ECLI:NL:RBROT:2023:1833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
C/10/643747 / HA ZA 22-693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure over verstrekking van bescheiden en aansprakelijkheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2023 een vonnis gewezen in een incident dat is ingesteld door de besloten vennootschap TRAININGSKAMPEN.NL B.V. (hierna: TK) tegen [gedaagde01]. TK vordert in het incident inzage in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank heeft vastgesteld dat TK rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat zij vermoedt dat [gedaagde01] als bestuurder van TK in strijd heeft gehandeld met de belangen van de vennootschap. De rechtbank heeft de vordering tot verstrekking van bescheiden deels toegewezen, waarbij [gedaagde01] is veroordeeld tot afgifte van inkoop- en verkoopfacturen en jaarrekeningen van buitenlandse vennootschappen waarmee TK samenwerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde01] als UBO van deze vennootschappen over de gevraagde stukken beschikt en dat hij niet kan volstaan met het argument dat deze stukken formeel tot de administratie van de buitenlandse vennootschappen behoren. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde01] niet aan de veroordeling voldoet. De hoofdzaak zal verder worden behandeld in een gezamenlijke zitting met een verzoekschriftprocedure waarin [gedaagde01] als verzoeker optreedt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643747 / HA ZA 22-693
Vonnis in incident van 1 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRAININGSKAMPEN.NL B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.S. Jonker te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Groot-Ammers,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M. Teekens te Leiden.
Partijen zullen hierna TK en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv van 29 juli 2022, met producties 1 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties 1 t/m 74;
  • de akte wijziging van eis in het incident;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties 75 t/m 77.
1.2.
Op 6 februari 2023 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben ter zitting hun standpunt inzake de incidentele vordering van TK nader toegelicht, waarbij zij zich hebben bediend van spreekaantekeningen. Daarnaast heeft de rechtbank met partijen gesproken over de verdere behandeling van de hoofdzaak alsmede de verzoekschriftprocedure (zaaknummer C/10/644999 / HA RK 22-963) waarin [gedaagde01] als verzoeker optreedt en TK als verweerster. Partijen hebben ter zitting ingestemd met het voorstel van de rechtbank om de hoofdzaak en de verzoekschriftprocedure gezamenlijk te behandelen in een nader te bepalen zitting.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank de onderhavige zaak verwezen naar de rol van 8 maart 2023 voor het wijzen van vonnis in het incident.

2..De feiten

2.1.
TK is een onderneming die zich bezighoudt met het organiseren van sportevenementen, trainingskampen, sportkampen en vakantiekampen in binnen- en buitenland. [gedaagde01] is vanaf de oprichting van TK (in juni 2004) de enig bestuurder.
2.2.
In 2015 heeft [gedaagde01] , om het daarheen te leiden dat TK minder belasting verschuldigd zou raken, een buitenlandse vennootschap in Spanje en een in Portugal opgericht: [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) en [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ). Nadat in 2020 de activiteiten van [bedrijf01] stil kwamen te liggen vanwege een fiscaal boekenonderzoek, heeft [gedaagde01] [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ) opgericht. Deze buitenlandse vennootschappen werkten nauw samen met TK.
2.3.
Op de aandeelhoudersvergadering van TK op 15 juni 2022 heeft de AvA besloten tot onmiddellijk ontslag van [gedaagde01] als statutair bestuurder en tot benoeming van Global Sports Management B.V. als statutair bestuurder. Aanleiding daarvoor is, volgens de notulen:
“het feit dat de heer [gedaagde01] weigert om aan de aandeelhouder(s) de door hen gevraagde financiële informatie van de Vennootschap te verstrekken. Deze informatie is gevraagd, samen met informatie van twee buitenlandse vennootschappen, waarmee de Vennootschap samenwerkt, omdat het vermoeden bestaat dat de heer [gedaagde01] niet correct de belangen van de Vennootschap vertegenwoordigt, en mogelijk zelfs een aanzienlijk tegenstrijdig belang heeft. De heer [gedaagde01] is van dit vermoeden op de hoogte, maar blijft weigeren om de verzochte informatie te verstrekken. Daardoor is het nodige vertrouwen in het functioneren van de heer [gedaagde01] als bestuurder van de Vennootschap volledig verdwenen (…)”.
2.4.
Bij dagvaarding van 29 juli 2022 heeft TK deze zaak aanhangig gemaakt. In de hoofdzaak vordert TK, kort gezegd, (1) te verklaren voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de schade die TK heeft geleden doordat [gedaagde01] als bestuurder van TK in strijd heeft gehandeld met het belang van TK en (2) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en (3) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000.000,- als voorschot. Daarnaast heeft TK een incidentele vordering ex artikel 843a Rv (tot inzage van stukken) ingesteld.
2.5.
In september 2022 heeft [gedaagde01] een verzoekschriftprocedure jegens TK (zaaknummer 644999) aanhangig gemaakt, waarin hij verzoekt om verschillende vergoedingen ter zake van zijn ontslag aan hem toe te kennen, waaronder de billijke vergoeding, de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding.

3..De vordering in het incident

3.1.
TK vordert – na eiswijziging – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, afgifte van dan wel inzage in de navolgende stukken, op een wijze door de rechtbank te bepalen:
de volledige mappen met overzichten van inkopen van leveranciers uit Spanje en Portugal en bijbehorende correspondentie, die door [verweerder01] zijn verwijderd uit de e-mailboxen van de heren [naam01] en [naam02] ;
de inkoopfacturen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Spanje georganiseerde trainingskampen/reizen;
de inkoopfacturen van [bedrijf03] vanaf 2020 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Spanje georganiseerde trainingskampen/reizen;
de inkoopfacturen van [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Portugal georganiseerde trainingskampen/reizen;
de verkoopfacturen van TK aan [bedrijf01] respectievelijk [bedrijf03] vanaf 2015 tot en met 2021 met betrekking tot de vliegtuigstoelen;
de verkoopfacturen van TK aan [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de vliegtuigstoelen;
de verkoopfacturen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021 aan Nederlandse (TK) klanten;
de verkoopfacturen van [bedrijf03] vanaf 2020 aan Nederlandse (TK) klanten;
de verkoopfacturen van [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 aan Nederlandse (TK) klanten;
de jaarrekeningen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021;
de jaarrekeningen van [bedrijf03] vanaf 2020 en 2021.
3.2.
Het verweer van [verweerder01] strekt ertoe de dagvaarding nietig te verklaren, althans TK niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot afgifte en/of inzage, althans die vordering af te wijzen. Daarnaast maakt hij bezwaar tegen de eiswijziging.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

Nietige dagvaarding

4.1.
[verweerder01] meent in de eerste plaats dat de dagvaarding nietig is, omdat de inhoud van de dagvaarding niet aan de eisen van artikel 111 lid 2 sub d (vermelding van de eis en de gronden daarvan) en lid 3 (de substantiëringsplicht) Rv voldoet en bovendien in strijd is met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv.
4.2.
TK voert daartegen primair aan dat de dagvaarding wel degelijk alle relevante feiten en gronden voor de vordering omvat en subsidiair dat [verweerder01] niet onredelijk in zijn belangen is geschaad ex artikel 122 Rv.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat TK in de dagvaarding is ingegaan op de eis en de gronden daarvan alsook de verweren van [verweerder01] . Het standpunt van [verweerder01] dat TK haar eis onvoldoende heeft onderbouwd en de verweren van [verweerder01] niet juist en niet volledig heeft weergegeven, is een geschilpunt dat inhoudelijk in de hoofdzaak dient te worden beoordeeld. Onvoldoende gebleken is dat TK bewust in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft gehandeld en, voor zover daarvan al sprake zou zijn, dat [verweerder01] daardoor onredelijk in zijn belangen is geschaad. Hij heeft met zijn twee conclusies van antwoord (in het incident en in de hoofdzaak) voldoende de gelegenheid gehad om (inhoudelijk) te reageren op de voldoende kenbare standpunten van TK.
4.4.
Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen.
Eiswijziging
4.5.
[verweerder01] maakt bezwaar tegen de wijziging van eis in het incident. Hij voert aan dat de eiswijziging verwijzingen bevat naar het verweerschrift in de verzoekschriftprocedure en dat daarmee sprake is van een verkapte conclusie met een eveneens daarop afgestemde gewijzigde eis.
4.6.
TK voert aan dat de eiswijziging is ingegeven, doordat zij tussentijds alsnog stukken in handen heeft gekregen en meer zaken duidelijker zijn geworden sinds de dagvaarding. Met de wijziging heeft zij het oude overzicht van de gevraagde bescheiden nader gespecificeerd.
4.7.
De rechtbank merkt op dat TK in het gewijzigde overzicht specifieke stukken verlangt die betrekking hebben op of afkomstig zijn van de buitenlandse vennootschappen. Het overgrote deel van die stukken is niet uitdrukkelijk gevorderd in de oude vordering. In zoverre is er geen sprake van louter een nadere specificering van de oude vordering, zoals TK stelt, maar van een wezenlijke wijziging van eis.
4.8.
Niettemin ziet de rechtbank geen aanleiding om het bezwaar van [verweerder01] tegen de wijziging te honoreren. Het feit dat TK bij de toelichting op de eiswijziging onder meer verwijst naar de inhoud van het verweerschrift in de verzoekschriftprocedure, is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Aan de bodemzaak en de verzoekschriftprocedure liggen nagenoeg dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag, zodat niet valt in te zien waarom [verweerder01] door die verwijzing zou zijn benadeeld in het voeren van behoorlijk verweer. [verweerder01] is voldoende in de gelegenheid geweest zich uit te laten naar aanleiding van de vordering.
4.9.
De eiswijziging wordt dan ook toegestaan. In de omschrijving van de vordering in het incident is dat reeds tot uitdrukking gebracht.
Artikel 843a Rv
4.10.
Artikel 843a lid 1 Rv verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van stukken. Deze voorwaarden luiden als volgt: (1) op het moment van instellen van de vordering moet er sprake zijn van rechtmatig belang bij inzage, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorgang partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Indien aan voormelde voorwaarden is voldaan, bestaat niettemin geen gehoudenheid tot overlegging van bescheiden als sprake is van een relevant functioneel verschoningsrecht (artikel 843a lid 3 Rv), als sprake is van gewichtige redenen of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.11.
Punt 1. van de vordering ziet op verstrekking van de volledige mappen met overzichten van inkopen van leveranciers uit Spanje en Portugal en bijbehorende correspondentie, die door [verweerder01] zijn verwijderd uit de e-mailboxen van de heren [naam01] en [naam02] . [verweerder01] heeft echter betwist dat hij toegang had tot de e-mailaccounts van die medewerkers en dat hij die bescheiden heeft verwijderd. Daarbij komt dat, in het geval hij die bestanden wel zou hebben verwijderd, dat niet betekent dat hij die bestanden onder zich heeft. TK heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder01] uit die e-mailboxen afkomstige stukken tot zijn beschikking heeft. Reeds om die reden dient dit onderdeel te worden afgewezen.
4.12.
Ten aanzien van de verkoopfacturen van TK aan de buitenlandse vennootschappen vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de vliegtuigstoelen (punten 5. en 6.) heeft TK ter zitting toegegeven dat die verkoopfacturen zich al bevinden in haar eigen administratie. Daarmee ontbreekt het rechtmatig belang van TK bij die bescheiden. Ook dit onderdeel dient te worden afgewezen.
4.13.
De gevorderde afgifte van de overige bescheiden (punten 2. t/m 4. en 7. t/m 11.) zal worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.14.
TK verwijt [verweerder01] dat hij TK heeft benadeeld door een groot gedeelte van de marges, die de buitenlandse vennootschappen (waarvan hij de UBO is) in samenwerking met TK hebben gemaakt en waar TK recht op heeft, achter te hebben gehouden en door te weigeren daarover openheid van zaken te geven. [verweerder01] heeft in de periode van februari t/m juni 2022 veel bestanden uit het systeem van TK verwijderd, kennelijk om zijn sporen te wissen. Met die handelwijze heeft [verweerder01] willens en wetens in strijd gehandeld met het belang van TK, op grond waarvan hij op de voet van artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de schade die TK daardoor heeft geleden, aldus TK.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat ook een verbintenis uit de wet, zoals de plicht van de bestuurder tot het behoorlijk vervullen van zijn taak (artikel 2:9 BW), kan wordt aangemerkt als een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. Of [verweerder01] ten onrechte marge heeft achtergehouden in de buitenlandse vennootschappen, staat in dit incident niet ter beoordeling. Wel is duidelijk dat hij in ieder geval niet de openheid van zaken heeft gegeven waarop TK aanspraak heeft gemaakt en aanspraak op mocht maken. Ter zitting heeft [verweerder01] erkend dat hij, in samenspraak met de andere indirecte aandeelhouders van TK, de buitenlandse vennootschappen heeft opgericht met als doel om fiscaal voordeel voor TK te verwerven door het omzeilen van de zogenoemde reisbureauregeling (hierna: RBR). In dat kader heeft TK ook nauw samengewerkt met die vennootschappen, waarbij een deel van de in de vennootschappen opgebouwde marges – partijen verschillen echter over de hoogte daarvan – aan TK zou toekomen. Tegen de achtergrond van die constructie mag van [verweerder01] , als bestuurder van TK en als de UBO van de buitenlandse vennootschappen, worden verwacht dat hij daarover verantwoording aflegt jegens TK en haar aandeelhouders. Dat de buitenlandse vennootschappen zijn opgericht als zelfstandige entiteiten, is in zoverre niet relevant. Het bestaan van de vereiste rechtsbetrekking tussen partijen is voldoende aannemelijk gemaakt.
4.16.
TK wenst met de gevraagde stukken meer inzicht te verkrijgen in de marges die de buitenlandse vennootschappen hebben verworven, om zo te bepalen of [verweerder01] c.q. die vennootschappen al dan niet terecht bedragen heeft achtergehouden en in dat verband of en hoeveel schade TK als gevolg daarvan heeft geleden. Het rechtmatig belang van TK bij inzage in of verstrekking van stukken met betrekking tot de margebepaling is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de achtergrond van de constructie, voldoende gegeven.
4.17.
De gevraagde bescheiden zijn voldoende bepaald.
4.18.
[verweerder01] heeft ter zitting erkend dat hij, vanuit zijn werkplek in Nederland, steeds de enige is geweest die de administratie van de buitenlandse vennootschappen voerde. Gelet op die omstandigheid wordt hij geacht over de gevraagde (administratie)stukken te beschikken. Wat betreft de jaarrekeningen van [bedrijf01] en [bedrijf03] vanaf 2015 t/m 2021 mag daarnaast worden verondersteld dat hij daarover beschikt als aandeelhouder van die vennootschappen.
4.19.
[verweerder01] voert nog aan dat de vordering in strijd is met een behoorlijke rechtsbedeling, omdat TK de betreffende bescheiden eerst van de buitenlandse vennootschappen had moeten opvragen uit hoofde van de vermeende marge-afspraak.
Dit beroep op artikel 843a lid 4 Rv wordt verworpen. Zoals al overwogen in 4.15. rechtvaardigt de omstandigheid dat [verweerder01] de RBR-constructie heeft opgezet ten gunste van TK en dat hij in dat kader over de stukken kan beschikken, dat die stukken bij hem kunnen worden opgevraagd. Dat die stukken in de visie van [verweerder01] formeel deel uitmaken van de administratie van buitenlandse rechtspersonen doet daar in de specifieke omstandigheden van dit geval niet aan af. [verweerder01] is de UBO van die rechtspersonen en de enige natuurlijk persoon die toegang heeft tot de administratie van die rechtspersonen. In de gegeven omstandigheden kan hij zich niet achter die rechtspersoonlijkheid verschuilen om te voorkomen dat hij openheid van zaken dient te verschaffen.
4.20.
[verweerder01] zal daarom worden veroordeeld tot afgifte aan TK van een afschrift van:
de inkoopfacturen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Spanje georganiseerde trainingskampen/reizen;
de inkoopfacturen van [bedrijf03] vanaf 2020 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Spanje georganiseerde trainingskampen/reizen;
de inkoopfacturen van [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Portugal georganiseerde trainingskampen/reizen;
e verkoopfacturen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021 aan Nederlandse (TK) klanten;
de verkoopfacturen van [bedrijf03] vanaf 2020 aan Nederlandse (TK) klanten;
de verkoopfacturen van [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 aan Nederlandse (TK) klanten;
de jaarrekeningen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021;
de jaarrekeningen van [bedrijf03] vanaf 2020 en 2021.
4.21.
De afgifte dient plaats te vinden binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis. De kosten die gemoeid zijn met de afgifte, komen voor rekening van TK.
4.22.
Gezien de weigerachtige houding van [verweerder01] is het opleggen van een dwangsom geïndiceerd, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt beperkt tot € 2.500,- per dag, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 200.000,-. De rechtbank wijst erop dat de dwangsommen niet verschuldigd zijn ten aanzien van documenten waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat het voor [verweerder01] feitelijk onmogelijk is om die stukken te verstrekken.
Proceskosten
4.23.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5..Het verdere verloop van de hoofdzaak

5.1.
In zowel de hoofdzaak als de verzoekschriftprocedure hebben beide partijen schriftelijk geconcludeerd. Tevens hebben zij op verzoek van de rechtbank hun verhinderdata opgegeven. De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Tijdens die mondelinge behandeling zullen de hoofdzaak en de verzoekschriftprocedure gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Voorts bepaalt de rechtbank dat de verdere behandeling van beide procedures, gezien de omvang en complexiteit van de zaken, zal plaatsvinden voor een meervoudige kamer.

6..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
6.1.
veroordeelt [verweerder01] om, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, aan TK een afschrift te verstrekken van:
de inkoopfacturen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Spanje georganiseerde trainingskampen/reizen;
de inkoopfacturen van [bedrijf03] vanaf 2020 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Spanje georganiseerde trainingskampen/reizen;
de inkoopfacturen van [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 met betrekking tot de door/via TK in Portugal georganiseerde trainingskampen/reizen;
e verkoopfacturen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021 aan Nederlandse (TK) klanten;
de verkoopfacturen van [bedrijf03] vanaf 2020 aan Nederlandse (TK) klanten;
de verkoopfacturen van [bedrijf02] vanaf 2015 t/m 2021 aan Nederlandse (TK) klanten;
de jaarrekeningen van [bedrijf01] vanaf 2015 t/m 2021;
de jaarrekeningen van [bedrijf03] vanaf 2020 en 2021;
6.2.
veroordeelt [verweerder01] om aan TK een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 200.000,- is bereikt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak
6.5.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. C. Bouwman, mr. W.J.J. Wetzels en mr. J.T.P. Pot in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan de Wilhelminaplein 100/125 op
woensdag 17 mei 2023 van 11.00 tot 15.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op
1 maart 2023.
[2091 / 1729]