ECLI:NL:RBROT:2023:1558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/10/640411 / HA ZA 22-498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over dekking van schade aan stoomketel door vermoeiing

In deze zaak heeft eiseres, een reconditioneringsbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde, haar verzekeraar, wegens schade aan een stoomketel die zou zijn ontstaan door vermoeiing. De schade werd gemeld na de ontdekking van scheuren in de ketel tijdens een inspectie op 10 september 2021. Eiseres had in 2018 een machinebreukverzekering afgesloten bij gedaagde, waarbij zij melding maakte van de leeftijd en gebruiksduur van de ketel. Gedaagde heeft dekking geweigerd, stellende dat de schade niet plotseling en onvoorzien was, maar geleidelijk was ontstaan door slijtage. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de polisvoorwaarden, waarbij de uitleg van de dekking en uitsluitingen centraal stond. De rechtbank oordeelde dat de schade niet onder de dekking viel, omdat deze geleidelijk was ontstaan en niet voldeed aan de vereisten van plotselinge en onvoorziene schade. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/640411 / HA ZA 22-498
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. van Baren-Elderman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juni 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de brief van de rechtbank van 13 december 2022, met een zittingsagenda;
  • de aanvullende productie van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 19 januari 2023;
  • de spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een reconditioneringsbedrijf. Daarvoor maakt zij gebruik van een stoomketel (hierna: de ketel).
2.2.
In 2018 heeft [eiseres] via haar makelaar bij [gedaagde] een aanvraag gedaan voor een machinebreukverzekering ten behoeve van de ketel. In het aanvraagformulier heeft [eiseres] melding gemaakt van het bouwjaar (1997) van de ketel, het aantal uren per week dat de ketel in bedrijf is (40) en de nieuwwaarde van de ketel (€ 140.000). Ook heeft [eiseres] vermeld dat de toenmalige verzekeraar de verzekering heeft opgezegd omdat de ketel “te oud” is.
2.3.
Op 20 juli 2018 is een verzekeringsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen. De overeenkomst bevat onder andere de volgende bepalingen:
I ALGEMEEN
1 DEFINITIES
[…]
1.8
Materiële schade
Fysieke aantasting, die zich manifesteert in een blijvende verandering van vorm en/of structuur.
[…]
II OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING
Machinebreuk (MB)
2 DEKKING
[…]
2.2
Verzekerd
Verzekerd is elke plotselinge en onvoorziene materiële schade aan het verzekerde object, ongeacht op welke wijze of door welke oorzaak deze is ontstaan, met inbegrip van de aard van- of een gebrek van het object zelf.
[…]
III UITSLUITINGEN
[…]
3.13
Corrosie, erosie, slijtage en elke andere geleidelijke achteruitgang opgetreden als natuurlijk gevolg van de normale werking en het normale gebruik van het verzekerde object. Deze uitsluiting geldt voor dat onderdeel van het verzekerde object, dat rechtstreeks door een van de hiervoor genoemde invloeden is getroffen en is niet van toepassing op de materiële schade die daarvan het gevolg is.
Over de polisvoorwaarden is tussen partijen niet onderhandeld.
2.4.
Tijdens een inspectie van de ketel op 10 september 2021 zijn twee zogenoemde damscheuren bij de ingang van de ketelpijpen geconstateerd.
2.5.
[eiseres] heeft de ketel laten repareren en voor de duur van de reparatie een vervangende ketel gehuurd.
2.6.
[eiseres] heeft de schade gemeld bij [gedaagde] . Bij mail van 28 september 2021 heeft [gedaagde] dekking geweigerd.
2.7.
[eiseres] heeft het bureau Element ingeschakeld om onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade aan de ketel. Haar rapport bevat onder meer de volgende bevindingen:

4.Samenvattende discussie

Het materiaal van de ketelwand, pijp en las toonde gebruikelijke microstructuren en hardheden.
De gecombineerde scheurkenmerken zijn karakteristiek voor een mechanisme van vermoeiing. Bij vermoeiing treedt breuk op als gevolg van wisselende mechanische spanningen, met een maximaal spanningsniveau dat aanmerkelijk lager ligt dan de vloeigrens van het materiaal. Voorwaarden voor het optreden van vermoeiing zijn dat het materiaal gevoelig is voor vermoeiing, dat er sprake is van wisselende (bv. cyclische) mechanische belastingen, en dat de bij deze wisselende belasting optredende spanningsconcentratie voldoende hoog is.
Vermoeiingsscheuren initiëren normaliter bij posities waar een kervende werking aanwezig is (bv. dikte en diameter overgangen, boringen, groeven, materiaalovergangen zoals lassen, en defecten), daar waar de lokale spanningen beduidend hoger zijn dan de nominale spanningen. Na initiatie groeien vermoeiingsscheuren in eerste instantie vrijwel zonder materiaaldeformatie uit. De scheuren zijn dan ook vaak lastig visueel waar te nemen.
Bij beide scheuren heeft scheurinitiatie plaatsgevonden aan het lasoppervlak op de positie van de radius tussen de ketelwand en pijp. Dit duidt op een kritische spanningsconcentratie op die positie. Aangezien de twee gevonden scheuren over een hoog aantal belastingen zijn doorgegroeid en er geen sporen van scheurvorming op vergelijkbare locaties waren, moet de spanningsconcentratie op de scheurlocaties beduidend hoger zijn geweest. Dit verschil kan beïnvloed zijn door de belastingverdeling in het ketelontwerp, een (lokaal) verschil in productiekwaliteit en omgevingsinvloeden. […]
Scheur 1 is geïnitieerd op kleine porositeiten aan het oppervlak van de las op de radius tussen ketelwand en pijp. Deze porositeiten liggen in de oorsprong van de scheurgroei en hebben de spanningsconcentratie lokaal verhoogt. De kras in het verlengde van scheur 1 is een aanwijzing dat er mogelijk ook een beschadiging op de dam van scheur 1 aanwezig is geweest. De aanwezigheid van een beschadiging kan eveneens tot scheurinitiatie hebben geleid, maar hier is geen bewijs voor aangetroffen.
Scheur 2 is geïnitieerd op een porositeit aan het eind van de laswortel. Deze scheur is rondom uitgegroeid tot het oppervlak van de las. Dit heeft tot verdere spanningsconcentraties geleid, waarbij de scheur verder de dam is in gegroeid.
Uit de aangeleverde informatie kunnen twee constante wisselende belastingen worden vastgesteld: het aanzetten van de ketel en het aanzetten van de brander. Het aanzetten van de ketel resulteert waarschijnlijk in de hoogste belastingen van de twee, omdat hierbij de hoogste druk, hoogste temperaturen en hoogste temperatuurverschillen worden bereikt. Het is mogelijk dat het aanzetten van de brander een vergelijkbare spanning geeft, aangezien deze dezelfde druk en temperatuur bereikt. Voor beide belastingintervallen geldt dat het indicatieve aantal belastingen hoog is voor scheurvorming binnen een periode van twee jaar. De scheuren zijn daarom meest waarschijnlijk over de loop van vele jaren gevormd en dus al aanwezig geweest tijdens voorgaande inspectie(s).

5.Conclusies

Het scheurmechanisme van de twee geconstateerde scheuren is vermoeiing.
Scheur 1 is waarschijnlijk geïnitieerd op kleine porositeiten aan het lasoppervlak tussen ketelwand en pijp.
Scheur 2 is geïnitieerd op een porositeit aan het einde van de laswortel.
De lassen van de betreffende damscheuren voldoen door de aanwezigheid van de geconstateerde porositeiten niet aan de huidige ISO 15614-8 normering.
Er zijn geen scheuren of significante lasimperfecties geconstateerd op andere damposities.
2.8.
Naar aanleiding van een vraag van [eiseres] heeft Element bij mail van 18 februari 2022 onder meer bericht als volgt:
De geconstateerde scheuren in de ketel waren niet in de huidige vorm aanwezig geweest bij het niet aanwezig zijn van de porositeit en het huidige gebruik.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 77.052,74 en van de buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, vermeerderd met rente.

4.De beoordeling

4.1.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter staat terecht niet ter discussie. Partijen gaan klaarblijkelijk uit van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
4.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat haar schade is gedekt, omdat voldaan is aan de ruime dekkingsomschrijving van artikel 2.2 van de polisvoorwaarden. Er is immers sprake van plotselinge en onvoorziene materiële schade aan de ketel. De oorzaak van deze schade is volgens artikel 2.2 niet van belang. Overigens zijn de lasfouten in de ketel de oorzaak en daarmee is sprake van een eigen gebrek, dat blijkens artikel 2.2 uitdrukkelijk onder de dekking valt. Het gevorderde bedrag bestaat uit de reparatiekosten, de kosten van huur van de vervangende ketel en onderzoekskosten. Al deze kosten komen onder de verzekering voor vergoeding in aanmerking.
4.3.
[gedaagde] meent dat niet is voldaan aan de primaire dekkingsomschrijving van artikel 2.2. Schade in de zin van de polisvoorwaarden is alleen gedekt als deze plotseling en onvoorzien is en daarvan is in dit geval nu juist geen sprake. De scheurvorming in de ketel is immers in de loop van de tijd geleidelijk ontstaan. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de uitsluiting van artikel 3.13 van de polisvoorwaarden van toepassing is, omdat sprake is geweest van slijtage als natuurlijk gevolg van de normale werking en het normale gebruik van de ketel. Meer subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de schade.
4.4.
Partijen twisten dus onder andere over de betekenis die aan de hier relevante polisvoorwaarden moet worden gegeven. Omdat vast staat dat over de polisvoorwaarden niet is onderhandeld, is voor de uitleg hiervan het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed) richtinggevend. Dat betekent dat die uitleg met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polis als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting, de gebruiken in de branche en de branchevoorwaarden op dit punt, alsook het beoogde doel en de functie van de verzekering, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (de zogenoemde geobjectiveerde Haviltex-norm). Bij dit alles verdient aantekening dat het een verzekeraar vrijstaat in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen en dat dit ook de vrijheid meebrengt om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voornoemde objectieve factoren voldoende kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten en omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel om onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen. Partijen zijn het over dit uitgangspunt eens.
4.5.
Bij de verdere beoordeling wordt voorop gesteld dat de bevindingen van de onderzoeker van Element door beide partijen worden aanvaard. Tijdens de zitting hebben partijen dit desgevraagd bevestigd.
4.6.
[eiseres] betoogt dat van schade pas sprake was op het moment dat de – met het oog waarneembare – scheuren in de ketel zijn ontstaan. [eiseres] duidt die scheuren als “breuk” aan. Zij onderkent dat voorafgaande aan het ontstaan van de breuk al sprake was van een geleidelijk proces van metaalvermoeiing. De microscheurtjes die zich daarbij hebben gevormd waren echter onzichtbaar “en zorgden niet voor materiaaldeformaties of problemen in het functioneren van de ketel.” De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat om deze reden in de visie van [eiseres] tot het moment van de breuk geen sprake was van materiële schade in de zin van artikel 1.8 van de polisvoorwaarden en dat daarom de schade op het moment van de breuk plotseling en onvoorzien was.
4.7.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in dit betoog.
4.8.
Uit het rapport van Element volgt dat, zoals ook [eiseres] meent, aan de in 2021 geconstateerde scheuren een proces van metaalvermoeiing vooraf is gegaan. De uiteindelijk geconstateerde scheuren zijn zogenoemde “vermoeiingsscheuren” die steeds verder zijn uitgegroeid. Element acht het “meest waarschijnlijk” dat de scheuren “over de loop van vele jaren” zijn gevormd. Uit deze bevindingen kan niet anders worden afgeleid dan dat sprake is geweest van een geleidelijk proces van beschadiging van de ketelwand, dat uiteindelijk heeft geleid tot de constatering van de scheuren bij de keuring in 2021. Anders dan [eiseres] meent, is het moment van constateren van de scheuren niet bepalend om van materiële schade te kunnen spreken. Van materiële schade is immers sprake in geval van een fysieke aantasting die zich manifesteert in een blijvende verandering van structuur. Het ontstaan en steeds verder groeien van de vermoeiingsscheuren in de ketelwand moet naar objectieve maatstaven als zodanige verandering van de structuur van de ketel worden beschouwd. De polisvoorwaarden bieden geen aanknopingspunt voor de kennelijke opvatting van [eiseres] dat het moment dat een beschadiging (met het blote oog) waarneembaar is van belang is voor het al dan niet kunnen aannemen van materiële schade in de zin van de polis.
4.9.
Anders dan [eiseres] mogelijk meent, is ook niet relevant dat de ketel steeds periodiek is goedgekeurd en dat pas bij de keuring in 2021 de scheuren zijn geconstateerd. Uit de polisvoorwaarden kan immers niet worden afgeleid dat (het resultaat van een) keuring van belang is voor het antwoord op de vraag of bepaalde schade gedekt is. [eiseres] betoogt nog dat de scheuren hebben kunnen ontstaan omdat de lassen in de ketel gebrekkig waren. Dat leidt zij af uit de opmerking van Element dat de scheuren “in de huidige vorm” zonder de “porositeiten” van de lassen niet zouden zijn ontstaan (zie de mail van Element van 18 februari 2022, 2.8). Ook dat is echter niet relevant. Weliswaar is ook schade ontstaan door een eigen gebrek van het verzekerde object gedekt, maar dan geldt nog steeds de voorwaarde voor dekking dat het moet gaan om materiële schade die plotseling en onvoorzien is. Aangenomen dat de porositeiten wijzen op een gebrekkige las, dan laat dat onverlet dat de materiële schade niet plotseling is ontstaan.
4.10.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat de materiële schade in de zin van artikel 1.8 van de polisvoorwaarden geleidelijk in een proces van jaren is ontstaan. Dit betekent dat niet voldaan is aan het dekkingsvereiste dat de schade plotseling en onvoorzien is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 2.2 van de polisvoorwaarden. De schade van [eiseres] is dus niet gedekt. Daarop loopt de vordering stuk.
4.11.
De overige geschilpunten, zoals met betrekking tot het beroep van [gedaagde] op een uitsluiting en de hoogte van de claim van [eiseres] , behoeven geen bespreking.
4.12.
[eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze worden begroot op € 2.228 aan salaris advocaat en € 2.837 aan griffierecht. De wettelijke rente is toewijsbaar zoals in het dictum omschreven. Over de nakosten behoeft geen afzonderlijke beslissing te worden genomen (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de vordering af,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde] , tot vandaag begroot op € 5.065, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot aan het moment van betaling,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
1980/
1582