ECLI:NL:RBROT:2023:176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
10022560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtreding van relatiebeding en nevenwerkzaamhedenbeding door ex-werknemers van assurantietussenpersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bridge B.V. en twee ex-werknemers, [naam01] en [naam02]. Bridge B.V. vorderde betaling van boetes wegens vermeende overtredingen van het nevenwerkzaamhedenbeding en het relatiebeding in de arbeidsovereenkomsten van de ex-werknemers. De rechtbank oordeelde dat er niet van kan worden uitgegaan dat [naam01] en [naam02] deze bedingen hebben overtreden. Bridge B.V. had onvoldoende bewijs geleverd dat de ex-werknemers tijdens hun dienstverband zaken hebben gedaan met klanten van Bridge of dat zij hen hebben bewogen om de relatie met Bridge te beëindigen. De rechtbank wees de vorderingen van Bridge B.V. af en veroordeelde Bridge in de proceskosten. In reconventie werd Bridge veroordeeld om aan [naam01] een bedrag van € 3.898,00 te betalen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 25%. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10022560 CV EXPL 22-23091
datum uitspraak: 13 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Bridge B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Hagendoorn,
tegen

1.[naam01] ,

woonplaats: [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
2. [naam02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. J.B. Kloosterman.
De partijen worden hierna ‘Bridge (B.V.)’ en ‘ [naam01] ’ en ‘ [naam02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 juli 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
  • de akte houdende wijziging van eis van [naam01] en [naam02] met één productie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de brief van 5 december 2022 met producties van Bridge.
1.2.
Op 5 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
Bridge B.V. is een assurantietussenpersoon en treedt op als primaire gesprekspartner voor haar klanten op het gebied van risicomanagement, verzekeringen en pensioenen op de zakelijke markt.
2.2.
[naam01] is per 1 februari 2018 in dienst getreden bij Bridge V.O.F. op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde duur van 12 maanden.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst die aan de indiensttreding van [naam01] bij Bridge V.O.F. ten grondslag lag is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
2.1
Werknemer zal de functie bekleden van kantoormanager. De werknemer is gehouden, indien nodig, andere werkzaamheden te verrichten dan die direct verband houden met de functie.
2.2
Tot de functie van werknemer behoren in ieder geval de volgende taken/werkzaamheden:
- Het onderhouden van contacten met relaties,
- Het beheren van schade, employee benefits, en pensioencontracten,
- Het adviseren van relaties en het genereren van omzet,
- Algehele leiding geven aan de binnendienst,
- Directe ondersteuning van de bedrijfsleiding,
- Het mede formuleren en uitvoeren van het bedrijfsbeleid.
(…)
3.5
Werknemer zal een bijdrage in de reiskosten ontvangen conform het personeelshandboek, danwel op basis van te maken kosten voor openbaar vervoer, beide: voor zover niet gedekt door de eigen OV kaart.
(…)
Artikel 7 – Geheimhouding, nevenwerkzaamheden, boeteclausule en bedrijfseigendommen
(…)
7.2
Het is werknemer gedurende de arbeidsrelatie, zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, niet toegestaan om direct of indirect voor een andere werkgever en/of opdrachtgever werkzaam te zijn, dan wel zaken te doen voor eigen rekening en/of voor derden met een (potentiële) opdrachtgever van werkgever.
(…)
7.4
Het is werknemer in verband met de functie uitdrukkelijk verboden om, tijdens of na beëindiging van de arbeidsrelatie, contact te houedn met relaties van Werkgever (in de meest brede zin van het woord) en/of deze te bewerken of te doen bewerken teneinde hen te bewegen hun relatie met Bridge te beeindigen of te verminderen of over te dragen aan een andere partij.
7.5
Indien werknemer het bepaalde in één of meerdere van de voorgaande leden van dit artikel mocht overtreden of niet nakomt, verbeurt hij aan werkgever een direct opeisbare boete ten bedrage van € 5.000,- voor iedere overtreding en een boete van € 1.000,- voor iedere dag dat een overtreding voortduurt. Deze boete zal verschuldigd zijn door het enkele feit van de overtreding of niet-nakoming, doch laat onverminderd het recht van werkgever om nakoming van deze overeenkomst te eisen en/of volledige schadevergoeding te vorderden.
(…)”
2.4.
Deze arbeidsovereenkomst is stilzwijgend verlengd. Bij brief van 30 september 2021 heeft [naam01] de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 november 2021.
2.5.
[naam02] is per 1 september 2020 bij Bridge V.O.F. in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde duur van 16 maanden.
2.6.
In de arbeidsovereenkomst die aan de indiensttreding van [naam02] bij Bridge V.O.F. ten grondslag lag is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
1.3
Partijen zijn gerechtigd deze overeenkomst tussentijds op te zeggen.
(…)
2.1
Werknemer zal de functie bekleden van manager schadeverzekeringen. Vanaf 1 januari 2021 zal de werknemer tevens salary partner zijn. De werknemer is gehouden, indien nodig, andere werkzaamheden te verrichten dan die direct verband houden met de functie.
2.2
Tot de functie van werknemer behoren in ieder geval de volgende taken/werkzaamheden:
- Verantwoordelijkheid voor het schadebedrijf van werkgever;
- Doorvoeren van aanpassingen en vernieuwingen in werkwijze;
- Voeren van commercieel relatiebeheer;
- Uitbouwen van de portefeuille;
- Onderhouden van contacten met klanten en verzekeraars;
- Leiding geven aan de afdeling schade;
- Het bedrijf naar buiten toe vertegenwoordigen;
en voorts alle werkzaamheden die tot een normale uitoefening van de functie behoren en in redelijkheid van werknemer kunnen worden verlangd.
(…)
Artikel 7 – Geheimhouding, nevenwerkzaamheden, boeteclausule en bedrijfseigendommen
(…)
7.2
Het is werknemer gedurende de arbeidsrelatie, zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, niet toegestaan om direct of indirect voor een andere werkgever en/of opdrachtgever werkzaam te zijn, dan wel zaken te doen voor eigen rekening en/of voor derden met een (potentiële) opdrachtgever van werkgever.
(…)
7.4
Het is werknemer in verband met de functie uitdrukkelijk verboden om, tijdens of na beëindiging van de arbeidsrelatie, contact te houden met relaties van Werkgever (in de meest brede zin van het woord) en/of deze te bewerken of te doen bewerken teneinde hen te bewegen hun relatie met Bridge te beëindigen of te verminderen of over te dragen aan een andere partij.
7.5
Indien werknemer het bepaalde in één of meerdere van de voorgaande leden van dit artikel mocht overtreden of niet nakomt, verbeurt hij aan werkgever een direct opeisbare boete ten bedrage van € 5.000,- voor iedere overtreding en een boete van € 1.000,- voor iedere dag dat een overtreding voortduurt. Deze boete zal verschuldigd zijn door het enkele feit van de overtreding of niet-nakoming, doch laat onverminderd het recht van werkgever om nakoming van deze overeenkomst te eisen en/of volledige schadevergoeding te vorderden.
(…)”
2.7.
[naam02] heeft bij brief van 13 juli 2021 zijn arbeidsovereenkomst met Bridge V.O.F. opgezegd per 1 september 2021.
2.8.
In een e-mail van 6 juni 2019 heeft Bridge V.O.F. het volgende aan [naam01] geschreven:
“(…)
Wij bespraken dat de beloningsafspraken die Bridge met je heeft voor 2019 niet wijzigen (salarisverhoging, bonus) maar dat we voor 2019 daar aan toevoegen een winstdeling van 0,5% van de winst.
Deze afspraak geldt uitsluitend voor 2019, voor 2020 (e.v.) maken we hernieuwd afspraken.
(…)”
2.9.
[naam01] en [naam02] hebben op 20 mei 2021 de vennootschap onder firma [vof01] (hierna: [vof01] ), een assurantietussenpersoon, opgericht en zijn de vennoten van [vof01] .
2.10.
CEAD B.V. (hierna: CEAD) was een relatie van Bridge V.O.F. en heeft op
5 oktober 2021 medegedeeld [vof01] als enig intermediair/makelaar voor haar assurantieportefeuille aan te stellen.
2.11.
Stentit B.V. (hierna: Stentit) was een relatie van Bridge V.O.F. en heeft per
5 oktober 2021 [vof01] aangewezen als haar assurantietussenpersoon.

3.Het geschil

3.1.
Bridge B.V. eist samengevat:
  • [naam01]te veroordelen aan haar te betalen een bedrag aan verbeurde boetes wegens overtreding van artikel 7 lid 2 van de arbeidsovereenkomst (het nevenwerkzaamhedenbeding) ter hoogte van € 168.000,00, dan wel € 71.000,00, dan wel € 66.000,00, dan wel € 31.000,00, dan wel een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag;
  • [naam01]te veroordelen aan haar te betalen een bedrag aan verbeurde boetes wegens overtreding van artikel 7 lid 4 (het relatiebeding) van de arbeidsovereenkomst ter hoogte van € 5.000,00, te vermeerderen met € 1.000,00 per dag vanaf 5 oktober 2021 tot de vonnisdatum, dan wel € 31.000,00 voor overtreding tijdens het dienstverband, dan wel een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag;
  • [naam02]te veroordelen aan haar te betalen een bedrag aan verbeurde boetes wegens overtreding van artikel 7 lid 2 van de arbeidsovereenkomst (het nevenwerkzaamhedenbeding) ter hoogte van € 108.000,00, dan wel € 10.000,00, dan wel een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag;
  • [naam02]te veroordelen aan haar te betalen een bedrag aan verbeurde boetes wegens overtreding van artikel 7 lid 4 van de arbeidsovereenkomst (het relatiebeding) ter hoogte van € 5.000,00, te vermeerderen met € 1.000,00 per dag vanaf 5 oktober 2021 tot de vonnisdatum, dan wel een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag;
  • [naam01] en [naam02]te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bridge B.V. baseert de eis op het volgende.
3.2.1.
Er heeft een fusie plaatsgevonden tussen de vennoten van Bridge V.O.F. met Bridge (B.V.), waardoor Bridge V.O.F. is opgehouden te bestaan en Bridge (B.V.) de verkrijgende rechtspersoon was. Door die fusie zijn de vorderingsrechten van Bridge V.O.F. overgegaan op Bridge B.V.
3.2.2.
[naam01] en [naam02] hebben een volledig met Bridge concurrerende onderneming klaargezet in de tijd dat zij werden betaald om werkzaamheden voor Bridge uit te voeren. Er zijn vergunningen aangevraagd en verzekeringen afgesloten. Bridge kan niet anders dan concluderen dat [naam01] en [naam02] hun werktijd bij Bridge hebben besteed aan het oprichten van hun eigen onderneming. Bridge kan ook niet anders dan concluderen dat [vof01] is opgericht met gebruikmaking van kennis en kunde die [naam01] en [naam02] uit hoofde van hun functie hebben opgedaan bij, in opdracht van en ten behoeve van Bridge.
[naam01] en [naam02] hebben voor het opzetten van [vof01] een uitvoerig ondernemingsplan geschreven, de nodige documentatie/protocollen opgesteld, namens [vof01] (een) verzekering(en) afgesloten en uit naam van [vof01] vergunningen aangevraagd. Deze activiteiten zijn te beschouwen als ‘het doen van zaken voor eigen rekening’ zoals bedoeld in artikel 7.2 van de arbeidsovereenkomsten. Daarnaast geldt dat [naam01] een klant van Bridge, CEAD, heeft overgenomen toen hij nog in dienst was bij Bridge.
[naam01] en [naam02] hebben dan ook het nevenwerkzaamhedenbeding uit artikel 7.2 van de arbeidsovereenkomsten overtreden. [naam01] en [naam02] hebben hiermee op grond van artikel 7 lid 5 uit de arbeidsovereenkomst een boete verbeurd van € 5.000,00, vermeerderd met € 1.000,00 per dag dat de overtreding heeft voortgeduurd. Voor [naam01] resulteert dat in een totaalbedrag van € 168.000,00 aan verbeurde boetes vanwege het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding, omdat de overtreding 163 dagen (van 20 mei tot 1 november 2021) heeft voortgeduurd. Voor [naam02] resulteert dat in een totaalbedrag aan verbeurde boetes van € 108.000,00, omdat de overtreding 103 dagen (van 20 mei tot 1 september 2021) heeft voortgeduurd.
3.2.3.
Op het relatiebeding zoals tussen Bridge en [naam01] en Bridge en [naam02] overeengekomen is artikel 7:653 BW niet van toepassing. Een schriftelijke motivering voor het relatiebeding hoefde dan ook niet te worden opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Op grond van dat relatiebeding mogen [naam01] en [naam02] niet klanten van Bridge bewegen de relatie met Bridge te beëindigen. [naam01] en [naam02] hebben op of voorafgaand aan
5 oktober 2021 CEAD, een klant van Bridge, bewogen om de relatie met Bridge te beëindigen. Hiermee hebben zij het relatiebeding overtreden.
Indien het relatiebeding wel een concurrentiebeding is zoals bedoeld in artikel 7:653 BW, dan geldt dat het relatiebeding rechtsgeldig is overeengekomen, omdat de schriftelijke motivering daarvan te vinden is in de woorden ‘in verband met de functie’ en omdat de werkzaamheden behorend bij de functie zijn opgesomd in artikel 2 van de arbeidsovereenkomsten. Verder geldt artikel 7:653 BW alleen voor de periode na het einde van het dienstverband.
Ook voor het overtreden van het relatiebeding zijn [naam01] en [naam02] boetes verschuldigd geworden aan Bridge van € 5.000,00 en € 1.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
3.3.
[naam01] en [naam02] zijn het niet eens met de eis en voeren het volgende aan.
3.3.1.
[naam01] en [naam02] betwisten dat sprake is van overgang van rechten tussen Bridge V.O.F en Bridge B.V. Bridge B.V. had de fusieakte moeten overleggen om dat in ieder geval aannemelijk te kunnen maken, omdat daarin zal zijn opgenomen welke rechten worden ingebracht.
3.3.2.
Uitleg van het nevenwerkzaamhedenbeding leidt tot de conclusie dat dit niet is overtreden. Het nevenwerkzaamhedenbeding houdt in dat [naam01] en [naam02] tijdens het dienstverband geen zaken mogen doen met een opdrachtgever van Bridge. [naam01] en [naam02] hebben dit niet gedaan. Volgens Bridge valt onder dit beding het voorbereiden van een eigen onderneming. Bridge hanteert een onjuiste uitleg. Bovendien geldt dat CEAD geen opdrachtgever van Bridge was.
3.3.3.
Zowel tussen Bridge en [naam01] als tussen Bridge en [naam02] is geen rechtsgeldig relatiebeding overeengekomen. Het relatiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomsten van [naam01] en [naam02] met Bridge bevat geen schriftelijke motivering, terwijl dit wettelijk vereist was, omdat de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn aangegaan. Dit volgt uit artikel 7:653 BW. Het relatiebeding tussen partijen is een beding dat [naam01] en [naam02] beperkt om na hun dienstverband op zekere wijze werkzaam te zijn en valt onder artikel 7:653 BW. De motivering die volgens Bridge wel in de arbeidsovereenkomsten te vinden is, is volstrekt onvoldoende.
Bovendien geldt dat CEAD [naam02] heeft benaderd (toen hij al weg was bij Bridge) en heeft verzocht om over te komen. [naam01] had hier niets mee van doen. CEAD is niet door [naam01] en [naam02] bewogen om de relatie met Bridge te beëindigen. Er is geen sprake van dat [vof01] klanten van Bridge actief bediende tijdens de dienstverbanden van [naam01] en [naam02] met Bridge.
3.4.
[naam01] eist in reconventie samengevat:
  • Bridge B.V. te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 3.898,00, met wettelijke verhoging en rente;
  • Bridge B.V. te veroordelen het bedrag dat blijkt uit de laatste onkostendeclaratie die hij bij Bridge heeft ingediend aan hem te betalen, met rente;
  • Bridge B.V. te veroordelen een door een accountant goedgekeurde berekening van de jaarwinst te verstrekken aan [naam01] en tot betaling aan [naam01] van het uit deze berekening voortvloeiende bedrag aan winstuitkering (0,5% van de jaarwinst), met wettelijke verhoging en rente;
  • Bridge te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij akte houdende wijziging van eis hebben [naam01] en [naam02] hieraan toegevoegd dat zij vorderen dat het relatiebeding, indien en voor zover dat zou gelden, beperkt wordt en een eventuele boete wordt gematigd tot nihil.
3.5.
De stellingen en standpunten van partijen die voor de beoordeling van de vorderingen in reconventie van belang zijn zullen hieronder in de beoordeling besproken worden.

4.De beoordeling

in conventie

overgang van onderneming?
4.1.
De vraag die als eerst beantwoord moet worden is of tussen Bridge V.O.F. en Bridge B.V. een overgang van onderneming in arbeidsrechtelijke zin, zoals bedoeld in artikel 7:663 BW, heeft plaatsgevonden.
Als dat het geval is, dan kan Bridge B.V. een beroep doen op bepalingen uit arbeidsovereenkomsten die Bridge V.O.F heeft gesloten die na het einde van die arbeidsovereenkomsten werking kunnen hebben, zoals boetebedingen en concurrentiebedingen. Dit volgt uit artikel 7:663 BW waarin staat dat door de overgang van onderneming, de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer, van rechtswege overgaan op de verkrijger.
Onder overgang, zoals bedoeld in ‘overgang van onderneming’ wordt volgens artikel 7:662 lid 1 onder a BW verstaan: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Onder economische eenheid wordt op grond van artikel 7:662 lid 1 onder b BW verstaan: een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit waaronder begrepen de uitoefening van openbaar gezag. Met dit laatste wordt tot uitdrukking gebracht dat een ruim ondernemingsbegrip wordt gehanteerd.
4.2.
Uit de uittreksels uit de Kamer van Koophandel die Bridge B.V. heeft overgelegd van Bridge B.V. blijkt voldoende dat er sprake is geweest van een fusie tussen de verdwijnende rechtspersonen IL Fortezza B.V., Compagnie Neérlandaise d’Exploitation “CONEDEX” en Stator & Liber B.V., waaruit op 1 januari 2022 Bridge B.V. (als verkrijgende rechtspersoon) is ontstaan én dat IL Fortezza B.V. en Compagnie Neérlandaise d’Exploitation “CONEDEX” de vennoten van Bridge V.O.F. waren. Die fusie hoeft naar het oordeel van de kantonrechter niet door een fusieakte bewezen te worden, zoals [naam01] en [naam02] kennelijk menen.
Niet is gesteld of gebleken dat Bridge V.O.F. een andere identiteit had dan Bridge B.V. In ieder geval blijkt uit het overgelegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel van Bridge V.O.F. dat Bridge V.O.F. ook een assurantietussenpersoon was. Een assurantietussenpersoon is te beschouwen als een onderneming zoals bedoeld in artikel 7:662 en 7:663 BW. Uit de overgelegde uittreksels uit de Kamer van Koophandel blijkt bovendien dat Bridge V.O.F. op het adres was gevestigd waar Bridge B.V. nu is gevestigd.
Daar komt bij dat zowel [naam01] als [naam02] na 1 januari 2022 met Bridge B.V. hebben gemaild alsof Bridge B.V. hun vorige werkgever was. Daarbij is door hen nooit de vraag gesteld waarom er niet meer vanuit Bridge V.O.F. werd gecommuniceerd. Ook in deze procedure worden door [naam01] en [naam02] vorderingen in reconventie ingesteld alsof Bridge B.V. hun werkgeefster was, terwijl die vorderingen niet zijn ingesteld onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat in rechte vastgesteld wordt dat sprake is geweest van een overgang van onderneming tussen Bridge V.O.F. en Bridge B.V.
De kantonrechter acht hiermee voldoende aannemelijk dat er in arbeidsrechtelijke zin een overgang van onderneming tot stand is gekomen tussen Bridge V.O.F. als vervreemder en Bridge B.V. als verkrijger. [naam01] en [naam02] hebben onvoldoende gesteld om in de gelegenheid te worden gesteld dit vermoeden te ontzenuwen.
Er wordt in rechte dan ook van uitgegaan dat Bridge B.V. een beroep kan doen op bepalingen, die opgenomen zijn in de arbeidsovereenkomsten van [naam01] en [naam02] met Bridge V.O.F. Bridge V.O.F. of Bridge B.V. wordt hierna ‘Bridge’ genoemd.
Is het nevenwerkzaamhedenbeding overtreden?
4.3.
Voor de uitleg van het nevenwerkzaamhedenbeding dat in de arbeidsovereenkomsten van [naam01] en [naam02] met Bridge (hierna: het nevenwerkzaamhedenbeding) staat moet gekeken worden naar de letterlijke tekst van dat beding. Er zijn geen aanknopingspunten gesteld of gebleken waaruit volgt dat het de bedoeling van partijen was om een andere invulling te geven aan het nevenwerkzaamhedenbeding dan zoals uit de letterlijke tekst van het nevenwerkzaamhedenbeding blijkt. De kantonrechter laat hierbij in het midden dat partijen van mening verschillen over wie als opdrachtgever van Bridge beschouwd moet worden, omdat dat niet van doorslaggevend belang is voor de conclusie. Van belang is dat uit het nevenwerkzaamhedenbeding blijkt dat de werknemer tijdens het dienstverband geen zaken mag doen met een (potentiële) opdrachtgever van Bridge.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat Bridge niet gevolgd kan worden in haar redenering dat op basis van haar constateringen het niet anders kan dan dat [naam01] en [naam02] het nevenwerkzaamhedenbeding overtreden hebben, alsof dit een eenvoudige optelsom betreft. Het is aan Bridge die stelt dat het nevenwerkzaamhedenbeding is overtreden, om deze stelling zo concreet mogelijk te onderbouwen, ook vanwege het verweer op dit punt van [naam01] en [naam02] .
Zo had Bridge moeten stellen hoe ‘het zaken doen met’ er volgens haar precies heeft uitgezien. Dit heeft Bridge niet of in ieder geval onvoldoende gedaan. Dat CEAD nog tijdens het dienstverband van [naam01] met Bridge is overgestapt van Bridge naar [vof01] rechtvaardigt op zich niet de conclusie dat [naam01] het nevenwerkzaamhedenbeding heeft overtreden. [naam02] heeft over het contact met CEAD gesteld dat hij degene is geweest die dit heeft gevoerd na het einde van zijn dienstverband bij Bridge, zonder CEAD zelf te hebben benaderd of ertoe bewogen te hebben de overstap te maken, en dat hij [naam01] hierbuiten heeft gelaten.
Uit de stellingen en houding van Bridge blijkt wel dat zij bij deze verklaring haar vraagtekens zet, maar daarmee heeft zij deze verklaring inhoudelijk niet voldoende betwist.
De kantonrechter acht begrijpelijk dat Bridge vanwege die overstap het vermoeden heeft dat [naam01] daarmee te maken heeft gehad, maar dat vermoeden alleen zonder voldoende concretisering is onvoldoende om in rechte ervan uit te gaan dat [naam01] zaken heeft gedaan met CEAD tijdens zijn dienstverband met Bridge. Dit geldt ook voor Stentit, de partij van wie op de zitting duidelijk is geworden dat zij op 5 oktober 2021 is overgestapt van Bridge naar [vof01] . Dat [naam01] via [vof01] profijt moet hebben gehad van de overstap van CEAD betekent nog niet dat [naam01] het nevenwerkzaamhedenbeding heeft overtreden, zoals Bridge lijkt te betogen.
Bovendien geldt dat Bridge onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden heeft gesteld om tot (nadere) bewijslevering toegelaten te worden.
4.5.
De conclusie is dat er in rechte niet van kan worden uitgegaan dat [naam02] en [naam01] het nevenwerkzaamhedenbeding hebben overtreden. Zij zijn dan ook niet de daaraan gekoppelde boetes verschuldigd geworden. De vorderingen tot betaling van boetebedragen vanwege het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding worden daarom afgewezen.
Is het relatiebeding overtreden?
4.6.
Met het concurrentiebeding, zoals bedoeld in artikel 7:653 BW, wordt bedoeld een beding tussen de werkgever en de werknemer dat de werknemer beperkt in zijn recht om na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn op een wijze die hij zelf heeft gekozen. Naar het oordeel van de kantonrechter valt een relatiebeding, dat een werknemer verbiedt om zaken te doen of contact te hebben met relaties van de vorige werkgever en/of de werknemer verbiedt relaties van de vorige werkgever ertoe te bewegen ‘mee te gaan’ naar een andere werkgever of eigen bedrijf, onder de werking van artikel 7:653 BW. Zo’n relatiebeding beperkt een werknemer namelijk evident in de wijze waarop hij na het einde van het dienstverband kan gaan werken.
Op een dergelijk relatiebeding, zoals in dit geval het relatiebeding in artikel 7.4 van de arbeidsovereenkomsten tussen Bridge en [naam01] en Bridge en [naam02] (hierna: het relatiebeding), voor zover dit beding ziet op de periode na het einde van het dienstverband met Bridge, is artikel 7:653 BW van toepassing.
4.7.
De arbeidsovereenkomsten van Bridge met [naam01] en [naam02] , waarin het relatiebeding is opgenomen, zijn bij het sluiten aangegaan voor bepaalde tijd. Op grond van artikel 7:653 lid 1 BW geldt als uitgangspunt dat een relatiebeding niet mag worden opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar op grond van artikel 7:653 lid 2 BW mag dat wel, indien uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Volgens de parlementaire geschiedenis bij dit artikel dient in het beding zelf gemotiveerd te worden welke bedrijfs- of dienstbelangen het betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen. Zonder motivering is het relatiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nietig. In het relatiebeding waar het in deze zaak om gaat ontbreekt een dergelijke motivering. De woorden ‘in verband met de functie’ in combinatie met een opsomming van de werkzaamheden van de werknemer in een ander artikel, waar Bridge in dit kader op gewezen heeft, zijn onvoldoende. Daaruit blijkt op geen enkele manier welke specifieke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen beschermd moeten worden met het relatiebeding. Dit leidt tot de conclusie dat het relatiebeding, voor zover het de periode na het einde van de dienstverbanden betreft, niet rechtsgeldig is overeengekomen.
4.8.
Voor wat betreft de periode tijdens de dienstverbanden geldt dat het relatiebeding niet onder de werking van artikel 7:653 BW valt. Daarmee is het beding voor zover het de periode tijdens het dienstverband betreft rechtsgeldig. Een redelijke uitleg van het beding brengt wel mee dat voor die periode geen verbod kan gelden voor wat betreft het contact houden met relaties van Bridge, voor zover dat gerelateerd is aan en ten behoeve van het werken voor Bridge. De kantonrechter stelt ook hier voorop dat Bridge niet kan worden gevolgd in haar redenering dat op basis van haar constateringen het niet anders kan dan dat [naam01] en [naam02] het relatiebeding overtreden hebben, alsof dit een eenvoudige optelsom betreft.
4.9.
De concrete vraag die beantwoord moet worden of is [naam01] en [naam02] tijdens hun dienstverbanden contacten met relaties van Bridge hebben gehad die erop gericht waren dat die relaties samenwerkingen met Bridge zouden beëindigen en zouden overstappen naar [vof01] . Volgens Bridge moet deze vraag bevestigend beantwoord worden, terwijl [naam02] en [naam01] dit ontkennen. Het is aan Bridge, die een beroep doet op het relatiebeding en het daaraan gekoppelde boetebeding, om te stellen en concreet te onderbouwen hoe en wanneer precies volgens haar de overtreding van het relatiebeding heeft plaatsgevonden.
4.10.
Bridge heeft aan haar vordering jegens [naam02] niet ten grondslag gelegd dat hij het relatiebeding tijdens zijn dienstverband zou hebben overtreden. Reeds om die reden is de vordering jegens [naam02] tot betaling van boetebedragen vanwege het overtreden van het relatiebeding niet toewijsbaar.
4.11.
Ten aanzien van de vordering jegens [naam01] geldt dat de omstandigheid dat CEAD en Stentit tijdens het dienstverband van [naam01] zijn overgestapt van Bridge naar [vof01] niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat [naam01] hen daartoe heeft bewogen. Bridge heeft onvoldoende naar voren gebracht om aan te kunnen nemen dat de verklaring van [naam02] op de zitting dat hij het contact met CEAD heeft gevoerd toen hij zelf niet meer bij Bridge werkte en [naam01] bewust daarbuiten heeft gelaten, onjuist is. Bridge heeft geen bijkomende feiten en/of omstandigheden gesteld die moeten leiden tot de conclusie dat [naam01] tijdens het dienstverband het relatiebeding heeft overtreden. Dat [naam01] via [vof01] profijt moet hebben gehad van de overstap van CEAD betekent niet dat [naam01] het relatiebeding heeft overtreden, zoals Bridge lijkt te betogen.
Bovendien geldt ook hier dat Bridge onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden heeft gesteld om tot (nadere) bewijslevering toegelaten te worden.
Al met al kan er in rechte niet van worden uitgegaan dat [naam01] tijdens zijn dienstverband het relatiebeding heeft overtreden. Hij is dan ook niet de daaraan gekoppelde boetes verschuldigd geworden. De vordering tot betaling van boetebedragen vanwege het overtreden van het relatiebeding wordt daarom afgewezen.
proceskosten
4.12.
Bridge krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [naam01] en [naam02] tot vandaag vast op € 1.744,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 x € 872,00). Voor kosten die [naam01] en [naam02] maken na deze uitspraak moet Bridge een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in reconventie
verrekening boetebedrag?
4.14.
Bridge heeft een bedrag van € 3.898,00 (netto) aan volgens haar door [naam01] verschuldigde boetes ingehouden op de eindafrekening van [naam01] . [naam01] heeft gevorderd dat Bridge wordt veroordeeld dat bedrag alsnog aan hem te betalen. Volgens Bridge zijn deze boetes verbeurd door [naam01] vanwege het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding en het relatiebeding en was zij gerechtigd het bedrag aan verbeurde boetes te verrekenen met het loon van [naam01] . Uit de hiervoor opgenomen beoordeling in conventie volgt dat daar in rechte niet van wordt uitgegaan, zodat het bedrag van € 3.898,00 ten onrechte is ingehouden en de vordering tot betaling van dat bedrag wordt toegewezen.
wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.15.
Het bedrag van € 3.898,00 betreft loon. De hierover gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet deze te matigen tot 25%. De wettelijke rente over het loon vermeerderd met wettelijke verhoging zal worden afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [naam01] een ingebrekestelling aan Bridge heeft gestuurd, waarin hij aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke verhoging.
reiskostenvergoeding
4.16.
Uit het door Bridge overgelegde onkostenformulier dat [naam01] van Bridge wilde ontvangen blijkt dat [naam01] bij Bridge een bedrag van € 809,32 heeft gedeclareerd aan reiskosten. Die kosten betreffen een kilometervergoeding voor het woon-werkverkeer van [naam01] in het jaar 2021, toen hij nog bij Bridge in dienst was. Dit bedrag heeft Bridge niet aan [naam01] betaald. [naam01] vordert nu alsnog betaling van dat bedrag. In eerste instantie heeft Bridge met een verwijzing naar artikel 3.5 van de arbeidsovereenkomst tussen Bridge en [naam01] en een bepaling uit het destijds toepasselijke personeelshandboek het standpunt ingenomen dat [naam01] alleen recht had op een vergoeding van de kosten voor het openbaar vervoer op basis van vervoersbewijs 2e klas, maar op de zitting is duidelijk geworden dat in de praktijk is afgeweken van deze op papier staande afspraak. In de praktijk kwam [naam01] met de auto naar het werk in plaats van met openbaar vervoer, kwam hij in aanmerking voor een parkeerplaats bij Bridge en was het gebruikelijk dat hij een kilometervergoeding kreeg, nadat hij een declaratie daartoe indiende. Bridge heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat ten aanzien van de laatste reiskostendeclaratie ineens de schriftelijke afspraak in de arbeidsovereenkomst in combinatie met het personeelshandboek zou moeten gaan gelden. De kantonrechter concludeert dan ook dat [naam01] recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag aan kilometervergoeding, dat zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente daarover wordt ook toegewezen, omdat Bridge dit deel van de vordering niet heeft betwist.
winstuitkering
4.17.
[naam01] vordert dat Bridge hem een winstdeling over het jaar 2020 uitkeert. Volgens [naam01] heeft hij recht op een winstuitkering van 0,5% van de jaarwinst over het jaar 2020, zoals hij heeft ontvangen over het jaar 2019. Bridge heeft op haar beurt betwist dat dit recht bestaat en ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de e-mail van 6 juni 2019 waarin namens Bridge is medegedeeld aan [naam01] dat de bonusafspraak voor 2019 uitsluitend voor 2019 gold en dat partijen voor 2020 (e.v.) hernieuwd afspraken zouden maken. Volgens Bridge zijn vervolgens geen nieuwe afspraken met [naam01] over een winstuitkering over het jaar 2020 of de jaren daarna gemaakt. Desgevraagd heeft [naam01] op de zitting erkend dat partijen hierover geen nieuwe afspraken hebben gemaakt. [naam01] heeft wel gesteld dat namens Bridge aan hem mondeling is medegedeeld dat er niets bij hem zou worden weggehaald totdat er nieuwe afspraken zouden zijn gemaakt. Indien deze mededeling is gedaan aan [naam01] is deze dermate vaag dat [naam01] in redelijkheid daar niet het recht aan kan hebben ontleend dat hij over het jaar 2020, net zoals over het jaar 2019, 0,5% van de winst zou ontvangen. Dit geldt temeer tegen de achtergrond dat eerder uitdrukkelijk aan hem is medegedeeld dat de bonusafspraak over 2019 alleen voor dat jaar gold én het tot nieuwe concrete afspraken over een winstuitkering/bonus niet is gekomen.
In rechte kan er dus niet van worden uitgegaan dat [naam01] over het jaar 2020 recht heeft op 0,5% van de winst van Bridge. De vordering tot betaling aan hem van het bedrag dat daarmee overeenkomt wordt afgewezen. De vordering tot verstrekking van stukken waar de jaarwinst uit blijkt deelt in het lot van afwijzing, bij gebrek aan belang. Dit geldt ook voor de daaraan gekoppelde dwangsom.
beperking relatiebeding?
4.18.
Bij akte houdende wijziging van eis in reconventie hebben zowel [naam01] als [naam02] gevorderd dat het relatiebeding, indien en voor zover dat zou gelden, beperkt wordt in die zin dat het slechts voor de duur van een jaar geldt en een eventuele boete wordt gematigd tot nihil. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of formeel gezien deze eis toegestaan is, geldt het volgende. Deze eis is voorwaardelijk geformuleerd. De kantonrechter zou pas toekomen aan de vraag of het relatiebeding beperkt moet worden, als het relatiebeding geldt na het einde van de dienstverbanden van [naam01] en [naam02] . Zoals in conventie is geoordeeld, is dit niet het geval. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze eis komt de kantonrechter dus niet toe.
proceskosten4.19. Omdat beide partijen in reconventie deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van Bridge af;
5.2.
veroordeelt Bridge in de proceskosten, aan de kant van [naam01] en [naam02] tot vandaag vastgesteld op € 1.744,00 aan gemachtigdensalaris, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
veroordeelt Bridge om aan [naam01] te betalen € 3.898,00 met de wettelijke verhoging van 25% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en € 809,32 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst al het andere af;
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
757