ECLI:NL:RBROT:2023:174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
9992812 CV EXPL 22-21186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting van ex-werknemer voor opleidingskosten in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Olympia Uitzendbureau B.V. en een ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde01]. De ex-werknemer had een opleidingsovereenkomst met Olympia, waarbij hij een opleiding voor het behalen van zijn C- en CE-rijbewijs volgde. Olympia had de kosten van deze opleiding betaald, maar eiste terugbetaling van een deel van deze kosten, omdat de ex-werknemer zijn uitzendovereenkomst had beëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de opleidingsovereenkomst op zichzelf rechtsgeldig was, maar dat Olympia niet had voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de terugbetalingsverplichting. De kantonrechter stelde vast dat de ex-werknemer onvoldoende was geïnformeerd over de financiële risico's van de opleidingsovereenkomst. Hierdoor kon Olympia geen aanspraak maken op de terugbetaling van de opleidingskosten. De vordering van Olympia werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de ex-werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9992812 CV EXPL 22-21186
datum uitspraak: 13 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Olympia Uitzendbureau B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.F. Melissen,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Vis.
De partijen worden hierna ‘Olympia’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 april 2022, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 10 mei 2022, met zaaknummer 9833725 CV EXPL 22-12684;
  • de verzetdagvaarding van 5 juli 2022, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek, met bijlagen;
  • de akte uitlating producties.

2.De feiten

2.1.
Op 3 december 2019 hebben Olympia en [gedaagde01] een opleidingsovereenkomst met elkaar gesloten. In deze opleidingsovereenkomst staat, voor zover relevant:
“Artikel 1 Opleidingskosten
1.1
De totale opleidingskosten van de opleiding bedragen maximaal € 10.000,-- ex BTW. In Bijlage A zijn de opleidingskosten nader gespecificeerd).
1.2
Eeneigen bijdragevan de Chauffeur in opleiding wordt in rekening gebracht vanaf het moment dat hij werkzaam is voor Olympia of zoveel eerder indien hij de opleiding voortijdig beëindigt. De eigen bijdrage bedraagt 1/3 van de totale opleidingskosten. Deze wordt wekelijks ingehouden van het te ontvangen loon of deze wordt wekelijks door de uitzendkracht naar Olympia overgemaakt indien er nog geen sprake is van een dienstverband.
1.3
De eigen bijdrage wordt in het werkbriefje als volgt verrekend:
Wekelijks een bedrag tussen de € 0,20 en € 0,60 per gewerkt uur.
(…)
Artikel 4 Minimale periode van beschikbaarheid van de Chauffeur in opleiding en periode van de terugbetalingsverplichting
4.1
De opleiding wordt door de Chauffeur in opleiding genoten in zijn/haar ontwikkeling bij Olympia. Olympia wil gedurende een minimale periode baat hebben bij de door Chauffeur in opleiding verworven kennis en vaardigheden. De Chauffeur in opleiding is daarom gehouden om (een deel van) de totale opleidingskosten terug te betalen indien de overeenkomst tussen Olympia en de Chauffeur in opleiding eerder eindigt dan na het verstrijken van 4160 gewerkte uren na het afronden van de opleiding.
4.2
De Chauffeur in opleiding is gehouden de totale of een gedeelte van de opleidingskosten, zoals genoemd in artikel 1.1 te voldoen, in overeenstemming met het in 4.3 genoemde, indien de Chauffeur in opleiding binnen de in 4.1 genoemde termijn van 4160 gewerkte uren aansluitend aan de succesvolle afronding van de opleiding:
  • Zich niet meer voor het uitvoeren van werkzaamheden via Olympia beschikbaar stelt of de uitzendovereenkomst opzegt;
  • De door Olympia aangeboden redelijke passende arbeid weigert;
  • De inleenopdracht door de opdrachtgever wegens verwijtbaar gedrag wordt ingetrokken;
  • De uitzendovereenkomst van de Chauffeur in opleiding wordt wegens verwijtbaar handelen of nalaten beëindigd door Olympia;
Terugbetaling gaat in vanaf het moment dat de Chauffeur in opleiding de rijtest bij de erkende opleider heeft gehad, de totale gemaakte kosten vanaf dat moment zullen dan gefactureerd worden.
4.3
De terug te betalen opleidingskosten worden verminderd met de reeds betaalde eigen bijdrage en/of borg. De terugbetaling van de opleidingskosten door Chauffeur in opleiding aan Olympia geschiedt volgens onderstaand schema. Al naar gelang de Chauffeur in opleiding werkzaamheden verricht ten bate van Olympia, zal de terugbetalingsverplichting naar evenredigheid afnemen, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 4.2 van deze overeenkomst. (…)
Percentage uren dat de Chauffeur in opleiding werkzaamheden heeft verricht van het totaal aantal onder 4.1 overeengekomen uren (na afronding van de opleiding)
Percentage van het onder 1.1 genoemde totaalbedrag aan opleidingskosten dat voldaan dient te worden door de Chauffeur in opleiding
0 - 25% van het aantal overeengekomen uren
Totale opleidingskosten
25% - 50% van het aantal overeengekomen uren
75% van de totale opleidingskosten
50% - 75% van het aantal overeengekomen uren
50% van de totale opleidingskosten
75% - alle overeengekomen uren
25% van de totale opleidingskosten
Meer dan het minimaal overeengekomen aantal uren
Geen terugbetalingsverplichting
2.2.
In de periode tussen december 2019 en december 2020 heeft [gedaagde01] de rijopleiding voor het behalen van zijn C- en CE-rijbewijs gevolgd. [gedaagde01] heeft deze rijbewijzen ook behaald. Olympia heeft de kosten voor deze opleiding betaald.
2.3.
Op 19 mei 2021 hebben [gedaagde01] en Olympia een eerste uitzendovereenkomst (fase A) gesloten, voor een opdracht bij GCA. De uitzendovereenkomst is aangegaan voor 8 uur per week tegen een (basis) uurloon van € 13,13 bruto. De uitzendovereenkomst zou op 26 mei 2021 in werking treden. Op 25 mei 2021 werd [gedaagde01] om 8.30 uur bij GCA verwacht voor een ‘meerijdag’. Omdat [gedaagde01] pas na 9.00 uur aankwam en geen contact had opgenomen met GCA om zijn vertraging te melden, is hij door GCA direct weer naar huis gestuurd en heeft GCA de opdracht (met betrekking tot [gedaagde01] ) met Olympia beëindigd.
2.4.
Op 8 juni 2021 hebben [gedaagde01] en Olympia een tweede uitzendovereenkomst (fase A) gesloten, voor een opdracht bij Brood- en Banketbakkerij H.B. De Paauw B.V. Ook deze uitzendovereenkomst is aangegaan voor 8 uur per week, nu tegen een (basis) uurloon van € 13,33 bruto.
2.5.
Op 2 augustus 2021 heeft [gedaagde01] de uitzendovereenkomst met Olympia per 3 augustus 2021 beëindigd. Nog diezelfde middag antwoordt Olympia aan [gedaagde01] (voor zover relevant):
“(…) Weet dat wanneer je ontslag neemt, je jouw studiekosten (gedeeltelijk) moet terug betalen. Graag gaan we met elkaar in gesprek om te kijken wat we aan de situatie kunnen veranderen. Mocht je dit willen dan zullen we een afspraak inplannen. Je hebt altijd naar wens gereden bij de opdrachtgever en hij zou je ook graag terugzien op het werk. (…)
Blijf je toch bij je beslissing, dan zullen wij de kosten voor je berekenen en een terugbetalingsregeling in gang zetten.
Graag horen we uiterlijk maandag 16 augustus wat je keuze is.”
2.6.
Op 3 augustus 2021 stuurt [gedaagde01] (voor zover relevant):
“Je hoeft niet te wachten tot 16 Augustus mijn beslissing staat vast.”
2.7.
Op 27 september 2021 heeft Olympia [gedaagde01] bericht dat hij een bedrag aan studieschuld van € 8.416,82 moet betalen. [gedaagde01] wordt verzocht om dat bedrag binnen veertien dagen aan Olympia te betalen. [gedaagde01] heeft ter zake van de studiekosten niets aan Olympia betaald.

3.Het geschil

3.1.
Olympia eist, na vermindering van eis, samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 7.178,92 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Olympia baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is gebonden aan de opleidingsovereenkomst. De eerste uitzendovereenkomst is geëindigd omdat de opdrachtgever de opdracht met betrekking tot [gedaagde01] heeft beëindigd. De reden hiervoor is dat [gedaagde01] niet tijdig op het werk verscheen. [gedaagde01] heeft vervolgens zelf het initiatief genomen om de tweede uitzendovereenkomst met Olympia te beëindigen. Daarom moet hij de door Olympia betaalde kosten voor het behalen van zijn C- en CE-rijbewijs terugbetalen. [gedaagde01] is van tevoren voldoende geïnformeerd over de consequenties van de opleidingsovereenkomst.
3.3.
In het genoemde verstekvonnis is de eis oorspronkelijke eis toegewezen. Voordat zij haar eis verminderde, vorderde Olympia een hoofdsom van € 8.953,51 met rente van [gedaagde01] .
3.4.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis en voert het volgende aan. [gedaagde01] wilde in aanmerking komen voor een functie als vrachtwagenchauffeur bij GCA, maar beschikte niet over het rijbewijs dat hij daarvoor nodig had. Door GCA werd hij doorverwezen naar Olympia, via welk uitzendbureau hij de benodigde rijopleiding kon volgen. [gedaagde01] moest daarom met Olympia in zee gaan. Voordat hij de opleidingsovereenkomst tekende, was voor [gedaagde01] niet duidelijk welk financieel risico hij nam door deze aan te gaan. [gedaagde01] heeft de tweede uitzendovereenkomst beëindigd omdat Olympia zich niet gedroeg als een goed werkgever. De door Olympia in rekening gebrachte opleidingskosten staan in geen verhouding tot het door [gedaagde01] tijdens zijn dienstverband verdiende loon. Olympia kan geen aanspraak maken op buitengerechtelijke kosten, omdat zij geen zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ aan [gedaagde01] heeft gestuurd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat om de vraag of [gedaagde01] op grond van de opleidingsovereenkomst (na verrekening met de al ingehouden eigen bijdrage en de reserveringen) nog een bedrag van € 7.178,92 aan Olympia moet betalen. De kantonrechter oordeelt van niet en overweegt daarover het volgende.
Rechtsgeldige opleidingsovereenkomst? Ja
4.2.
De opleidingsovereenkomst is op zichzelf rechtsgeldig, omdat deze voldoet aan de eisen die de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 1983 (NJ 1983, 796; Muller / Van Opzeeland) heeft geformuleerd. In de overeenkomst staat wat de baatperiode is (de periode waarin Olympia geacht wordt baat te hebben bij de door de opleiding opgedane kennis en vaardigheden, namelijk 4160 uur). Ook is sprake van een glijdende schaal, omdat de verplichting van [gedaagde01] tot terugbetaling van de opleidingskosten geleidelijk wordt afgebouwd, met sprongen van steeds 25%, van 100% naar 0%.
Geslaagd beroep op rechtsgeldige opleidingsovereenkomst? Nee
4.3.
De Hoge Raad heeft bijkomende voorwaarden gesteld voor een geslaagd beroep op een (op zichzelf rechtsgeldig) studiekostenbeding. Een van die voorwaarden is dat de terugbetalingsregeling, met de voor de werknemer ernstige consequenties, duidelijk aan de werknemer uiteengezet moet zijn. De kantonrechter oordeelt dat daaraan is niet is voldaan en overweegt daarover het volgende.
4.4.
Volgens Olympia blijkt uit de door [gedaagde01] ondertekende opleidingsovereenkomst en de daarbij behorende bijlage duidelijk dat [gedaagde01] een terugbetalingsverplichting heeft en hoe hoog die zou zijn. De kantonrechter volgt Olympia hierin niet. In de opleidingsovereenkomst staat dat de opleidingskosten
maximaal€ 10.000,- zullen bedragen en op de bij de overeenkomst behorende bijlage staan wel bedragen genoemd, maar uit de overeenkomst blijkt niet welke onderdelen van die bijlage tot de opleiding van [gedaagde01] behoren en welke niet. Het had op de weg van Olympia gelegen om de kosten duidelijk(er) in de opleidingsovereenkomst tot uitdrukking te brengen, door het opnemen van het voor hem gekozen lespakket en daarmee het geldende minimumbedrag en eventuele kosten voor herexamens. Nu is [gedaagde01] pas voor het eerst op 27 september 2021 bekend geworden met de totale kosten van de opleiding.
4.5.
De opleidingsovereenkomst is bovendien volledig door Olympia voorgeschreven. [gedaagde01] had geen andere keuze dan de overeenkomst accepteren, als hij in aanmerking wilde komen voor de functie waarop hij solliciteerde, bij GCA. Hij moest daarmee ook akkoord gaan met kosten die konden oplopen tot een bedrag van € 10.000,-, zonder dat al sprake was van een arbeidsovereenkomst waarmee [gedaagde01] zekerheid had dat hij deze opleidingskosten binnen een redelijke termijn van zijn loon zou kunnen terugbetalen. Dit klemt temeer nu Olympia [gedaagde01] na het afronden van de opleiding een uitzendovereenkomst voor slechts 8 uur per week heeft aangeboden, met een basisloon van € 13,13 (en in de tweede overeenkomst € 13,33) bruto per uur. Dit komt erop neer dat als [gedaagde01] daadwerkelijk maar 8 uur per week zou zijn ingezet, hij pas na bijna 8 jaar werken het bedrag van € 10.000,- (bruto) zou hebben verdiend. Het lag op de weg van Olympia om [gedaagde01] duidelijk te wijzen op het risico dat hij liep. Een mondelinge toelichting, zoals Olympia stelt dat zij die heeft gegeven, is daarvoor niet genoeg. In gevallen als deze is schriftelijke voorlichting de aangewezen manier om aan deze informatieverplichting te voldoen. Olympia had de consequenties dus duidelijk voor [gedaagde01] op papier moeten zetten, bij voorkeur voorzien van rekenvoorbeelden. Dat zij dat niet heeft gedaan, betekent dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om [gedaagde01] op de (grote) financiële risico’s die hij liep te wijzen.
4.6.
Omdat Olympia hoe dan ook geen geslaagd beroep op de terugbetalingsverplichting uit de opleidingsovereenkomst kan doen, is niet meer relevant waarom en op wiens initiatief de uitzendovereenkomst is geëindigd.
Nevenvorderingen
4.7.
Omdat de hoofdvordering van Olympia wordt afgewezen, zijn ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.8.
Olympia krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 311,- tarief). De kosten van de verzetdagvaarding blijven voor rekening van [gedaagde01] . Het salaris moet rechtstreeks aan de gemachtigde van [gedaagde01] worden betaald. Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet Olympia een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 10 mei 2022 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 9833725 CV EXPL 22-12684;
5.2.
wijst de vordering af;
5.3.
veroordeelt Olympia in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vastgesteld op € 622,- aan salaris voor de gemachtigde, welk bedrag rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
51909