ECLI:NL:RBROT:2023:1818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
10195428
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van verstekvonnis in huurachterstand en ontruiming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een verzetprocedure in het kader van een huurachterstand. De oorspronkelijke eiser, [persoon A01], had [persoon B01] aangeklaagd wegens een huurachterstand van € 4.750,00. De kantonrechter had eerder op 14 september 2022 een verstekvonnis gewezen, waarin de vorderingen van [persoon A01] waren toegewezen. [persoon B01] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2023.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [persoon B01] huurt een woning van [persoon A01] en heeft een huurachterstand opgebouwd. [persoon A01] heeft in zijn inleidende dagvaarding verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [persoon B01] betwistte de huurachterstand en vroeg om een laatste kans om zijn verplichtingen na te komen. De kantonrechter oordeelde dat [persoon B01] zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de huurachterstand vaststond. De kantonrechter concludeerde dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming gerechtvaardigd waren.

De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde [persoon B01] in de proceskosten van de verzetprocedure. De kosten werden vastgesteld op € 373,50. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren op 24 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10195428 \ CV EXPL 22-34938
datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
oorspronkelijk eiser,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. C. Sneevliet,
tegen
[persoon B01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in verzet,
aanvankelijk bijgestaan door mr. C.C.M. Welten, die zich heeft onttrokken.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A01] ’ en ‘ [persoon B01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding van 12 augustus 2022, met producties 1 t/m 3;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 14 september 2022 met zaaknummer
  • de verzetdagvaarding van 1 november 2022, met bijlage;
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met producties 4 t/m 7;
  • de e-mail zijdens [persoon A01] , met productie 8;
  • de e-mail van 16 januari 2023 waarin mr. C.C.M. Welten zich onttrekt aan de procedure.
1.2.
Op 26 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was aanwezig: de heer [persoon A01] , bijgestaan door mr. T. Colijn als gemachtigde. Namens [persoon B01] was niemand aanwezig. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[persoon B01] huurt van [persoon A01] de woonruimte aan de [adres01] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’). De maandelijkse huurprijs bedraagt laatstelijk € 1.050,00.
2.2.
In de betaling van de maandelijkse huurprijs is een achterstand ontstaan.

3.Het geschil

3.1.
[persoon A01] eist – bij inleidende dagvaarding – samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
  • [persoon B01] te veroordelen het gehuurde te ontruimen;
  • [persoon B01] te veroordelen om aan [persoon A01] te betalen € 4.750,00 aan hoofdsom;
  • [persoon B01] te veroordelen om aan [persoon A01] te betalen € 1.050,00 voor iedere maand na augustus 2022 dat [persoon B01] met de ontruiming in gebreke blijft, een ingegane maand te rekenen voor een gehele;
  • [persoon B01] te veroordelen om aan [persoon A01] te betalen de wettelijke rente over de niet betaalde huurtermijnen, tot en met 4 augustus 2022 een bedrag van € 15,37;
  • [persoon B01] te veroordelen om aan [persoon A01] te betalen de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 augustus 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
  • [persoon B01] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[persoon A01] baseert de eis – kort gezegd – op het volgende. [persoon B01] is als huurder op grond van de huurovereenkomst verplicht om maandelijks bij vooruitbetaling de huurprijs te betalen. Hij is echter bij herhaling in gebreke gebleven met stipte betaling. Ten tijde van de inleidende dagvaarding bedroeg de huurachterstand € 4.750,00. Het tekortkomen door [persoon B01] rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
In het genoemde verstekvonnis is de eis toegewezen.
3.4.
[persoon B01] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis en voert het volgende aan. [persoon B01] betwist de huurachterstand, en betwist dat sprake is van een tekortkoming, dan wel dat sprake is van een ernstige tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Daarnaast heeft [persoon B01] een groter belang bij behoud van het gehuurde dan [persoon A01] bij ontruiming. Ook is mevrouw [persoon B01] (hierna: ‘ [persoon B01] ’), de partner van [persoon C01] , medehuurder maar niet gedagvaard. Een vonnis gericht tegen [persoon B01] maakt nog niet dat het gehuurde ontruimd kan worden. Ten slotte verzoekt [persoon B01] om een laatste kans (uitstel) om alsnog zijn verplichtingen te voldoen.
3.5.
[persoon A01] heeft verzocht om het verstekvonnis in stand te houden, met veroordeling van [persoon B01] in de proceskosten van de verzetprocedure.

4.De beoordeling

Huurachterstand

4.1.
[persoon B01] heeft het bestaan van een huurachterstand betwist, maar heeft verzuimd die betwisting te onderbouwen. Hij heeft slechts aangevoerd dat hij niet beschikt over een specificatie en derhalve de huurachterstand niet kan controleren. [persoon A01] heeft echter aan de hand van een overzicht in de dagvaarding de hoogte van de huurachterstand gespecificeerd. Ten slotte is [persoon B01] niet verschenen op de mondelinge behandeling om zijn betwisting eventueel alsnog te onderbouwen. Zodoende staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding € 4.750,00 bedroeg.
4.2.
[persoon A01] heeft overigens in zijn conclusie van antwoord in oppositie aangevoerd dat de huurachterstand tot en met november 2022 is opgelopen tot € 7.900,00. Omdat hij heeft geconcludeerd tot instandhouding van het verstekvonnis, waarin [persoon B01] tot betaling van een huurachterstand van € 4.750,00 is veroordeeld, zal het oplopen van de huurachterstand vanaf het verstekvonnis niet in deze beoordeling worden meegenomen.
Ontbinding en ontruiming
4.3.
Met het bestaan van bovengenoemde huurachterstand staat tevens vast dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst aan de zijde van [persoon B01] . Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4.
Het betalen van de huur betreft een essentiële verplichting van een huurder. Gelet op de hoogte van de huurachterstand van ruim 4,5 maanden ten tijde van de dagvaarding is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. Daarnaast heeft [persoon B01] onvoldoende onderbouwd dat de tekortkoming van bijzondere aard is of dat de tekortkoming niet dusdanig ernstig is waardoor de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn. De ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook gerechtvaardigd.
Contractueel medehuurder
4.5.
[persoon B01] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet kan worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, nu [persoon A01] niet [persoon B01] heeft gedagvaard. Als reden voor het niet meenemen van [persoon B01] in de dagvaarding heeft [persoon A01] aangevoerd dat [persoon B01] en [persoon B01] vermoedelijk geen affectieve relatie meer hebben, en dat [persoon B01] reeds geruime tijd geleden met de kinderen naar het buitenland was vertrokken. Vervolgens heeft [persoon A01] aangevoerd dat [persoon B01] in kort geding is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en dat zij voorafgaand aan het kort geding heeft laten weten dat zij afstand doet van het gehuurde.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat in voornoemd vonnis in kort geding geen ontbinding van de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon B01] is uitgesproken. Het had dan ook op de weg van [persoon A01] gelegen om in de onderhavige procedure naast [persoon B01] ook [persoon B01] als contractuele medehuurder te dagvaarden teneinde de huurovereenkomst met alle contracterende partijen te ontbinden. In de omstandigheden dat [persoon B01] bij kort geding is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en dat zij heeft aangegeven afstand te doen van het gehuurde, ziet de kantonrechter echter aanleiding om er in de onderhavige procedure van uit te gaan dat de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon B01] wordt geacht niet meer te bestaan. Zodoende staat het contractuele medehuurderschap van [persoon B01] niet aan toewijzing van de vorderingen van [persoon B01] in de onderhavige procedure in de weg.
Laatste kans
4.7.
[persoon B01] heeft verzocht hem een laatste termijn te geven om alsnog de huurachterstand te voldoen. Een dergelijke zogenaamde terme de grâce op grond van artikel 7:280 BW wordt in beginsel alleen verleend indien er duidelijke en concrete aanwijzingen zijn dat een huurder binnen afzienbare tijd de volledige achterstand kan betalen. Hiertoe heeft [persoon B01] in deze procedure te weinig gesteld.
Conclusie
4.8.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [persoon B01] zijn verweer tegen het verstekvonnis onvoldoende heeft onderbouwd. [persoon A01] heeft zijn vordering wel onderbouwd. Alle vorderingen van [persoon A01] zullen dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen, op de wijze zoals verwoord in het verstekvonnis. Dat brengt met zich dat het verstekvonnis zal worden bekrachtigd.
Proceskosten verzetprocedure
4.9.
[persoon B01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [persoon A01] tot vandaag vast op € 373,50 aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punten x € 249,00). Voor kosten die [persoon A01] maakt na deze uitspraak moet [persoon B01] een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bekrachtigt het op 14 september 2022 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 1005907 \ CV EXPL 22-25968;
5.2.
veroordeelt [persoon B01] in de kosten van de verzetprocedure die aan de kant van [persoon A01] tot vandaag worden vastgesteld op € 373,50;
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
48637