In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 januari 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot uithuisplaatsing van de 17-jarige minderjarige [voornaam minderjarige01]. De minderjarige woont bij haar vader en heeft aangegeven niet uit huis te willen worden geplaatst. De Raad heeft het verzoek ingediend omdat er zorgen zijn over de situatie van de minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de minderjarige, haar ouders, en vertegenwoordigers van de Raad en de GI zijn gehoord.
De Raad handhaafde het verzoek tot uithuisplaatsing, maar de GI heeft zich inmiddels niet meer achter dit verzoek geschaard. De GI heeft aangegeven dat er een vertrouwensband is opgebouwd met de minderjarige en dat zij vreest dat een uithuisplaatsing deze band zou kunnen schaden. De ouders van de minderjarige steunen haar wens om thuis te blijven en wijzen op positieve ontwikkelingen in haar leven, zoals haar aanmelding voor opleidingen en bijbanen.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de minderjarige bijna meerderjarig is en dat haar mening zwaarwegend is. Gezien de omstandigheden en de opgebouwde vertrouwensband met de GI, heeft de kinderrechter besloten het verzoek van de Raad af te wijzen. De kinderrechter benadrukt dat de zorgen over de dynamiek in het gezinssysteem blijven bestaan en dat ondersteuning voor de minderjarige noodzakelijk is, maar dat een uithuisplaatsing niet in haar belang is.