In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een verzetprocedure in het kader van een huurachterstand. De oorspronkelijke eiser, [persoon A01], had [persoon B01] aangeklaagd wegens een huurachterstand van € 4.750,00. De kantonrechter had eerder op 14 september 2022 een verstekvonnis gewezen, waarin de vorderingen van [persoon A01] waren toegewezen. [persoon B01] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2023.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [persoon B01] huurt een woning van [persoon A01] en heeft een huurachterstand opgebouwd. [persoon A01] heeft in zijn inleidende dagvaarding verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [persoon B01] betwistte de huurachterstand en vroeg om een laatste kans om zijn verplichtingen na te komen. De kantonrechter oordeelde dat [persoon B01] zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de huurachterstand vaststond. De kantonrechter concludeerde dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming gerechtvaardigd waren.
De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde [persoon B01] in de proceskosten van de verzetprocedure. De kosten werden vastgesteld op € 373,50. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren op 24 februari 2023.