ECLI:NL:RBROT:2023:2008

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
10/204861-21; 10/112226-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaringen van mensenhandel en ontucht met een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en ontucht met een veertienjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het meisje heeft opgehaald uit een jeugdinstelling en haar naar een hotel heeft gebracht, waar zij seksuele handelingen heeft verricht met een derde tegen betaling. De verdachte heeft daarbij voordeel getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft het beroep op afwezigheid van alle schuld verworpen, omdat de minderjarigheid van het slachtoffer een geobjectiveerd bestanddeel is van de tenlastelegging. De verdachte had de verplichting om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer te onderzoeken, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van mensenhandel en ontucht vastgesteld, waarbij de verdachte gedeeltelijk is vrijgesproken van medeplegen van mensenhandel. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en de verantwoordelijkheid van volwassenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/204861-21; 10/112226-22 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 6 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
verblijvende op het adres:
[adres02] te ( [postcode02] ) [plaats02] ,
raadsvrouw mr. A.M.D. Naarden, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. al Mansouri heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de beide zaken;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht) en integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel), wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van beide zaken is aangevoerd dat de verdachte de stellige overtuiging had dat aangeefster minstens 18 jaar was.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel) is aangevoerd dat geen sprake was van uitbuiting en dat de verdachte ook geen oogmerk daarop had. De verdachte heeft aangeefster niet bewogen of gedwongen om iets te doen en heeft ook niet van haar willen profiteren. De verdachte is maar één dag, hooguit twee dagen, met aangeefster geweest en zij kon op ieder moment weg uit de hotelkamer. Aangeefster was financieel niet afhankelijk van de verdachte; zij was degene die geld wilde verdienen en zij heeft de verdachte daartoe benaderd. De verdachte heeft geen geld van aangeefster ontvangen. De verdachte ontkent ook dat hij aangeefster ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, evenals het ondernemen van enige handeling waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aangeefster zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Aangeefster is nergens toe gedwongen en er was geen sprake van geweld.
Voorts wordt door de verdediging bepleit dat geen sprake is van medeplegen, nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet degene is geweest die met ‘ [naam01] ’ heeft gesproken via Whatsapp.
4.1.2.
Het juridische kader in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel)
De strekking van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) is de bescherming van kinderen. De in dit artikel genoemde minderjarigheid vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Dit betekent dat voor de bewezenverklaring kan worden volstaan met de vaststelling van het feit dat sprake was van minderjarigheid ten tijde van het ten laste gelegde. Of de verdachte wel of niet op de hoogte was van de minderjarigheid is daarvoor derhalve niet relevant.
Artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2 Sr ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaar oud is. Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, maar het omvat ook uitbuiting in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting (artikel 273f, lid 2, Sr).
Het in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 5, respectievelijk 8 Sr bepaalde ziet op het brengen van een minderjarige in de prostitutie, respectievelijk het voordeel trekken uit de prostitutie door een minderjarige.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van het op de prostitutie van minderjarigen gerichte handelen, van een verdergaande eis van specifieke, een uitbuitingsituatie kenmerkende omstandigheden niet heeft willen weten. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige op zichzelf is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dit brengt mee dat ‘uitbuiting’ niet afzonderlijk hoeft te worden bewezen, maar dat handelen als in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
Het gebruik van één of meer van de in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1 Sr genoemde (dwang)middelen is derhalve niet vereist voor strafbaar handelen.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat aangeefster, een kwetsbaar 14-jarig meisje, verbleef in een jeugdinstelling, waaruit zij op 12 juni 2021 is verdwenen. Op 13 juni 2021 werd zij aangetroffen in het [naam hotel01] in [plaats03] .
Aangeefster heeft het volgende verklaard. Zij heeft op de dag voordat zij is weggelopen uit de instelling contact gehad met de verdachte, die zij een jaar eerder had leren kennen en hij kwam met het idee dat zij geld kon verdienen door seks te hebben met mannen. Op 12 juni 2021 heeft de verdachte haar met zijn auto opgehaald vlakbij de instelling en zijn ze naar het [naam hotel01] gegaan. De verdachte heeft aan de balie een kamer gehuurd en aangeefster stond op dat moment buiten te wachten. Een man, [naam02] (verder: [naam02] ), heeft haar daar aangesproken en naar haar nummer gevraagd, waarop zij het telefoonnummer van [naam02] heeft gevraagd en gekregen. Zij moest van de verdachte de man Whatsappen en moest met hem afspreken om seks te hebben tegen betaling. Aangeefster heeft vervolgens in het hotel seks gehad met [naam02] en kreeg daar € 150,- voor. Zij heeft zelf € 50,- gehouden, € 50,- aan de verdachte moeten geven en van de andere € 50,- hebben de verdachte en aangeefster eten gehaald. De verdachte heeft in het hotel foto’s genomen van haar lichaam, terwijl zij in haar ondergoed stond en zei dat hij deze ging sturen naar andere mannen. Voorts heeft zij seks gehad met de verdachte in het [naam hotel01] en is hij in haar klaargekomen, zonder een condoom te gebruiken.
De verdachte heeft – ook op de zitting – verklaard dat hij seks heeft gehad met aangeefster in de hotelkamer en dat hij daarbij twee keer is klaargekomen.
Op camerabeelden van het [naam hotel01] is te zien dat aangeefster en de verdachte op 12 juni 2021 om 14.18 uur aan komen lopen. De verdachte loopt naar de balie binnen en aangeefster wacht buiten achter een grote pilaar. Er lijkt daar een contactmoment te zijn tussen aangeefster en [naam02] . Later is op beelden in het hotel waar te nemen dat aangeefster en de verdachte kamer 1121 in gebruik hebben en dat [naam02] gebruik maakt van kamer 1106 op dezelfde verdieping. Rond 18.21 uur zijn aangeefster en [naam02] de hotelkamer van aangeefster binnengegaan en rond 18.32 uur liepen zij samen weer de kamer uit. Vervolgens is op de camerabeelden rond 22.19 uur te zien dat aangeefster de kamer van [naam02] binnen ging en rond 23.01 uur de kamer weer uitkwam.
Uit de administratie van het [naam hotel01] blijkt dat de verdachte op 12 juni 2021 rond 14.20 uur heeft ingecheckt, kamer 1121 in gebruik heeft gehad en daarvoor contant heeft betaald.
[naam02] heeft verklaard dat hij twee keer vaginale seks heeft gehad met aangeefster, één keer op haar hotelkamer en één keer op zijn hotelkamer en dat hij daarvoor € 150,- heeft betaald.
De telefoon die bij de verdachte in bed lag tijdens zijn aanhouding is onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat met deze telefoon op 12 juni 2021 omstreeks 08:41 uur een Whatsapp-gesprek is gevoerd met ‘ [naam01] ’, waarin onder andere gesproken werd over een
[naam03]die wil werken en vanaf 12 uur in de middag online is. Dat die
tabonvan haar hun bank is en zij alles incasseren. Op de vraag van ‘ [naam01] ’ of zijn gesprekspartner foto’s heeft, wordt geantwoord dat die gemaakt worden rond 14:00 uur en dat dan “de spaarrekening geopend” is. Vervolgens vindt rond 15:36 uur opnieuw een Whatsapp-gesprek plaats met ‘ [naam01] ’, waarin aan [naam01] wordt gevraagd om klanten te regelen, een foto wordt gestuurd van aangeefster in haar lingerie en aangeefster wordt aangeboden met de tekst:
‘voor jou 75incl taxi’.
De verdachte heeft gesteld dat niet hij, maar een ander het voornoemde gesprek op zijn telefoon met ‘ [naam01] ’ heeft gevoerd. De verdachte heeft echter op geen enkele wijze concrete en/of verifieerbare feiten en/of omstandigheden aangevoerd die zijn verklaring ter zitting controleerbaar maken en op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld wie dan die andere persoon zou moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat deze berichten over aangeefster gaan. Het gesprek vindt plaats in de ochtend van de dag waarop de verdachte aangeefster heeft opgehaald in de buurt van de jeugdinstelling. Het tijdstip van 12 uur is het tijdstip dat zij de instelling zou gaan verlaten – zoals zij vlak daarvoor aan de verdachte via Snapchat heeft laten weten – en de foto’s die in de middag gemaakt zouden worden, zijn ook in de telefoon van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij in het hotel foto’s van aangeefster heeft gemaakt en dat hij deze naar anderen heeft gestuurd.
De stelling van de verdachte dat hij niet met ‘ [naam01] ’ heeft gesproken via WhatsApp, maar dat een ander dit moet zijn geweest, acht de rechtbank, bezien in het licht van vorenstaande feiten en omstandigheden derhalve volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op essentiële onderdelen steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De verklaringen van aangeefster worden daarom betrouwbaar geacht.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte aangeefster heeft opgehaald en vervoerd naar het [naam hotel01] , waar hij een kamer heeft geboekt, met als doel om haar ertoe te brengen om in de prostitutie te werken, om daar voor zichzelf financieel gewin uit te halen. De rechtbank stelt voorts vast dat aangeefster, die op dat moment 14 jaar oud was, op 12 juni 2021 ook daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden heeft verricht in het [naam hotel01] . Gelet op de verklaringen van [naam02] en aangeefster, het bij aangeefster aangetroffen bankbiljet van € 50,- en de chats met ‘ [naam01] ’ acht de rechtbank voorts bewezen dat het door aangeefster verdiende geld ook (in ieder geval ten dele) ten goede moest komen (en kwam) aan de verdachte en dat hij aldus opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die prostitutiewerkzaamheden.
Dat aangeefster zichzelf eventueel vrijwillig prostitueerde, zoals de verdachte stelt, doet niet af aan de strafbaarheid van de verdachte, gelet op de minderjarigheid van aangeefster (vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174).
Medeplegen
Met de verdediging – en anders dan de officier van justitie – is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ‘medeplegen’ in de zaak onder parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel) niet is bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander kan niet in voldoende mate uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
In de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht)
De rechtbank stelt voorop dat artikel 245 Sr strekt tot bescherming van jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar tegen het ondergaan van ernstige seksuele handelingen. Ook indien een minderjarig slachtoffer heeft ingestemd met de seksuele handelingen en zelfs indien het initiatief of de verleiding van het minderjarige slachtoffer uitging, doet dit niet af aan de strafbaarheid in het kader van artikel 245 Sr.
De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, zodat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat de verdachte wetenschap had van de leeftijd of minderjarigheid van het slachtoffer. Het verweer van de verdachte dat hij meende dat aangeefster ouder was dan 18 jaar kan daarom geen doel treffen. Nu aangeefster heeft verklaard en de verdachte heeft bekend dat hij en aangeefster vaginale seks hebben gehad op 12 juni 2021, kan de ten laste gelegde ontucht bewezen worden verklaard.
Het verweer van de raadsvrouw strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot dit feit wordt nader besproken in paragraaf 6 (Strafbaarheid verdachte).
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht) en in de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel) heeft begaan, zoals hierna opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
In de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht):
hij,
op 12 juni 2021te [plaats03] , meermalen, (telkens) met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten: het (telkens) (meermalen) brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer01] ;
In de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel):
hij, in de periode van 12 juni 2021 tot en
met 13 juni 2021 te [plaats03] , eenmaal, een ander, genaamd [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2006) (telkens)
1) heeft geworven, vervoerd
engehuisvest , met het
oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer01] en
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een derde tegen betaling en
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer01] met
een derde tegen betaling,
terwijl die [slachtoffer01] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2)) (onder meer) hebben bestaan uit:
- het maken van afspraken met die [slachtoffer01] over het verrichten van seksuele
handelingen met (prostitutie)klant(en) en
- het vervoeren van die [slachtoffer01] naar de (prostitutie)klant(en) en
- het boeken en ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek
voor die [slachtoffer01] en
- het maken van ( gedeeltelijke naakt)foto’s van die [slachtoffer01] en
- het doorsturen van die ( gedeeltelijke naakt)foto’s van die [slachtoffer01] naar
(potentiële) (prostitutie)klant(en) of naar een of meer (onbekend gebleven)
perso(o)n(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht):
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
In de zaak met parketnummer 10/112226-22 (mensenhandel):
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

In de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht):

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wegens afwezigheid van alle schuld. De verdachte had geen enkele reden om te twijfelen aan de leeftijd van aangeefster, gelet op haar uiterlijk en haar gedrag. De verdachte heeft door de omstandigheden gedwaald en hem kan geen verwijt worden gemaakt.
6.2.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals gezegd vormt de minderjarigheid in het kader van artikel 245 Sr een geobjectiveerd bestanddeel. Van opzet of schuld van de dader ten aanzien van die leeftijd behoeft derhalve geen sprake te zijn. Dat laat onverlet dat de verdediging een verweer kan voeren ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, evenwel alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen.
In dit concrete geval betekent dit dat de verdachte de verplichting had om een zeer gedegen onderzoek te doen naar de werkelijke leeftijd van aangeefster.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet naar haar leeftijd heeft gevraagd, maar dat hij dacht dat aangeefster minstens achttien jaar oud was, gelet op haar uiterlijk, maar ook zeker gelet op haar gedrag en handelingen. Hij verkeerde verder in de veronderstelling dat zij begeleid woonde, wat alleen kan als iemand 18 jaar of ouder is.
Van het vereiste gedegen onderzoek, waarmee de verdachte zich voldoende heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de werkelijke leeftijd van het minderjarige slachtoffer, is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake was van afwezigheid van alle schuld en verwerpt het verweer van de verdediging.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft prostitutie door een minderjarig meisje gefaciliteerd en heeft daar voordeel uit getrokken. Haar jonge leeftijd, achtergrond en de omstandigheid dat zij was weggelopen uit een jeugdinrichting, maakten haar kwetsbaar. De verdachte heeft het meisje naar een hotel vervoerd voor afspraken met klanten. Het meisje moest aan de verdachte een deel van de door haar verworven inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden afstaan.
Te allen tijde dient een minderjarige te worden weerhouden van dergelijk werk, temeer nu een minderjarige geacht moet worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen. De ervaring leert dat een minderjarige die zich prostitueert nog langere tijd geconfronteerd kan blijven met de negatieve gevolgen daarvan, omdat dit de normale seksuele ontwikkeling belemmert.
Voorts heeft de verdachte ook zelf tweemaal ontucht gepleegd met het 14-jarige slachtoffer in het door hem geboekte hotel. Veertienjarigen zijn nog volop in ontwikkeling, ook op seksueel gebied, waarbij zij in het algemeen nog niet of in onvoldoende mate in staat moeten worden geacht om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de betekenis en mogelijke gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen, ook wanneer de seksuele handelingen – naar het lijkt – met wederzijdse instemming worden verricht.
Uit de toelichting bij het voegingsformulier van de benadeelde partij, blijkt ook dat aangeefster het zwaar heeft met de gevolgen die dit feit voor haar had.
De verdachte heeft, door aldus te handelen, inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit, het welzijn en de persoonlijke vrijheid van de genoemde minderjarige. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van de minderjarige.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 juni 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende in.
De financiële component van het delict zou – gelet op het patroon van vermogensdelicten dat kan worden afgeleid uit het uittreksel justitiële documentatie – een rol kunnen hebben gespeeld. De verdachte heeft zijn leven momenteel ogenschijnlijk op orde. Hij heeft een baan en inkomen en krijgt daarbij hulp van zijn broer. Hij is bezig met het aflossen van zijn schulden en er is al enige tijd sprake van een positieve liefdesrelatie welke als mogelijk beschermende factor kan worden aangemerkt. Uit het dossieronderzoek volgt dat bij de verdachte zwakbegaafdheid is vastgesteld (IQ ca. 75) en dat vanaf jonge leeftijd reeds sprake was van gedragsproblemen, waardoor hij vanaf 2005 in beeld is bij instanties en de reclassering. Echter, de behandelingen zijn zonder gewenst resultaat gebleven. De verdachte laat een weerbarstige houding zien ten opzichte van hulpverlening en bij het uitvoeren van zijn eerder opgelegde werkstraffen. De verdachte komt daarnaast vaak in aanraking met justitie. Hoewel de reclassering de verdenkingen zorgelijk acht en zowel de risico’s als het functioneren van de verdachte lastig kan duiden, ziet de reclassering onvoldoende aanknopingspunten om tot een plan van aanpak te komen. Daarbij speelt mee dat de verdachte geen enkele motivatie toont voor het meewerken aan voorwaarden. De verdachte trekt zijn eigen plan en wenst geen bemoeienis. De reclassering adviseert dat mogelijk een proeftijd verbonden aan een algemene voorwaarde kan fungeren als stok achter de deur om de positieve stappen van de verdachte voort te zetten. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld, evenals het risico op letselschade. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken, of het gedrag van de verdachte te veranderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten mensenhandel (seksuele uitbuiting). De officier van justitie heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de persoon van de verdachte in haar strafeis betrokken. Gelet daarop en op de oriëntatiepunten, zal de straf worden opgelegd die door de officier van justitie geëist is.
Omdat de rechtbank – met de reclassering en de officier van justitie – ook het belang ziet van een deels voorwaardelijke straf als stok achter de deur, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/204861-21 (ontucht) heeft mr. N. Stolk zich als wettelijk vertegenwoordiger van slachtoffer [slachtoffer01] als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank van oordeel is dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is – het toe te wijzen bedrag aanzienlijk gematigd dient te worden, omdat onduidelijk is in welke mate trauma’s zijn ontstaan door het contact met de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit een aantasting in de persoon. De benadeelde partij heeft voldoende concrete gegevens aangevoerd, waaruit blijkt dat bij haar als gevolg van het strafbare feit psychisch leed is ontstaan, waarvoor zij ook professionele hulp heeft gezocht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank billijk en overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 juni 2021, de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 245 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.000,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Montijn rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/204861-21
hij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 5 juli 2021 te [plaats03] en/of
[plaats01] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten: het (telkens) (meermalen) brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer01] ;
10/112226-22
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juni 2021 tot en
met 13 juni 2021 te [plaats03] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2006) (telkens)
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het
oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer01] en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die
[slachtoffer01] enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer01] zich daardoor beschikbaar zou
stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer01] met
en/of voor een derde tegen betaling,
terwijl die [slachtoffer01] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2)) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het maken van afspraken met die [slachtoffer01] over het verrichten van seksuele
handelingen met (prostitutie)klant(en) en/of over de (maximale) bedragen wat met
de verrichten seksuele handelingen verdiend kan worden en/of
- het (laten) vervoeren van die [slachtoffer01] naar de (prostitutie)klant(en) en/of
- het (laten) boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek
voor die [slachtoffer01] en/of
- ( het aansporen van) het onderhouden van contacten met en/of (het aansporen
van) het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor/door die
[slachtoffer01] en/of (het aansporen van) het maken van afspraken met die (potentiële)
klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te
betalen bedragen en/of
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer01] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden en/of
- het maken van (al dan niet gedeeltelijke naakt)foto’s van die [slachtoffer01] en/of het door
die [slachtoffer01] laten maken van (al dan niet gedeeltelijke naakt)foto’s van zichzelf en/of
- het doorsturen van die (al dan niet gedeeltelijke naakt)foto’s van die [slachtoffer01] naar
(potentiële) (prostitutie)klant(en) en/of naar een of meer (onbekend gebleven)
medeverdachte(n) en/of perso(o)n(en).