ECLI:NL:RBROT:2023:1600

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
10056383
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Energielevering en ambtshalve toetsing van informatieverplichtingen in consumentenovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Budget Thuis B.V., handelend onder de naam BudgetEnergie, en een consument, aangeduid als [gedaagde01]. De procedure betreft een vordering van BudgetEnergie tot betaling van een bedrag van € 1.086,79, dat voortvloeit uit een overeenkomst voor de levering van elektriciteit en gas. De overeenkomst werd aangegaan op 5 april 2019 en had een minimumduur van drie jaar. BudgetEnergie heeft de consument een jaarnota en verschillende voorschotbedragen in rekening gebracht, maar de consument heeft deze bedragen niet voldaan. De consument heeft de overeenkomst opgezegd en stelt dat hij niets meer verschuldigd is aan BudgetEnergie, omdat hij na de jaarnota is overgestapt naar een andere energieleverancier.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de consument de jaarnota en de voorschotbedragen niet heeft betwist, maar dat de overeenkomst is geëindigd op 29 mei 2020. De rechter heeft geoordeeld dat de consument € 910,41 aan BudgetEnergie verschuldigd is, maar dat er sprake is van schending van essentiële informatieverplichtingen door BudgetEnergie. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de betalingsverplichting van de consument te verminderen met 25%, waardoor het te betalen bedrag op € 682,81 komt. Daarnaast heeft de kantonrechter de wettelijke rente toegewezen over dit bedrag en de proceskosten vastgesteld op € 693,22. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat BudgetEnergie niet heeft aangetoond dat de consument een aanmaning heeft ontvangen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10056383 CV EXPL 22-25787
datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Budget Thuis B.V., handelend onder de naam BudgetEnergie,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: De Schout Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.B. Jobse.
De partijen worden hierna ‘BudgetEnergie’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 augustus 2023, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek, met één bijlage;
  • de dupliek.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] is met BudgetEnergie een overeenkomst voor de levering van elektriciteit en gas aangegaan. De overeenkomst is aangegaan in of bij een vestiging van MediaMarkt. De overeenkomst is aangevangen op 5 april 2019 en kent een minimumduur van drie jaar.
2.2.
BudgetEnergie heeft op 21 april 2020 een jaarnota over de periode van 5 april 2019 tot 12 april 2020 aan [gedaagde01] gezonden ten bedrage van € 624,39.
2.3.
BudgetEnergie heeft op respectievelijk 1 mei 2020 en 1 juni 2020 voorschotbedragen van € 157,00 per maand bij [gedaagde01] in rekening gebracht.
2.4.
Op 24 juni 2020 heeft BudgetEnergie een eindnota aan [gedaagde01] gezonden, waarin is opgenomen dat [gedaagde01] recht heeft op teruggave van een bedrag van € 27,98.

3.Het geschil

3.1.
BudgetEnergie eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 1.086,79 met de wettelijke rente over een bedrag van € 910,41 vanaf 30 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 910,41, rente van € 39,82 (berekend tot en met 29 juni 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 136,56.
3.2.
BudgetEnergie baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen en is in verzuim geraakt met de (volledige) betaling van de aan hem gezonden voorschotnota’s en de jaarnota van 21 april 2020 en de voorschotnota’s van respectievelijk 1 mei 2020 en 1 juni 2020. In totaal heeft hij een bedrag van € 910,41 onbetaald gelaten. Subsidiair voert BudgetEnergie aan dat [gedaagde01] ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat Budget Energie elektriciteit en gas aan [gedaagde01] heeft geleverd, maar hij hiervoor niet heeft betaald. Meer subsidiair stelt BudgetEnergie zich op het standpunt dat sprake is van onverschuldigde betaling. BudgetEnergie heeft immers een op geld waardeerbaar al dan niet stoffelijk goed verschaft, waarvan [gedaagde01] - zonder tegenprestatie - voordeel heeft genoten. Budget Energie maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde01] is na ontvangst van de jaarnota overgestapt naar een andere energieleverancier en heeft de overeenkomst met BudgetEnergie opgezegd. BudgetEnergie heeft desondanks nog enkele maanden energiekosten in rekening gebracht, waardoor [gedaagde01] zowel aan zijn nieuwe energieleverancier als aan Budget Energie moest betalen. Uit de eindnota van 24 juni 2020 volgt bovendien dat [gedaagde01] niets aan BudgetEnergie verschuldigd is.

4.De beoordeling

verschuldigdheid van de hoofdsom
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat BudgetEnergie vanaf 5 april 2019 gas en elektriciteit heeft geleverd aan [gedaagde01] . Door [gedaagde01] is niet betwist dat hij de voorschotnota’s van 1 mei 2020 en 1 juni 2020 en de jaarnota van 21 april 2020 onbetaald heeft gelaten.
4.2.
Uit de eindnota van 24 juni 2020, die door BudgetEnergie in het geding is gebracht, volgt dat de overeenkomst tussen partijen en daarmee de energielevering is geëindigd op 29 mei 2020. Dat sluit aan op de stelling van [gedaagde01] dat hij omstreeks 29 mei 2020 is overgestapt naar een andere energieleverancier. Uit de inhoud van de eindnota kan worden afgeleid dat in die nota de energiekosten over de periode van 12 april 2020 tot 29 mei 2020, verminderd met de aan [gedaagde01] in rekening gebrachte voorschotbedragen over de maanden april tot en met juni 2020, aan [gedaagde01] in rekening zijn gebracht. Dit heeft erin geresulteerd dat [gedaagde01] recht had op teruggave van een bedrag van € 27,98.
4.3.
Anders dan [gedaagde01] stelt, betekent het feit dat uit de eindnota volgt dat hij recht had op teruggave van een bedrag van € 27,98 niet dat [gedaagde01] de jaarnota van 21 april 2020 en de voorschotnota’s over mei en juni 2020 niet hoeft te betalen. Ten aanzien van de jaarnota van 21 april 2020 geldt immers dat hierin de energiekosten over de periode van
5 april 2019 tot 12 april 2020 zijn verwerkt, terwijl in de eindnota juist de energiekosten over de periode vanaf 12 april 2020 tot het einde van de overeenkomst met [gedaagde01] worden afgerekend. Met de jaarnota en de eindnota wordt dus over twee verschillende periodes afgerekend, zodat de verschuldigdheid van de jaarnota dan ook geheel los staat van de eindnota. Dat betekent dat [gedaagde01] het resterende bedrag van de jaarnota van € 596,41 aan BudgetEnergie dient te voldoen.
4.4.
Uit de eindnota volgt dat op de daarin genoemde leveringskosten de voorschotbedragen van 1 mei 2020 en 1 juni 2020 in mindering zijn gebracht. Ten aanzien van het voorschotbedrag van 1 juni 2020 heeft BudgetEnergie bij conclusie van repliek uiteengezet dat dit bedrag al in rekening was gebracht bij [gedaagde01] vóórdat bekend werd dat [gedaagde01] naar een andere energieleverancier wilde overstappen. Door BudgetEnergie is daarnaast nader toegelicht dat in de eindnota slechts de
in rekening gebrachtevoorschotbedragen in mindering zijn gebracht, maar dat dit niet betekent dat deze ook daadwerkelijk door [gedaagde01] zijn voldaan.
4.5.
[gedaagde01] heeft bij conclusie van dupliek slechts zijn standpunt uit de conclusie van antwoord gehandhaafd en is niet meer inhoudelijk op voornoemde stellingen van BudgetEnergie ingegaan. Dat leidt er toe dat van de juistheid van de stellingen van BudgetEnergie wordt uitgegaan. Het feit dat slechts de
in rekening gebrachtevoorschotbedragen op de eindnota in mindering zijn gebracht en níet de
betaaldevoorschotbedragen, betekent dan ook dat uit de eindnota niet kan worden afgeleid dat de voorschotbedragen ook werkelijk door [gedaagde01] zijn voldaan. [gedaagde01] heeft ook niet betwist dat hij de voorschotbedragen van 1 mei 2020 en 1 juni 2020 niet heeft voldaan en heeft ook geen betalingsbewijzen in het geding gebracht, waaruit kan worden opgemaakt dat hij deze wel heeft betaald. Nu daarmee niet gebleken is dat deze bedragen door [gedaagde01] zijn voldaan, dient [gedaagde01] de voorschotbedragen van 1 mei 2020 en 1 juni 2020 van telkens € 157,00 nog aan BudgetEnergie te voldoen.
4.6.
De kantonrechter volgt [gedaagde01] niet in zijn stelling dat dit er toe leidt dat hij over een bepaalde periode ‘dubbel’ heeft moeten betalen. Uit de eindnota van BudgetEnergie volgt dat daarmee het verbruik over de periode tot 29 mei 2020 aan [gedaagde01] in rekening is gebracht. Door BudgetEnergie is onweersproken gesteld dat daarbij gebruik is gemaakt van de door [gedaagde01] zelf doorgegeven meterstanden bij het einde van de levering door BudgetEnergie en dat deze gelijk zijn aan de beginstanden, die door de nieuwe energieleverancier worden gehanteerd. Dit betekent dat het niet mogelijk is dat [gedaagde01] tweemaal verbruikskosten over dezelfde periode moet betalen. Bovendien heeft [gedaagde01] zijn stelling op dit punt niet onderbouwd, nu hij geen facturen van zijn nieuwe energieleverancier in het geding heeft gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het hoogstens zo zijn dat [gedaagde01] van zijn nieuwe energieleverancier mogelijk ook een voorschotnota voor de maand juni 2020 heeft ontvangen, maar daarvoor geldt dat deze - net als door BudgetEnergie is gedaan - in de daaropvolgende jaar- of eindnota met de daadwerkelijke verbruikskosten worden verrekend, zodat [gedaagde01] in geen geval te veel zal hebben betaald.
4.7.
Het voorgaande leidt er dan ook toe dat de gevorderde hoofdsom van in totaal
€ 910,41 in beginsel toewijsbaar is.
informatieverplichtingen
4.8.
BudgetEnergie stelt dat bij de totstandkoming van de overeenkomst is voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6:230m lid 1 en artikel 6:230v BW. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.9.
De overeenkomst is gesloten buiten de verkoopruimte tussen een handelaar en een consument. Een overeenkomst is aangegaan buiten de verkoopruimte als bijvoorbeeld een handelaar bij de consument aan de deur is gekomen of - zoals in onderhavig geval - de overeenkomst is aangegaan in een andere winkel (MediaMarkt).
4.10.
Bij of voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomsten moet de handelaar bepaalde informatie aan de consument verstrekken [1] en deze informatie bevestigen op een duurzame gegevensdrager. Een duurzame gegevensdrager betekent dat de consument de informatie eenvoudig moet kunnen bewaren, zoals bijvoorbeeld bij een e-mail of een brief.
4.11.
De Hoge Raad heeft beslist dat de rechter ambtshalve moet onderzoeken of aan een aantal informatieverplichtingen is voldaan. Het gaat dan om de informatie waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt als deze niet wordt gegeven en om de informatie waaraan extra gewicht moet worden toegekend. Dit zijn de essentiële informatieverplichtingen. De Hoge Raad heeft ook beslist dat de rechter de overeenkomst geheel of gedeeltelijk moet vernietigen in die zin dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n verplichting. [2]
4.12.
De rechtbanken hebben naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad voor de schending van de essentiële informatieverplichtingen een sanctierichtlijn [3] opgesteld. Deze sanctierichtlijn houdt samengevat in dat bij minder dan vier voldoende ernstige schendingen de betalingsverplichting wordt verminderd met 25% en bij meer dan drie voldoende ernstige schendingen met 50%. Eventuele schendingen van de verplichting om de informatie te bevestigen op een duurzame gegevensdrager worden daarbij gerekend als hoogstens één schending.
4.13.
Hierna zal worden beoordeeld of aan de informatieverplichtingen is voldaan. Alleen als er sprake is van een voldoende ernstige schending van een informatieverplichting, zal die informatieverplichting hierna worden besproken.
de duur van de overeenkomst en opzegtermijn na verlenging
4.14.
Op grond van artikel 6:230m lid 1 onder o BW moet voor de consument duidelijk zijn hoe lang de overeenkomst loopt als deze niet tussentijds wordt opgezegd. Daarnaast moet duidelijk zijn of de overeenkomst na die periode vanzelf afloopt of doorloopt. Als de overeenkomst doorloopt dan moet ook worden vermeld op welke termijn de consument de overeenkomst daarna kan opzeggen. Informatie over de duur van de overeenkomst en de vraag of de overeenkomst vanzelf eindigt of juist doorloopt moet tijdens het bestelproces aan de consument worden verstrekt zonder dat de consument de informatie zelf moet opzoeken. Niet voldoende is dus dat deze informatie ergens op de website staat of alleen in de algemene voorwaarden. Informatie over de wijze van opzeggen na het verstrijken van de eerste periode mag wel in de algemene voorwaarden worden opgenomen. BudgetEnergie heeft met de door haar overgelegde schermprints niet aangetoond dat aan deze informatieverplichting is voldaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat artikel 6:230m lid 1 onder o BW is geschonden.
de periode waarbinnen de consument de overeenkomst niet kan opzeggen
4.15.
Op grond van artikel 6:230m lid 1 onder p BW moet voor de consument duidelijk zijn voor welke periode hij ten minste aan de overeenkomst gebonden is. In dit geval dient te worden vermeld dat de consument de overeenkomst op elk moment mag opzeggen met een termijn van dertig dagen maar dat de consument - als dat is overeengekomen - dan wel een opzegvergoeding moet betalen. Dit volgt namelijk uit de wet. [4] De consument moet tijdens het bestelproces duidelijk op deze informatie worden gewezen. Niet voldoende is dat de informatie ergens op de website staat of alleen in de algemene voorwaarden. BudgetEnergie heeft niet aangetoond dat op voldoende duidelijke wijze aan de informatieverplichting met betrekking tot het vermelden van een tussentijdse opzegmogelijkheid is voldaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat artikel 6:230m lid 1 onder p BW is geschonden.
conclusie essentiële informatieverplichtingen
4.16.
De kantonrechter zal op grond van de hiervoor vastgestelde schendingen van informatieverplichtingen de overeenkomst met toepassing van de sanctierichtlijn gedeeltelijk vernietigen, in die zin dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd met 25%. Er is in dit geval namelijk sprake van minder dan vier voldoende ernstige schendingen. Dat betekent dat € 682,81 (75% van € 910,41) aan hoofdsom toewijsbaar is.
subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen
4.17.
BudgetEnergie heeft naast haar primaire grondslag (nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst) nog een subsidiaire en meer subsidiaire grondslag voor haar vordering aangedragen. De kantonrechter begrijpt het standpunt van BudgetEnergie aldus, dat zij slechts een beroep op de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag wil doen indien geoordeeld wordt dat de precontractuele informatieverplichtingen niet zijn nagekomen en om die reden de vordering op de primaire grondslag niet kan worden toegewezen. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de vordering in beginsel wel op basis van de primaire grondslag toewijsbaar is, maar de vordering slechts verminderd zal worden, wordt dan ook niet meer toegekomen aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag, ook niet voor wat betreft het deel waarmee de vordering verminderd wordt.
rente en buitengerechtelijke kosten
4.18.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het hiervoor genoemde verminderde bedrag aan hoofdsom. Omdat BudgetEnergie bij de berekening van de reeds vervallen rente is uitgegaan van een onjuist bedrag aan hoofdsom, zal - gelet op de vermindering van de hoofdsom - de wettelijke rente pas worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
4.19.
BudgetEnergie maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’). BudgetEnergie heeft pas recht op een vergoeding als aan [gedaagde01] een brief is gestuurd, waarin hij de kans heeft gekregen om de hoofdsom binnen de in de wet genoemde termijn alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). BudgetEnergie heeft gesteld dat deze aanmaning per e-mail van 18 juli 2020 aan [gedaagde01] heeft gezonden.
4.20.
[gedaagde01] heeft betwist aanmaningen van BudgetEnergie te hebben ontvangen. Ingevolge artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring werking, indien zij deze persoon heeft bereikt. De e-mail van 18 juli 2020, waarmee BudgetEnergie [gedaagde01] in de gelegenheid heeft gesteld de hoofdsom zonder incassokosten te voldoen, moet [gedaagde01] dus hebben bereikt wil zij haar werking hebben. Nu [gedaagde01] stelt dat hij de aanmaning nooit heeft ontvangen, was het aan BudgetEnergie om te stellen en zonodig te bewijzen dat [gedaagde01] de e-mail wel degelijk heeft ontvangen. Gegevens waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde01] de
e-mail daadwerkelijk heeft ontvangen, bijvoorbeeld een ontvangstbevestiging, heeft BudgetEnergie niet naar voren gebracht en zij heeft terzake ook geen bewijsaanbod gedaan. Daarom is niet komen vast te staan dat [gedaagde01] de e-mail van 18 juli 2020 heeft ontvangen. Dit leidt er dan ook toe dat de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
proceskosten
4.21.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van BudgetEnergie tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 322,00 aan griffierecht en € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 132,00). Dit is totaal € 693,22. Voor kosten die BudgetEnergie maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,00 (1/2 punt x € 132,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan BudgetEnergie te betalen € 682,81 aan hoofdsom,
met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van BudgetEnergie tot vandaag worden vastgesteld op € 693,22;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Zie de artikelen 6:230m e.v. van het Burgerlijk Wetboek
2.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677
3.Deze richtlijn is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
4.Zie artikel 95m lid 7 van de Elektriciteitswet en artikel 52b lid 7 van de Gaswet