ECLI:NL:RBROT:2023:2095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
21/3018
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete opgelegd aan een veehouder wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot hygiënische omstandigheden en behuizing van dieren

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023, wordt het beroep van eiser, een veehouder, tegen een opgelegde boete van € 8.500,- beoordeeld. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vanwege overtredingen van de Wet dieren. Eiser had bezwaar gemaakt, waarna de boete werd verlaagd naar € 6.000,-. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 17 augustus 2020, waaruit bleek dat de hygiënische omstandigheden in de stallen van eiser onvoldoende waren. De toezichthouders constateerden dat de mestput vol was en dat de runderen niet beschikten over een schone en droge ligplaats. Ook werd een gevaarlijke situatie geconstateerd door een gat in de roostervloer, waardoor een rund zich kon verwonden.

Eiser betwist de bevindingen van de toezichthouders en stelt dat de omstandigheden niet zo ernstig waren dat de dieren in hun welzijn werden aangetast. De rechtbank oordeelt echter dat de bevindingen van de NVWA voldoende onderbouwd zijn en dat de hygiënische omstandigheden inderdaad niet voldeden aan de wettelijke eisen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de opgelegde boete van € 6.000,- terecht is, mede gezien de recidive van eiser in vergelijkbare overtredingen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een boete voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 16 oktober 2020 heeft verweerder eiser een boete van € 8.500,- opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 6.000,-.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, eiser, [naam] , de gemachtigde van verweerder en mr. F.J. van der Wal.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 24 augustus 2020 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouders schrijven in het rapport dat zij op 17 augustus 2020 een inspectie hebben uitgevoerd op het bedrijf van eiser en dat zij daarbij in stal 2 (jongveestal) onder meer het volgende hebben geconstateerd:

Verder zagen wij, toezichthouders dat de vloer van het hok waarin de 3 runderen zich bevonden aan de voorzijde dicht was en aan de achterzijde bestond uit roostervloer.
Wij zagen dat de mestput die zich bevind onder de roostervloer vol was. Het niveau van de mest in de put bereikte de bovenzijde van de roostervloer.
Wij zagen dat de dichte voorzijde en ook de achterste roostervloer van het hok geheel bedekt waren met een laagje natte rundermest en urine.
Verder zagen wij dat de vachten van de runderen met name aan de buik, poten en achterhand bedekt waren met een laagje natte en aan gedroogde mest.
Wij wisten dat deze 3 runderen hierdoor al langere tijd niet konden beschikken over een schone en droge, sta- en ligplaats.
Deze runderen werden niet gehouden onder voldoende hygiënische omstandigheden.
En over hun constateringen in stal 3 (afmestrunderen) schrijven de toezichthouders onder meer:

Tijdens de controle zagen wij dat de vloer van het hok waarin de 4 runderen verbleven aan de voorzijde bestond uit dichte betonvloer en aan de achterzijde uit ijzeren roosters die de mestput in het hok af dekten.
Wij zagen dat de runderen met de achterpoten op de ijzeren roosters konden gaan staan.
Wij zagen dat achter het rund voorzien van de oormerken met de werknummers [nummer] een gat in het ijzeren rooster zat. Er ontbraken enkele spijlen uit het rooster.
Gelet op deze situatie wisten wij dat dat het betreffende rund ( [nummer] ) met 1 van de achterpoten in het gat van het rooster kon stappen. Wij wisten dat de reële kans aanwezig was dat het rund zich hierdoor kan bezeren en/of verwonden. De vloer van het hok was niet zodanig onderhouden dat bij dit rund pijn en letsel wordt voorkomen.
[…]
Verder zagen wij, toezichthouders dat de 2 rechtse runderen ( [nummer] en [nummer] ) in het hok niet beschikten over een schone en droge lig- en staplaats. De vloer van het hok waarin de 4 runderen zich bevonden was aan de voorzijde van dicht beton. Wij zagen dat de vloer bij de beide rechtse runderen bedekt was met een laagje natte en aan gedroogde mest.
Wij wisten dat 2 van de 4 runderen in het hok hierdoor niet konden beschikken over een schone en droge, sta- en ligplaats.
Deze runderen werden niet gehouden onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Bij het rapport zijn ook foto’s gevoegd en een veterinaire verklaring van een toezichthoudend dierenarts die na contact met de andere twee toezichthouders ook ter plaatse is gekomen. In de op 31 augustus 2020 opgestelde veterinaire verklaring schrijft de toezichthoudend dierenarts over zijn bevindingen in stal 2 onder meer:

Daarnaast zag ik dat de verblijfplaats van de drie runderen links, die aangebonden waren, vuil was. Zowel de sta/ligplaats als de runderen zelf waren besmeurd met een laagje oude en verse mest en urine. De hygiëne was slecht.
En over zijn bevindingen in stal 3 staat in de verklaring onder meer:

Ik zag dat de hygiëne van de ligplaatsen matig tot slecht was. Met name de twee meest rechtse runderen hadden vervuilde staan en ligplaatsen. Daarnaast zag ik achter het rund met werknummer [nummer] dat het mestrooster waar ze met haar achterpoten op moest staan kapot was. Ik zag daar namelijk een gat waar dit rund gemakkelijk met een achterklauw in zou kunnen zakken en/ of vast geraken. Wanneer dit gebeurt zal het rund zeer waarschijnlijk in grote paniek geraken en het rund kan zich hierdoor zeer ernstig tot dodelijk verwonden.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder in het boetebesluit gesteld dat eiser zes beboetbare feiten heeft gepleegd. Voor drie feiten is in het boetebesluit een boete gegeven en voor de andere drie feiten is eiser gewaarschuwd. In het bestreden besluit heeft verweerder een van de feiten waarvoor een boete was gegeven laten vallen. Met het bestreden besluit heeft verweerder eiser een boete gegeven voor de volgende twee beboetbare feiten.
3.1.
Beboetbaar feit 1: Degene die een dier houdt, zorgde er niet voor dat een dier een toereikende behuizing had onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Volgens verweerder heeft eiser hiermee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren.
3.2.
Beboetbaar feit 2: Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd of onderhouden dat bij de dieren letsel of pijn wordt veroorzaakt, en bevatten scherpe randen of uitsteeksels waaraan een dier zich kan verwonden.
Volgens verweerder heeft eiser hiermee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren.
3.3.
Verweerder legt in het bestreden besluit aan eiser een boete op van in totaal € 6.000,- namelijk € 3.000,- per beboetbaar feit. Dit is een verhoging van de standaardboetebedragen omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser de twee beboetbare feiten heeft gepleegd en of verweerder eiser daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Over de drie feiten waarvoor verweerder in het boetebesluit een waarschuwing heeft gegeven geeft de rechtbank geen oordeel.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert over beboetbaar feit 1 aan dat met een enkele foto niet is aangetoond dat de dieren niet konden beschikken over een droge en schone sta- en ligplaats. Daarbij is ook geen rekening gehouden met de weersomstandigheden tijdens de controle; er was namelijk een hittegolf en de dieren gingen bewust naar achteren staan en in de eigen mest liggen om verkoeling te zoeken. Bovendien was er geen sprake van een zodanige hoeveelheid mest dat gesproken kan worden over onhygiënische omstandigheden. De wijze van huisvesten in een oude stal brengt mee dat aan de achterzijde van de dieren mest ligt. Daarbij gaat het hier om jongvee waarbij sprake is van dikkere mest die niet gelijk door roosters in de mestput valt. Dat er mest op de roosters lag betekent daarom niet dat de mestput vol was. Eiser verwijdert de mest één keer per dag en hem kan niet worden verweten dat er op een willekeurig moment een laagje mest is geconstateerd. Bovendien betekent dat er mest zichtbaar is niet dat runderen ook direct in het welzijn zijn aangetast. Ook is van belang dat bij het merendeel van de aanwezige dieren door de toezichthouder is geconstateerd dat wel sprake was van een schone ligplaats, aldus eiser.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
In het rapport van bevindingen schrijven de toezichthouders dat in een hok in stal 2 de mestput vol was en dat het niveau van de mest in de put de bovenzijde van de roostervloer bereikte. In de enkele stelling van eiser dat de mestput niet vol was ziet de rechtbank geen reden om aan de bevindingen van de toezichthouders te twijfelen. Maar wat daar ook van zij, eiser wordt niet verweten dat de mestput vol was, maar dat (daardoor) de runderen geen schone en droge sta- en ligplaats hadden. En dat blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uit het rapport van bevindingen. De twee toezichthouders schrijven dat de roostervloer van een hok in stal 2 geheel bedekt was met een laagje natte mest en urine en dat de vloer van een hok in stal 3 bedekt was met een laagje natte en aangedroogde mest. Ook de toezichthoudend dierenarts bevestigt in de veterinaire verklaring dat de sta/ligplaats besmeurd was met een laagje oude en verse mest en urine en dat runderen vervuilde staan- en ligplaatsen hadden. Ook als eiser wordt gevolgd in zijn stelling dat hij regelmatig de mest weghaalt, doet dat niet af aan de bevinding dat ten tijde van de controle de vloeren van twee hokken niet schoon waren. Daarbij wordt in het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring ook gesproken van aangedroogde mest en oude mest en wordt geconstateerd dat de dieren al langere tijd niet konden beschikken over een schone en droge sta- en ligplaats. Daarnaast is van belang dat zowel de twee toezichthouders als de toezichthoudend dierenarts beschrijven dat de vacht van runderen bedekt was met een laagje natte, verse en oude, aangedroogde mest. Gelet op alle duidelijk beschreven bevindingen in het rapport en de veterinaire verklaring staat voor de rechtbank voldoende vast dat de runderen geen schone en droge sta- en ligplaats hadden omdat de vloer van hun hok bedekt was met mest en urine. Verder is door de toezichthoudend dierenarts voldoende duidelijk gemotiveerd in de veterinaire verklaring dat dit wel degelijk een aantasting van het dierenwelzijn betekent. Zo beschrijft deze dierenarts dat door onvoldoende hygiëne de infectiedruk verhoogt, dat langdurend vochtig nat en glad staan schadelijk is voor de klauwgezondheid en dat de huid verschillende functies (zoals het voorkomen van uitdroging en het beschermen tegen verwondingen en ziektes) niet (goed) meer kan vervullen als het bedekt is met mest.
7. Eiser voert over beboetbaar feit 2 aan dat de omstandigheid dat er een gat in het rooster zat niet zodanig ernstig was dat de dieren werden blootgesteld aan een gevaar; dit wordt door verweerder ook niet nader onderbouwd. Er was sprake van enige slijtage maar de gezondheid en het welzijn van de dieren was niet in gevaar. Er is ook niet geconstateerd dat een rund zich had bezeerd, aldus eiser.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat er een gat in het rooster zat. Voorts is door zowel de twee toezichthouders als de toezichthoudend dierenarts voldoende duidelijk beschreven dat dit wel degelijk een gevaar opleverde voor de dieren. Zo staat in het rapport van bevindingen dat een rund met de achterpoten in het gat kon stappen en er een reële kans was dat het zich hierdoor kon bezeren. En de toezichthoudend dierenarts schrijft in de veterinaire verklaring dat een rund gemakkelijk met de achterklauw in het gat zou kunnen zakken of vastraken en dat het zich daarbij (in paniek) ernstig kan verwonden.
8. Eiser voert aan dat de boetes in geen verhouding staan tot de vermeende overtredingen. Voor feit 2 had verweerder moeten volstaan met een waarschuwing. In elk geval moet de boete worden gehalveerd op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving), omdat de diergezondheid en het dierenwelzijn niet zijn aangetast. Eiser wijst daarbij op het overgelegde rapport van dierenarts Huetink waaruit blijkt dat de dieren op het bedrijf van eiser allemaal in goede gezondheid verkeren. Ook moet de boete worden gematigd vanwege de bijzondere omstandigheden in dit geval. Eiser koopt slechte melkkoeien bij melkveehouders en probeert ze met geduld, voer en goede verzorging af te mesten. Het veebestand van eiser bestaat dus uit slechtere runderen en ook is sprake van een verouderde stal. Eiser is 80 jaar en runt al 60 jaar een veehouderij. Hij heeft veel passie voor zijn dieren. Ten slotte vindt eiser de verhoging van de boete vanwege recidive onterecht.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met het Besluit houders van dieren gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500 voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boetebedragen verhoogd omdat sprake is van recidive. Eiser is eerder beboet voor dezelfde soort overtredingen. Dit blijkt uit het door verweerder overgelegde besluit van 3 juni 2019 en wordt door eiser ook niet betwist.
De verhoging van de boetebedragen is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van deze recidiveregeling in dit geval niet tot een onevenredig hoge boete. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval.
8.2.
Verweerder heeft in het door eiser aangevoerde ook geen reden hoeven zien om af te zien van boeteoplegging. Zoals uit het voorgaande blijkt staat voor de rechtbank voldoende vast dat bij gebreke van een schone en droge sta- en ligplaats voor de runderen, de hygiënische omstandigheden in de stal onvoldoende waren, waardoor het dierenwelzijn van deze runderen was aangetast. Ook staat voor de rechtbank voldoende vast dat er een gat in een vloerrooster zat waardoor er een reëel gevaar bestond dat een rund daarin zou stappen en zich zou kunnen verwonden. Dat dit niet is gebeurd doet niet af aan het bestaande gevaar en de vastgestelde overtreding van artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. Van eiser, als houder van dieren, mag worden verwacht dat hij ervoor zorgt dat de behuizing van dieren geen verwondingen kan veroorzaken. Eiser heeft als houder van de runderen het gat in het rooster echter niet zelf opgemerkt, waardoor de kans dat een rund in het gat zou stappen aanwezig was. Eerst nadat de toezichthouders eiser op het gat hebben gewezen, heeft hij dit gerepareerd.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet verweerder ook terecht geen reden voor halvering van de boete op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving, nu uit het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring voldoende duidelijk blijkt dat de diergezondheid en het dierenwelzijn van de runderen wel degelijk waren aangetast, zoals hiervoor is overwogen. Het door eiser overgelegde rapport van dierenarts Huetink kan daar niet aan afdoen. Deze dierenarts schrijft dat de populatie op het bedrijf van eiser duidelijk een andere is dan gemiddeld omdat hij dieren afmest die zijn afgevoerd van melkveebedrijven, maar dat de diergezondheid en het dierenwelzijn op het bedrijf in orde zijn. Volgens de dierenarts worden de aanwezige risicofactoren (zoals verouderde huisvesting) voldoende gecompenseerd door het management van eiser en is de algemene indruk dat de koeien en kalveren gezond zijn. De rechtbank heeft ook geen reden om eraan te twijfelen dat eiser in het algemeen met zijn veehouderij met de beste bedoelingen handelt, maar in dit geval is gebleken dat in twee situaties de diergezondheid en het dierenwelzijn is aangetast dan wel een risico daarop bestond, terwijl eiser als houder van de dieren die situaties had kunnen voorkomen of tijdig had kunnen oplossen. Het rapport van dierenarts Huetink weerspreekt de bevindingen van de toezichthouders in die twee situaties ook niet. In het rapport wordt met name een algemene indruk van de dieren op het bedrijf gegeven en de daarin genoemde welzijnscores zien niet op de runderen die volgens het rapport van bevindingen in hun welzijn waren aangetast; de dieren die binnen stonden zijn door dierenarts Huetink namelijk niet beoordeeld. Verder schrijft deze dierenarts niets in reactie op de constatering dat vloeren in de stal met mest en urine waren bevuild en over het gat in het ijzeren rooster schrijft hij alleen dat dit inmiddels, tijdens zijn bezoek op 17 augustus 2020, was hersteld.
8.4.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen vindt de rechtbank de opgelegde (verhoogde) boete van € 6.000 in dit geval evenredig.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.