7.4Schending van het recht op een eerlijk proces
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 14, vijfde lid, IVBPR is geschonden, omdat de opgeëiste persoon geen effectief rechtsmiddel ter beschikking stond tegen haar veroordeling. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Chili vreest voor haar leven. Er is aldus sprake van een dreigende mensenrechtenschending.
Beoordeling
Artikel 14, vijfde lid, IVBPR luidt in de Nederlandse vertaling:
“Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door ene hoger rechtscollege overeenkomstig de wet”.
General Comment No. 32 van het VN-Mensenrechtencomité over bedoeld artikel 14: “Right to equality before courts and tribunals and to a fair trial”, houdt onder meer in:
“The right to have one’s conviction and sentence reviewed by a higher tribunal established under article 1, paragraph 5, imposes on the State party a duty to review substantively, both on the basis of sufficiency of the evidence and of the law, the conviction and sentence, such that the procedure allows for due consideration of the nature of the case. A review that is limited to the formal or legal aspects of the conviction without any consideration whatsoever of the facts is not sufficient under the Covenant. However, article 14, paragraph 5 does not require a full retrial of a “hearing”, as long as the tribunal carrying out the review can look at the factual dimensions of the case. Thus, for instance, where a higher instance court looks at the allegations against a convicted person in great detail, considers the evidence submitted at the trial referred to in the appeal, and finds that there was sufficient incriminating evidence to justify a finding of guilt in the specific case, the Covenant is not violated”.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat artikel 14, vijfde lid, IVBPR niet vereist dat er twee feitelijke behandelingen in volle omvang worden gehouden, maar dat het voldoende is dat er in cassatie naar de feitenvaststelling wordt gekeken. De Hoge Raad heeft dit recent (in het arrest van 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40) (ten aanzien van de Nederlandse cassatierechtspraak) bevestigd. Uit General Comment No. 32 van het VN-Mensenrechtencomité volgt eveneens dat niet vereist is dat het in artikel 14 lid 5 IVBPR bedoelde hogere rechtscollege “a factual retrial” verricht. De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad in Chili van 23 maart 2022, alsmede van het vonnis dat in eerste aanleg is gewezen. Op basis van de inhoud van dat arrest constateert de rechtbank dat de Hoge Raad in Chili een systematische toetsing heeft uitgevoerd ten aanzien van de feitenvaststelling in eerste aanleg. Het betreft een gemotiveerde beslissing in hogere aanleg. Daar komt bij dat – gelet op het vertrouwensbeginsel – het uitgangspunt geldt dat in uitleveringszaken bij de beoordeling van een uitleveringsverzoek dat is gebaseerd op een verdrag, in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende staat bij de vervolging en berechting van de opgeëiste persoon de daarop betrekking hebbende fundamentele rechten welke zijn neergelegd in het EVRM en in het IVBPR zal respecteren c.q. heeft gerespecteerd.
Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste van artikel 14, vijfde lid, IVBPR voldaan. Dat er in cassatie geen geheel nieuwe feitelijke beoordeling heeft plaatsgevonden doet hier – gelet op de eisen die aan artikel 14, vijfde lid, IVBPR worden gesteld – niet aan af.
Ten aanzien van het verweer dat sprake is van een dreigende mensenrechtenschending in verband met de vrees voor haar leven bij terugkeer in Chili, merkt de rechtbank op dat, mede gelet op de onder 6.2 genoemde bevoegdheidsverdeling, bij uitlevering ter executie van een rechterlijke uitspraak aan de uitleveringsrechter een beperkte toetsingsruimte toekomt. Het (Chileense) strafproces is al afgerond. Daar komt bij dat de beweerde dreiging niet van de Chileense overheid komt. De rechtbank zal wel in haar advies aan de Minister adviseren om garanties voor de bescherming van het leven van de opgeëiste persoon af te spreken met Chili.
De rechtbank heeft getoetst of voldaan is aan de formele vereisten voor uitlevering van de opgeëiste persoon. Dat is het geval, zo blijkt uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen. Voorts constateert de rechtbank dat geen van de wettelijke weigeringsgronden van toepassing is.