In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen ontvangen, die op 7 oktober 2020 was opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van naheffing. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd op 16 maart 2021 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft op 1 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres stelde dat zij pas op 1 december 2020 op de hoogte was van de naheffingsaanslag, omdat zij pas toen een betalingsherinnering ontving. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag digitaal was verzonden naar de berichtenbox van MijnOverheid, waar eiseres zich voor had aangemeld. De rechtbank concludeerde dat het risico van het niet tijdig opmerken van berichten in MijnOverheid voor eiseres was.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat de uitspraak op bezwaar op 16 maart 2021 was gedaan, waarmee de spanning en frustratie van eiseres was beëindigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.