Gevorderd is € 7.410,77 aan achterstallige huur tot en met de maand mei 2021 en
€ 834,34 per maand of gedeelte daarvan nadien. In de laatste bijlage van Havensteder wordt melding gemaakt van een huurachterstand tot en met de maand december 2022 van inmiddels € 12.138,66. Uit het stuk blijkt echter dat gerekend is met de verhoogde huurprijzen van € 853,41 vanaf juli 2021 en van € 873,01 vanaf juli 2022, terwijl die bedragen niet gevorderd zijn, maar slechts € 834,34 per maand. De eis omvat niet de mogelijkheid om die huurprijs te verhogen. Nog daargelaten de verweren van [gedaagde01] tegen de verschuldigdheid van de huurprijs geldt dus dat een deel van het bedrag van
€ 12.138,66 sowieso niet toewijsbaar is, omdat het niet gevorderd is. Het gaat om de bedragen waarmee de huur verhoogd is ten opzichte van het bedrag € 834,34, te weten
€ 19,07 (€ 853,41 -/- € 834,34) voor de huur vanaf juli 2021 en € 38,67 (€ 873,01 -/-
€ 834,34) voor de huur vanaf juli 2022, vermenigvuldigd met 12 respectievelijk 6 maanden, wat bedragen oplevert van € 228,84 (12 x € 19,07) en € 232,02 (6 x € 38,67). Tezamen gaat het om € 460,86. Als dat bedrag in mindering wordt gebracht op het bedrag van € 12.138,66 resteert een bedrag van € 11.677,80 waarvan, gelet op de eis, beoordeeld moet worden of dat bedrag alsmede € 834,34 per maand vanaf januari 2023 al dan niet of misschien deels voor toewijzing in aanmerking komt, gezien de gevoerde verweren en de eis in reconventie. Daarover het volgende.
Geen huur?