ECLI:NL:RBROT:2023:1721

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/2303
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en ontvankelijkheid bezwaar

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen ontvangen, die op 7 oktober 2020 was opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van naheffing. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd op 16 maart 2021 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft op 1 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres stelde dat zij pas op 1 december 2020 op de hoogte was van de naheffingsaanslag, omdat zij pas toen een betalingsherinnering ontving. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag digitaal was verzonden naar de berichtenbox van MijnOverheid, waar eiseres zich voor had aangemeld. De rechtbank concludeerde dat het risico van het niet tijdig opmerken van berichten in MijnOverheid voor eiseres was.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat de uitspraak op bezwaar op 16 maart 2021 was gedaan, waarmee de spanning en frustratie van eiseres was beëindigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. D. El Manouzi).

Inleiding

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 7 oktober 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,64, bestaande uit
€ 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer] ).
Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft verweerder de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd.
Eiseres is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 22 januari 2023 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigde van verweerder met collega mr. P. van Hattem. Eiseres en de gemachtigde van eiseres zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 26 september 2020 om 13:41 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Parkhaven te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Op 1 oktober 2020 heeft verweerder digitaal de naheffing aan eiseres toegezonden.
2. In geschil is of verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het te laat indienen van het bezwaarschrift.
3. Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar. Niet eerder dan op 1 december 2020 kwam eiseres te weten dat er een naheffingsaanslag was opgelegd, omdat eiseres toen een betalingsherinnering ontving. De aanslag zelf heeft eiseres nooit ontvangen. Ook heeft eiseres geen melding ontvangen dat zij in de digitale inbox van MijnOverheid een bericht had ontvangen. Verweerder had zich ervan moeten verzekeren dat eiseres van een dergelijke notificatie heeft willen afzien. Ook is van een verzending per post niets gebleken. De termijnoverschrijding kan eiseres daarom niet worden tegengeworpen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in bezwaar. Verweerder stelt dat eiseres zich voor de berichtenbox van MijnOverheid heeft aangemeld en dat de naheffingsaanslag in de berichtenbox van eiseres op MijnOverheid is geplaatst. Hij wijst in dit verband op de schermprint van het MijnOverheid-systeem van verweerder. Hiermee maakt verweerder de digitale verzending van de naheffingsaanslag aannemelijk. Eiseres stelt geen notificatie te hebben ontvangen dat er een bericht in MijnOverheid was geplaatst. Niet duidelijk wordt of eiseres een notificatie had aanstaan voor berichten die hier aan de orde zijn. De rechtbank vindt dat eigenlijk ook niet echt van belang. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij niet kan zien of een ontvanger in MijnOverheid notificaties heeft aangezet en dat bij verzending van een bericht dus ook niet kan verifiëren. Omdat alleen de ontvanger van berichten in MijnOverheid notificaties kan aanzetten en controleren komt het dus voor zijn risico dat een bericht bij het ontbreken daarvan niet (tijdig) wordt opgemerkt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6.1.
Eiseres heeft in haar brief van 22 januari 2023 verzocht om immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.2.
In zijn arrest van 2 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1128) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt ten gevolge van het geschil over de belastingheffing dat hem en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Die door de belastingplichtige ondervonden spanning en frustratie moeten worden geacht ten einde te zijn gekomen na een uitspraak waarmee dit geschil is beslecht.
6.3.
Het bezwaarschrift is op 9 december 2020 ontvangen door verweerder. Met de uitspraak op bezwaar van 16 maart 2021 heeft verweerder naast het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, ook de naheffingsaanslag vernietigd. Op die datum mag daarom worden verondersteld dat er een einde is gekomen aan de door eiseres ondervonden spanning en frustratie. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaren niet is overschreden. Er is daarom geen aanleiding een immateriële schadevergoeding aan eiseres toe te kennen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.