giften aan IUE opgevoerd en/of vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden, die in werkelijkheid niet (geheel) waren betaald, althans een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld en/of doen vermelden, terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig
belasting werd geheven,
hebbende hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
Feit 3, primair
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder: IUE) in de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016, te Rotterdam, althans (elders) in Nederland,
a. van een voorwerp, te weten een geldbedrag de werkelijke aard, heeft verborgen en/of verhuld, terwijl IUE wist, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl IUE van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
en
b. een voorwerp, te weten een geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, , terwijl IUE , dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl IUE van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
hebbende hij, verdachte, (telkens) feitelijk
eleiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..primair,

medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

2..primair,

medeplegen van opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

3..primair,

van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als feitelijk leidinggevende van de IUE schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en belastingfraude. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van de daaruit verkregen bedragen. Dit alles gebeurde op zeer grote schaal en gedurende een lange periode.
De verdachte was feitelijk leidinggevende van de IUE. Vanuit die functie heeft hij bewust leiding gegeven en meegewerkt aan uitgebreide belastingfraude door het laten uitschrijven van valse kwitanties, het laten opstellen van valse sponsorovereenkomsten en een valse donatieverklaring. Deze valse geschriften werden vervolgens door anderen en de IUE gebruikt om belastingvoordeel te genieten bij de aangifte inkomstenbelasting. Daarnaast zijn onder zijn leiderschap derden geholpen belastingfraude te plegen door via de IUE onjuiste aangiften inkomstenbelasting bij de Belastingdienst in te dienen. Het door de IUE verkregen (contante) geld is vervolgens door de IUE, de verdachte en de mededaders witgewassen.
Door dit handelen gedurende langere tijd, met een systematisch karakter, heeft de verdachte het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving benadeeld en is de algemene belastingmoraal ondermijnd.
Daarnaast rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij in dit verband niet alleen misbruik heeft gemaakt van zijn functie bij de IUE, maar ook van zijn positie binnen de Islamitische gemeenschap waarbinnen hij zeer veel aanzien genoot. Hij heeft, zoals uit verklaringen is gebleken, deze wetsovertredingen tegenover leden van deze gemeenschap zelfs vanuit zijn gezagspositie pogen te rechtvaardigen. Het is dan ook niet vergezocht om te veronderstellen dat hij een stimulerende invloed heeft gehad op dergelijke schendingen van de regels bij anderen. Verdachtes positie heeft er immers aan bijgedragen dat men vertrouwen had in de IUE en haar handelen, welk vertrouwen onterecht is gebleken. De rechtbank acht dit handelen zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de fraude met medeweten en onder de leiding van de verdachte een zeer lange periode heeft kunnen voortduren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte in dit verband misbruik heeft gemaakt van zijn positie binnen de IUE en de Islamitische gemeenschap en het vertrouwen dat men in hem had en vanuit die positie ongeoorloofde druk op anderen – waaronder zijn eigen schoonzoon – heeft uitgeoefend. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij zich al enkele jaren onttrekt aan de voorlopige hechtenis door in Turkije te verblijven en om die reden niet terug te keren naar Nederland. De verdachte is dus, anders dan zijn schoonzoon, de medeverdachte, niet ter zitting verschenen om vragen te beantwoorden en verantwoording af te leggen. Evenmin heeft hij eerder in zijn verhoren bij de politie enige verantwoordelijkheid genomen voor de bijzonder kwalijke gang van zaken binnen de IUE. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd van aanzienlijke duur.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 13 december 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 13 december 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim zes jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim vier jaar. De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat de verdachte zich sinds oktober 2018 aan zijn voorlopige hechtenis heeft onttrokken en dat het horen van de vele door de verdediging verzochte getuigen tijdsverloop heeft opgeleverd dat doorgaans in het voordeel van de verdachte is, waardoor in de zaak van de verdachte volgens de officier van justitie bijzondere omstandigheden aan de orde zijn die maken dat de overschrijding van de termijn niet teveel gecompenseerd zou moeten worden. Aan de andere kant wegen mee de gevorderde leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat de ondergane voorlopige hechtenis voor hem door zijn gezondheidstoestand in zekere mate verzwarend heeft uitgewerkt. Dit alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende aftrek in verband met de redelijke termijn.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 30 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 28 maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank die straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mr. M. Windt in zijn hoedanigheid van curator van de Stichting Europe Islamic University of Applied Sciences te Rotterdam, ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 705.400,27 aan materiële schade en een vergoeding van € 33.536,43 aan proceskosten. Als bijlage II bij de vordering is een brief van 9 april 2020 overgelegd, waarin de curator uiteenzet op welke gronden de vordering is gebaseerd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is de verdediging met de officier van justitie van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de verdediging betoogd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de vordering een aantal ingewikkelde onderdelen bevat – wat ook blijkt uit voornoemde uitgebreide brief van de curator die bij de vordering is gevoegd –, waardoor een uitvoerig debat tussen partijen noodzakelijk is. Ook is het onduidelijk of het gestelde boedeltekort daadwerkelijk een rechtstreeks gevolg is van het handelen van de verdachte waarvan hem in deze procedure een strafrechtelijk verwijt wordt gemaakt. Zo wordt in de brief van de curator uitvoerig ingegaan op de administratie- en deponeringsplicht van de IUE waaraan de IUE niet zou hebben voldaan, maar daarvan wordt de verdachte in de onderhavige procedure geen verwijt gemaakt. Het vergt dan ook nader onderzoek en debat tussen partijen om te kunnen vaststellen of dat verwijt terecht is en, als dat zo is, of dit tot de gevorderde schade heeft geleid. Dit maakt dat de vordering naar het oordeel van de rechtbank te ingewikkeld is om in de strafzaak tegen de verdachte mee te nemen. Het ‘eenvoudig’ meenemen van de vordering, zoals de curator ter zitting heeft verzocht, dient wellicht de efficiëntie, maar gaat onder deze omstandigheden ook voorbij aan de belangen van de verdachte, die immers de gelegenheid moet hebben om zich hiertegen te verweren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 47, 51, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
wijst af de (voorwaardelijke) getuigenverzoeken van de verdediging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.Th. van Barneveld en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder IUE) in de periode van
omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016 te Rotterdam en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, telkens één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren
om tot bewijs van enig te feit te dienen, namelijk
A. Eén of meerdere donatieformulier(en) en/of donatieverklaring(en) en/of
giftkwitantie(s) op naam van:
- [naam08] , d.d. 16 september 2010 (DOC-036) en/of 8 april 2013 (no. 000657
A) en/of 22 mei 2013 (no. 000846 A) (DOC-036) en/of
- [naam10] . d.d. 18 april 2011 (DOC-551a) en/of 23 februari 2013 (no. 000348 A
(DOC-553a) en/of
- [naam13] , d.d. 18 maart 2011 (DOC-415) en/of 15 februari 2013 (no.
000254 A) (DOC-417) en/of
- [naam14] , d.d. 18 juni 2012 (no. 001382) (DOC-073) en/of 6 juli 2012 (no.
001543) (DOC-073); en/of
- [getuige13] , d.d. 28 juni 2013 (no. 001271 A) (DOC-314) en/of 3 januari 2014
(no. 000208 A) (DOC-317)
en/of
B. Eén of meerdere sponsorovereenkomsten en/of kwitanties voor sponsoring, te
weten:
- de sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf04] d.d. 1 april
2014 (DOC-515) en/of 24 december 2014 (DOC-516) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf05] , d.d. 3 december 2014
(DOC-404) en/of 15 december 2015 (DOC-405) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf01] d.d. 22 december
2014 (DOC-358) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf06] d.d. 25 december
2014 (DOC-445) en/of 18 december 2015 (DOC-446) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf07] ,
d.d. 30 september 2015 (DOC-397) en/of 29 augustus 2016 (DOC-398) en/of
C. Eén of meerdere donatieverklaring(en) van IUE voor donaties aan Action
Africa Help d.d. 3 november 2012 (DOC-344)
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft/hebben
vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben IUE en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en in
strijd met de waarheid:
- op genoemd(e) (onder A.) donatieformulier(en) en/of donatieverklaring(en)
en/of giftkwitantie(s) (telkens) een donatie(s) vermeld en/of doen vermelden
en/of laten vermelden die in werkelijkheid niet (geheel) was gedaan en/of
betaald en/of,
- op genoemde (onder B.) sponsorovereen komst(en) en/of kwitanties (telkens)
een bedrag voor ‘sponsoring’ vermeld en/of doen vermelden en/of laten
vermelden, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van sponsoring voor het
daarop vermelde bedrag, althans een deel van het bedrag door IUE aan de
sponsor is terugbetaald en/of;
- op de onder C. genoemde donatieverklaring(en) vermelden en/of doen en/of
laten vermelden, die in werkelijkheid niet (geheel) door IUE waren gedaan;
zulks telkens met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
(telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke
leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art. 225 lid 1 jo. 47 en 51 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair,
Hij in de periode van omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, telkens één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren
om tot bewijs van enig te feit te dienen, namelijk
A. Eén of meerdere donatieformulier(en) en/of donatieverklaring(en) en/of
giftkwitantie(s) op naam van:
- [naam08] , d.d. 16 september 2010 (DOC-036) en/of 8 april 2013 (no. 000657
A) en/of 22 mei 2013 (no. 000846 A) (DOC-036) en/of
- [naam10] . d.d. 18 april 2011 (DOC-551a) en/of 23 februari 2013 (no. 000348 A
(DOC-553a) en/of
- [naam13] , d.d. 18 maart 2011 (DOC-415) en/of 15 februari 2013 (no.
000254 A) (DOC-417) en/of
- [naam14] , d.d. 18 juni 2012 (no. 001382) (DOC
073) en/of 6 juli 2012 (no. 001543) (DOC-073); en/of
- [getuige13] , d.d. 28 juni 2013 (no. 001271 A) (DOC-314) en/of 3 januari 2014
(no. 000208 A) (DOC-317)
en/of
B. Eén of meerdere sponsorovereenkomsten en/of kwitanties voor sponsoring, te
weten:
- de sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf04] d.d. 1 april
2014 (DOC-515) en/of 24 december 2014 (DOC-516)
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf05] , d.d. 3 december 2014
(DOC-404) en/of 15 december 2015 (DOC-405) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf01] , d.d. 22 december
2014 (DOC-358) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf06] d.d. 25 december 2014
(DOC-445) en/of 18 december 2015 (DOC-446) en/of
- sponsorovereenkomst(en) tussen IUE en [bedrijf07] ,
d.d. 30 september 2015 (DOC-397) en/of 29 augustus 2016 (DOC-398)
en/of
C. eén of meerdere donatieverklaring(en) van IUE voor donaties aan Action
Africa Help d.d. 3 november 2012 (DOC-344)
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft/hebben
vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft hij en/of zijn mededader(s)
(telkens) valselijk en in strijd met de waarheid:
- op genoemd(e) (onder A.) donatieformulier(en) en/of donatieverklaring(en)
giftkwitantie(s) (telkens) een donatie(s) vermeld en/of doen vermelden en/of
laten vermelden die in werkelijkheid niet (geheel) was gedaan en/of betaald
en/of,
- op genoemde (onder B.) (sponsor)overeen komst(en) en/of kwitanties (telkens)
een bedrag voor ‘sponsoring’ vermeld en/of doen vermelden en/of laten
vermelden, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van sponsoring voor het
daarop vermelde bedrag, althans een deel van het bedrag door IUE aan de
‘sponsor’ is terugbetaald en/of;
- op de onder C. genoemde verklaring donaties vermelden en/of doen en/of
laten vermelden, die in werkelijkheid niet (geheel) door IUE waren gedaan;
zulks telkens met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
art. 225 lid 1 jo. art. 47 Wetboek van Strafrecht
Feit 2
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder IUE) op één of meerdere
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 12
december 2016 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld
in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de
inkomstenbelasting ten name van:
- [getuige02] , over het jaar 2014 (DOC-559) en/of
- [naam10] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-541) en/of 2012 (DOC-543) en/of
2013 (DOC-544) en/of
- [naam11] , over het jaar 2011 (DOC-540) en/of
- [naam12] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-197) en/of 2012 (DOC-198)
en/of 2013 (DOC-199);
telkens onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft laten doen,
immers heeft/hebben IUE en/of haar mededader(s), (telkens) opzettelijk op
het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam
en/of elders in Nederland ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting
over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) (een) gift(en) aan IUE opgevoerd en/of
vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden, die in werkelijkheid niet
(geheel) was/waren betaald, althans een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld en/of doen
vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig
belasting werd geheven,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
(telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke
leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 69 lid 2 Algemene Wet Rijksbelastingen jo. art. 47 en 51 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair,
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2009 tot en met 12 december 2016 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld
in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de
inkomstenbelasting ten name van:
- [getuige02] , over het jaar 2014 (DOC-559) en/of
- [naam10] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-541) en/of 2012 (DOC-543) en/of
2013 (DOC-544) en/of
- [naam11] , over het jaar 2011 (DOC-540) en/of
- [naam12] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-197) en/of 2012 (DOC-198)
en/of 2013 (DOC-199);
telkens onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft laten doen,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op het/de
bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of elders
in Nederland ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over
genoemd(e) jaar/jaren (telkens) (een) gift(en) aan IUE opgevoerd en/of vermeld
en/of doen vermelden en/of laten vermelden, die in werkelijkheid niet (geheel)
was/waren betaald, althans een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een
te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, terwijl dat/die feit(en)
(telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 69 lid 2 Algemene wet Rijksbelastingen jo. Art. 47 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder IUE) in de periode van
omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016 te Rotterdam en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, telkens één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren
om tot bewijs van enig te feit te dienen, namelijk
een of meerdere aangiftes inkomstenbelasting op naam van:
- [getuige02] , over het jaar 2014 (DOC-559) en/of
- [naam10] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-541) en/of 2012 (DOC-543) en/of
2013 (DOC-544) en/of
- [naam11] , over het jaar 2011 (DOC-540) en/of
- [naam12] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-197) en/of 2012 (DOC-198)
en/of 2013 (DOC-199);
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft/hebben
vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben IUE en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en in
strijd met de waarheid:
- op genoemd(e) aangiftes inkomstenbelasting (telkens) een donatie(s) vermeld
en/of doen vermelden en/of laten vermelden die in werkelijkheid niet (geheel)
was gedaan en/of betaald,
zulks telkens met het oogmerk ‘om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
(telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke
leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art. 225 lid 1 jo. art. 47 en 51 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
Hij in de periode van omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, telkens één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren
om tot bewijs van enig te feit te dienen, namelijk
een of meerdere aangiftes inkomstenbelasting op naam van:
- [getuige02] , over het jaar 2014 (DOC-559) en/of
- [naam10] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-541) en/of 2012 (DOC-543) en/of
2013 (DOC-544) en/of
- [naam11] , over het jaar 2011 (DOC-540) en/of
- [naam12] , over het/de jaar/jaren 2011 (DOC-197) en/of 2012 (DOC-198)
en/of 2013 (DOC-199);
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft/hebben
vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft verdachte en/of zijn
mededader(s) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid:
- op genoemd(e) aangiftes inkomstenbelasting (telkens) een donatie(s) vermeld
en/of doen vermelden en/of laten vermelden die in werkelijkheid niet (geheel)
was gedaan en/of betaald,
zulks telkens met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken
art. 225 lid 1 jo. art. 47 Wetboek van Strafrecht
Feit 3
Stichting Islamitische Universiteit van Europa (verder: IUE) in de periode van
omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016, te Rotterdam, althans
(elders) in Nederland,
a. van een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal
(circa) 1.271.229 euro, althans een of meerdere (grote) geldbedrag(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl IUE en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl IUE en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b. een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal (circa) 1.271.229 euro, althans een of meerdere (grote) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl IUE en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
terwijl IUE en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en)
art. 420bis, ter en quater jo. art. 47 en 51 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair,
hij in de periode van omstreeks 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016, te Rotterdam, althans (elders) in Nederland,
a. van een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal (circa) 1.271.229 euro, althans een of meerdere (grote) geldbedrag(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b. een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal (circa) 1.271.229 euro, althans een of meerdere (grote) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
art. 420bis, ter en quater jo. art. 47 Wetboek van Strafrecht
Feit 4
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2016 tot
en met 28 juni 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermaals, althans eenmaal,
opzettelijk een Azerbeidjaanse onderdaan, te weten [naam15] , behulpzaam
is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland,
een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval
een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand
gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in
de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand
gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar/hem
daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft doen
verschaffen,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of
die doorreis wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een valse en/of vals
opgemaakte arbeidsovereenkomst (DOC-577) en/of werkgeversverklaring (DOC-
582) en/of salarisspecificatie over de maand juni 2016 (DOC-583), in elk geval
valse loongegevens van de echtgenote van voornoemde [naam15] ter
beschikking gesteld en/of doen stellen, aan de Immigratie en Naturalisatiedienst
voor de verblijfsaanvraag voor [naam15] voornoemd,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat
- in die arbeidsovereenkomst en/of werkgeversverklaring valselijk en in strijd
met de waarheid stond vermeld dat [medeverdachte02] per 1 juni 2016 in dienst is bij
de Stichting Islamitische Universiteit van Europa voor 32 uren per week en
tegen een salaris van 1.550 euro per maand en/of
- op die salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld
dat voornoemde [medeverdachte02] in de maand juni 2016 van Stichting Islamitische
Universiteit van Europa een nettoloon heeft ontvangen van 1.397 euro voor
140,80 gewerkte uren
(artikel 197a lid 1 jo. art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2016 tot
en met 28 juni 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermaals, althans eenmaal
een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit
te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst (DOC-577) en/of
werkgeversverklaring (DOC-582) en/of salarisspecificatie over de maand juni
2016 (DOC-583),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen opmaken en/of
heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op voornoemde
arbeidsovereenkomst (DOC-577) en/of werkgeversverklaring (DOC-582)
valselijk en in strijd met de werkelijkheid vermeld en/of doen vermelden en/of
laten vermelden en/of doen voorkomen,
- dat [medeverdachte02] (geboren [geboortedatum02] ) per 1 juni 2016 in dienst is bij de
Stichting Islamitische Universiteit van Europa voor 32 uren per week en tegen
een salaris van 1.550 euro bruto per maand en/of
- op die salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid vermeld en/of
doen vermelden en/of laten vermelden en/of doen voorkomen dat voornoemde
[medeverdachte02] in de maand juni 2016 van Stichting Islamitische Universiteit van
Europa een nettoloon heeft ontvangen van 1.397,30 euro voor 140,80 gewerkte
uren
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als en onvervalst te gebruiken
of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
(artikel 225 lid 1 jo. art. 47 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.DOC-412, p. 3351.
2.AMB-009, p. 460 e.v. en DOC-007, p. 2010.
4.V-024-01, p. 1684 e.v.
5.V-024-06, p. 1707 e.v.
6.G-007-01, p. 1963 e.v.
7.Getuigenverhoor [getuige15] van 10 oktober 2018, onderzoek Augusta, p. 360.
8.Verklaring getuige [getuige15] bij de rechter-commissaris, 28 september 2021.
9.G-011-01, p. 4871 e.v.
10.G-012-01, p. 4877 e.v.
11.V-002-01, p. 1447 e.v.
12.V-002-03, p. 1461 e.v.
13.AMB-174, p.1089 e.v. en DOC-612, p.
14.AMB-016, p. 475 e.v. en DOC-035, p.2140.
15.V-003-11, p. 1555 e.v.
16.AMB-046, p. 641 e.v.
17.AMB-071, p. 735 e.v.
18.DOC-559, p. 4081.
19.AMB-134, p. 950 e.v. en DOC-483a (een bij het dossier gevoegde digitale Excelbestand)
20.DOC-560, p. 4089.
21.V-003-11, p. 1555 e.v.
22.DOC-541, p. 4015, DOC-543, p. 4023 en DOC-544, p. 4031.
23.V-047-01, p. 1900 e.v.
24.V-002-07, p. 1487 e.v.
25.Verklaring getuige [getuige13] bij de rechter-commissaris, 18 augustus 2021.
26.Verklaring getuige [naam08] bij de rechter-commissaris, 10 juni 2021.
27.AMB-169, p. 1073 e.v. (Sms-bericht [medeverdachte01] van 23 september 2015)
28.AMB-039, p. 612 e.v., DOC-205, p. 2707 en DOC-206, p. 2708.
29.V-003-06, p. 1519 e.v.
30.Verklaring getuige [getuige13] bij de rechter-commissaris, 18 augustus 2021.
31.DOC-412a, p.3351 e.v.