ECLI:NL:RBROT:2023:1855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
C/10/649996 / JE RK 22-2983
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder van [voornaam minderjarige01] heeft hulpverlening ingeschakeld bij Mentaal Beter en is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, omdat zij zelf al zorg draagt voor de ontwikkeling van haar kind. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de stiefvader, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01], maar dat de moeder voldoende hulpverlening accepteert en zich inzet voor de ontwikkeling van haar kind. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de extra eisen voor een omgangsondertoezichtstelling niet worden voldaan, omdat niet is onderbouwd dat het voor [voornaam minderjarige01] schadelijk zou zijn om geen omgang te hebben met de vader. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.

De beslissing van de kinderrechter is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van [voornaam minderjarige01] nauwlettend in de gaten moet worden gehouden, vooral gezien de zorgen over haar ontwikkeling en de relatie met haar ouders.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/649996 / JE RK 22-2983
datum uitspraak: 3 februari 2023

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Asku, kantoorhoudende te Rotterdam,

[stiefvader01] ,

hierna te noemen: de stiefvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[vader01] ,

hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 22 december 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder, voornoemd, van
31 januari 2023.
Op 3 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, voornoemd,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam01] ,
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting
Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
dhr. [naam02] en mw. [naam03] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de stiefvader,
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige01] woont bij de moeder en stiefvader.
Het verzoek
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verzocht voor de duur van een jaar.

Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft ter zitting het verzoek. De Raad verwijst daarbij naar het rapport en licht dit als volgt toe. [voornaam minderjarige01] is een kwetsbaar meisje. [voornaam minderjarige01] heeft een laag verstandelijk vermogen. Op school wordt gezien dat [voornaam minderjarige01] zich terugtrekt in haar eigen wereld. [voornaam minderjarige01] volgt geruime tijd behandeling bij Mentaal Beter. [voornaam minderjarige01] heeft een goede relatie met haar therapeut. [voornaam minderjarige01] is echter niet spraakzaam en zij maakt verontrustende tekeningen. De therapeut ziet een getraumatiseerd kind en bij [voornaam minderjarige01] is de diagnose PTSS gesteld. [voornaam minderjarige01] volgt nu EMDR-therapie, maar zij kan alleen van de behandeling profiteren als er rust en veiligheid is. Bij de moeder is het de vraag of zij niet zoveel schuldgevoel heeft over de situatie van [voornaam minderjarige01] dat zij daar volledig door wordt in beslag genomen. Bij de moeder is ook een trauma vastgesteld. Tussen de ouders is sprake van veel onbegrip. De moeder heeft het sterke vermoeden dat [voornaam minderjarige01] seksueel is misbruikt door de vader en zij heeft hier aangifte van gedaan. Het onderzoek wordt alleen niet opgepakt door de politie. De vader ontkent het vermeende seksueel misbruik en heeft aangifte tegen de moeder gedaan. Er zijn procedures gestart om de omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de vader op te starten. Vanwege de vermoedens van seksueel misbruik van [voornaam minderjarige01] door de vader die de moeder ontwikkelde toen [voornaam minderjarige01] omgang had met de vader, heeft de moeder het traject bij het Rotterdams Omgangshuis voortijdig beëindigd. Observaties van het Rotterdams Omgangshuis laten zien dat de contacten tussen vader en [voornaam minderjarige01] wel goed verliepen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden is noodzakelijk om de situatie te monitoren en te bezien hoe de therapie van [voornaam minderjarige01] verloopt. Ook moet worden bezien op wat voor manier het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de vader mogelijk is en op welke manier dat kan worden opgestart.

Het standpunt van de GI

De GI geeft ter zitting aan dat het belangrijk is voor [voornaam minderjarige01] dat er rust en veiligheid is. Op de vraag wat de meerwaarde is van een ondertoezichtstelling, stelt de GI dat vanuit de huidige hulpverlening van Mentaal Beter hooguit kan worden geadviseerd over het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de vader. De GI kan hierin daadwerkelijk stappen zetten en hier een goed plan voor maken. Voor de moeder is dit lastig, gelet op haar relatie met de vader. Wel is het van belang dat dit pas wordt gedaan na de behandeling van [voornaam minderjarige01] . Op dit moment is [voornaam minderjarige01] hier nog niet aan toe. De GI is er voor om [voornaam minderjarige01] te beschermen en het is van belang dat [voornaam minderjarige01] niet tussen de ouders komt te zitten.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ter zitting verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen.
Er is sprake van een beschadigd kind dat begeleiding nodig heeft. De moeder heeft zelf hulpverlening ingeschakeld bij Mentaal Beter. De moeder begrijpt dan ook niet wat de meerwaarde dan wel het doel van de ondertoezichtstelling is. De Raad geeft aan dat het doel van de ondertoezichtstelling is toewerken naar omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de vader. Uit het verslag van de therapeut van Mentaal Beter blijkt echter dat er zorgen bestaan over contact tussen [voornaam minderjarige01] en de vader. Alleen al het idee dat dit zou kunnen gebeuren, zorgt voor een ontregeling bij [voornaam minderjarige01] . Een ondertoezichtstelling met voornoemd doel zal waarschijnlijk leiden tot nog meer schade bij [voornaam minderjarige01] .
De moeder vult hierop aan dat het op dit moment goed gaat met [voornaam minderjarige01] . Zij zit op speciaal onderwijs en zij gaat vooruit. Gezien haar verleden is het logisch dat zij een ontwikkelingsachterstand heeft. De moeder heeft zelf ook psychologische hulp om het verdriet rondom [voornaam minderjarige01] te verwerken. Naar aanleiding van de verhalen van [voornaam minderjarige01] heeft de moeder in 2018 zelf het Rotterdams Omgangshuis gestopt. De moeder staat niet achter het op termijn opstarten van de omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de vader. Het doel van de moeder is het beschermen van [voornaam minderjarige01] .

De beoordeling

Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een ondertoezichtstelling worden uitgesproken indien – kort gezegd – sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van een minderjarige en de ouders de hulpverlening die nodig is om de zorgen weg te nemen onvoldoende accepteren en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Ter zitting is veel gesproken over het vermeend seksueel misbruik van [voornaam minderjarige01] door de vader en of dit nu wel of niet heeft plaatsgevonden. De kinderrechter weet dit niet en waarschijnlijk zal dit ook nooit duidelijk worden. Dit is alleen niet per se relevant voor de vraag of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige01] .
Uit de overgelegde stukken, waaronder het rapport van de Raad, blijkt dat [voornaam minderjarige01] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Ook de moeder erkent dit ter zitting en de therapeut stelt dit ook in haar verslag. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de moeder in staat is de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige01] onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen door de hulpverlening die hiervoor nodig is voldoende te accepteren. De moeder zet zich hier erg voor in. Zij heeft hulpverlening van Mentaal Beter voor [voornaam minderjarige01] geregeld ook heeft zij zelf hulp gezocht. Ook dit vereiste staat nauwelijks ter zitting ter discussie.
De vraag die centraal stond op zitting is de vraag of er omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de vader moet plaatsvinden. Dit zou dan het belangrijkste doel van de ondertoezichtstelling zijn. Dit maakt dat er feitelijk moet worden gesproken van een omgangsondertoezichstelling. Aan de motivering van de toewijzing van een omgangsondertoezichtstelling stelt de Hoge Raad alleen hoge eisen [1] .
De kinderrechter is van oordeel dat aan deze hoge eisen niet wordt voldaan. Ter zitting is niet onderbouwd dat het voor [voornaam minderjarige01] schadelijk is als zij geen omgang heeft met de vader. Sterker nog op dit moment is de omgang met de vader juist schadelijk is voor [voornaam minderjarige01] , gelet op wat de therapeut in haar verslag aangeeft.
Al met al wordt niet voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en met name aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een verzoek tot ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de Raad afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de Raad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023 door mr. T. van den Akker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. van der Linden als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.

Voetnoten

1.HR 13 april 2001,