4.1.1.Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht) en integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel), wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van beide zaken is aangevoerd dat de verdachte de stellige overtuiging had dat aangeefster minstens 18 jaar was.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel) is aangevoerd dat geen sprake was van uitbuiting en dat de verdachte ook geen oogmerk daarop had. De verdachte heeft aangeefster niet bewogen of gedwongen om iets te doen en heeft ook niet van haar willen profiteren. De verdachte is maar één dag, hooguit twee dagen, met aangeefster geweest en zij kon op ieder moment weg uit de hotelkamer. Aangeefster was financieel niet afhankelijk van de verdachte; zij was degene die geld wilde verdienen en zij heeft de verdachte daartoe benaderd. De verdachte heeft geen geld van aangeefster ontvangen. De verdachte ontkent ook dat hij aangeefster ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, evenals het ondernemen van enige handeling waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aangeefster zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Aangeefster is nergens toe gedwongen en er was geen sprake van geweld.
Voorts wordt door de verdediging bepleit dat geen sprake is van medeplegen, nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet degene is geweest die met ‘ [naam01] ’ heeft gesproken via Whatsapp.
4.1.2.Het juridische kader in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel)
De strekking van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) is de bescherming van kinderen. De in dit artikel genoemde minderjarigheid vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Dit betekent dat voor de bewezenverklaring kan worden volstaan met de vaststelling van het feit dat sprake was van minderjarigheid ten tijde van het ten laste gelegde. Of de verdachte wel of niet op de hoogte was van de minderjarigheid is daarvoor derhalve niet relevant.
Artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2 Sr ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaar oud is. Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, maar het omvat ook uitbuiting in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting (artikel 273f, lid 2, Sr).
Het in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 5, respectievelijk 8 Sr bepaalde ziet op het brengen van een minderjarige in de prostitutie, respectievelijk het voordeel trekken uit de prostitutie door een minderjarige.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van het op de prostitutie van minderjarigen gerichte handelen, van een verdergaande eis van specifieke, een uitbuitingsituatie kenmerkende omstandigheden niet heeft willen weten. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige op zichzelf is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dit brengt mee dat ‘uitbuiting’ niet afzonderlijk hoeft te worden bewezen, maar dat handelen als in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
Het gebruik van één of meer van de in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1 Sr genoemde (dwang)middelen is derhalve niet vereist voor strafbaar handelen.
4.1.3.Beoordeling door de rechtbank
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat aangeefster, een kwetsbaar 14-jarig meisje, verbleef in een jeugdinstelling, waaruit zij op 12 juni 2021 is verdwenen. Op 13 juni 2021 werd zij aangetroffen in het [naam hotel01] in [plaats03] .
Aangeefster heeft het volgende verklaard. Zij heeft op de dag voordat zij is weggelopen uit de instelling contact gehad met de verdachte, die zij een jaar eerder had leren kennen en hij kwam met het idee dat zij geld kon verdienen door seks te hebben met mannen. Op 12 juni 2021 heeft de verdachte haar met zijn auto opgehaald vlakbij de instelling en zijn ze naar het [naam hotel01] gegaan. De verdachte heeft aan de balie een kamer gehuurd en aangeefster stond op dat moment buiten te wachten. Een man, [naam02] (verder: [naam02] ), heeft haar daar aangesproken en naar haar nummer gevraagd, waarop zij het telefoonnummer van [naam02] heeft gevraagd en gekregen. Zij moest van de verdachte de man Whatsappen en moest met hem afspreken om seks te hebben tegen betaling. Aangeefster heeft vervolgens in het hotel seks gehad met [naam02] en kreeg daar € 150,- voor. Zij heeft zelf € 50,- gehouden, € 50,- aan de verdachte moeten geven en van de andere € 50,- hebben de verdachte en aangeefster eten gehaald. De verdachte heeft in het hotel foto’s genomen van haar lichaam, terwijl zij in haar ondergoed stond en zei dat hij deze ging sturen naar andere mannen. Voorts heeft zij seks gehad met de verdachte in het [naam hotel01] en is hij in haar klaargekomen, zonder een condoom te gebruiken.
De verdachte heeft – ook op de zitting – verklaard dat hij seks heeft gehad met aangeefster in de hotelkamer en dat hij daarbij twee keer is klaargekomen.
Op camerabeelden van het [naam hotel01] is te zien dat aangeefster en de verdachte op 12 juni 2021 om 14.18 uur aan komen lopen. De verdachte loopt naar de balie binnen en aangeefster wacht buiten achter een grote pilaar. Er lijkt daar een contactmoment te zijn tussen aangeefster en [naam02] . Later is op beelden in het hotel waar te nemen dat aangeefster en de verdachte kamer 1121 in gebruik hebben en dat [naam02] gebruik maakt van kamer 1106 op dezelfde verdieping. Rond 18.21 uur zijn aangeefster en [naam02] de hotelkamer van aangeefster binnengegaan en rond 18.32 uur liepen zij samen weer de kamer uit. Vervolgens is op de camerabeelden rond 22.19 uur te zien dat aangeefster de kamer van [naam02] binnen ging en rond 23.01 uur de kamer weer uitkwam.
Uit de administratie van het [naam hotel01] blijkt dat de verdachte op 12 juni 2021 rond 14.20 uur heeft ingecheckt, kamer 1121 in gebruik heeft gehad en daarvoor contant heeft betaald.
[naam02] heeft verklaard dat hij twee keer vaginale seks heeft gehad met aangeefster, één keer op haar hotelkamer en één keer op zijn hotelkamer en dat hij daarvoor € 150,- heeft betaald.
De telefoon die bij de verdachte in bed lag tijdens zijn aanhouding is onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat met deze telefoon op 12 juni 2021 omstreeks 08:41 uur een Whatsapp-gesprek is gevoerd met ‘ [naam01] ’, waarin onder andere gesproken werd over een
[naam03]die wil werken en vanaf 12 uur in de middag online is. Dat die
tabonvan haar hun bank is en zij alles incasseren. Op de vraag van ‘ [naam01] ’ of zijn gesprekspartner foto’s heeft, wordt geantwoord dat die gemaakt worden rond 14:00 uur en dat dan “de spaarrekening geopend” is. Vervolgens vindt rond 15:36 uur opnieuw een Whatsapp-gesprek plaats met ‘ [naam01] ’, waarin aan [naam01] wordt gevraagd om klanten te regelen, een foto wordt gestuurd van aangeefster in haar lingerie en aangeefster wordt aangeboden met de tekst:
‘voor jou 75incl taxi’.
De verdachte heeft gesteld dat niet hij, maar een ander het voornoemde gesprek op zijn telefoon met ‘ [naam01] ’ heeft gevoerd. De verdachte heeft echter op geen enkele wijze concrete en/of verifieerbare feiten en/of omstandigheden aangevoerd die zijn verklaring ter zitting controleerbaar maken en op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld wie dan die andere persoon zou moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat deze berichten over aangeefster gaan. Het gesprek vindt plaats in de ochtend van de dag waarop de verdachte aangeefster heeft opgehaald in de buurt van de jeugdinstelling. Het tijdstip van 12 uur is het tijdstip dat zij de instelling zou gaan verlaten – zoals zij vlak daarvoor aan de verdachte via Snapchat heeft laten weten – en de foto’s die in de middag gemaakt zouden worden, zijn ook in de telefoon van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij in het hotel foto’s van aangeefster heeft gemaakt en dat hij deze naar anderen heeft gestuurd.
De stelling van de verdachte dat hij niet met ‘ [naam01] ’ heeft gesproken via WhatsApp, maar dat een ander dit moet zijn geweest, acht de rechtbank, bezien in het licht van vorenstaande feiten en omstandigheden derhalve volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op essentiële onderdelen steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De verklaringen van aangeefster worden daarom betrouwbaar geacht.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte aangeefster heeft opgehaald en vervoerd naar het [naam hotel01] , waar hij een kamer heeft geboekt, met als doel om haar ertoe te brengen om in de prostitutie te werken, om daar voor zichzelf financieel gewin uit te halen. De rechtbank stelt voorts vast dat aangeefster, die op dat moment 14 jaar oud was, op 12 juni 2021 ook daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden heeft verricht in het [naam hotel01] . Gelet op de verklaringen van [naam02] en aangeefster, het bij aangeefster aangetroffen bankbiljet van € 50,- en de chats met ‘ [naam01] ’ acht de rechtbank voorts bewezen dat het door aangeefster verdiende geld ook (in ieder geval ten dele) ten goede moest komen (en kwam) aan de verdachte en dat hij aldus opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die prostitutiewerkzaamheden.
Dat aangeefster zichzelf eventueel vrijwillig prostitueerde, zoals de verdachte stelt, doet niet af aan de strafbaarheid van de verdachte, gelet op de minderjarigheid van aangeefster (vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174). Medeplegen
Met de verdediging – en anders dan de officier van justitie – is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ‘medeplegen’ in de zaak onder parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel) niet is bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander kan niet in voldoende mate uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
In de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht)
De rechtbank stelt voorop dat artikel 245 Sr strekt tot bescherming van jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar tegen het ondergaan van ernstige seksuele handelingen. Ook indien een minderjarig slachtoffer heeft ingestemd met de seksuele handelingen en zelfs indien het initiatief of de verleiding van het minderjarige slachtoffer uitging, doet dit niet af aan de strafbaarheid in het kader van artikel 245 Sr.
De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, zodat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat de verdachte wetenschap had van de leeftijd of minderjarigheid van het slachtoffer. Het verweer van de verdachte dat hij meende dat aangeefster ouder was dan 18 jaar kan daarom geen doel treffen. Nu aangeefster heeft verklaard en de verdachte heeft bekend dat hij en aangeefster vaginale seks hebben gehad op 12 juni 2021, kan de ten laste gelegde ontucht bewezen worden verklaard.
Het verweer van de raadsvrouw strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot dit feit wordt nader besproken in paragraaf 6 (Strafbaarheid verdachte).