ECLI:NL:RBROT:2023:1515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
KTN-9247476_270123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning in huurzaak tussen Stichting Havensteder en gedaagde

In deze huurzaak heeft de kantonrechter op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Havensteder en [gedaagde01]. Havensteder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning, betaling van achterstallige huur en nevenvorderingen. De gedaagde, [gedaagde01], was het niet eens met de vorderingen en heeft in reconventie gevorderd dat Havensteder gebreken aan het gehuurde zou verhelpen en de huurprijs zou verlagen. De procedure omvatte meerdere mondelinge behandelingen en een aantal processtukken, waaronder dagvaardingen en tussenvonnissen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door niet tijdig en volledig huur te betalen, wat resulteerde in een aanzienlijke huurachterstand. De rechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde [gedaagde01] tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na het vonnis. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering in reconventie van [gedaagde01] werd afgewezen, omdat de kantonrechter onvoldoende bewijs zag voor de gebreken aan het gehuurde die een huurprijsvermindering zouden rechtvaardigen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Havensteder het vonnis kan executeren, ook als [gedaagde01] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9247476 CV EXPL 21-18701
datum uitspraak: 27 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: [naam01] , Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V. te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P. Harten.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Havensteder’ en ‘ [gedaagde01] ’.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 mei 2021, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het tussenvonnis van 9 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald en gelegenheid is geboden voor antwoord in reconventie;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 1 maart 2022 en nadien door partijen ingediende aktes met bijlagen;
  • de brief waarmee partijen opnieuw zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling;
  • de akte van Havensteder van 1 december 2022, met bijlage.
1.2.
Op 1 maart 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken, waarna de zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen tot een regeling in der minne te komen. Dat is niet gelukt.
1.3.
Op 6 december 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. De zaak is besproken met [naam02] , [naam03] en [naam04] , bijgestaan door [naam01] , voor Havensteder, en met [gedaagde01] , bijgestaan door mr. M.P. Harten.

2..De feiten

2.1.
Havensteder verhuurt aan [gedaagde01] de vrije sector woning aan het [adres01] te [plaats01] .

3..Het geschil

in conventie
3.1.
Havensteder eist samengevat om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde01] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde;
[gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan Havensteder van:
- € 7.410,77 aan achterstallige huur tot en met de maand mei 2021, met rente vanaf de dagvaarding;
- € 21,73 aan reeds verschenen rente;
- € 494,39 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 834,34 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde01] het gehuurde in gebruik blijft houden na 31 mei 2021;
- de proceskosten.
3.2.
Havensteder legt aan haar eis ten grondslag dat [gedaagde01] tekort geschoten is in de nakoming van verbintenissen uit de huurovereenkomst door de maandelijkse huur meermaals niet, niet volledig en niet op tijd te betalen. Er is een huurachterstand ontstaan. Geprobeerd is om die te innen, wat niet is gelukt. Daarom wordt de openstaande huur gevorderd en de lopende huur, en ook de rente daarover. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten gemaakt, waarvoor Havensteder een vergoeding wil.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis.
in reconventie
3.4.
[eiser01] eist samengevat en voor zover relevant om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Havensteder te veroordelen de gebreken aan het gehuurde blijvend te verhelpen, met een dwangsom van € 500,- per dag;
de huurprijs vast te stellen op nihil, althans op een door de kantonrechter te bepalen bedrag, vanaf 6 maanden vóór de dagvaarding tot de datum waarop de gebreken zijn verholpen;
Havensteder te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van het verschil tussen de betaalde huur en de te betalen huur, met rente vanaf de datum van het vonnis;
Havensteder te veroordelen tot betaling van vergoeding van materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Havensteder te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[eiser01] legt aan zijn eis ten grondslag dat het gehuurde ernstige gebreken heeft. Er is hierdoor sprake van derving van woongenot. Daarom moeten de gebreken verholpen worden en vordert [eiser01] tevens vermindering van de huurprijs met terugwerkende kracht. Ook vordert [eiser01] vergoeding van materiële en immateriële schade, vanwege gemaakte kosten en lichamelijk en psychisch ongerief teweeg gebracht door de gebreken. Daarbij stelt [eiser01] dat Havensteder willens en wetens een woning verhuurt met structurele problemen en deze situatie tot op heden laat voortduren.
3.6.
Havensteder is het niet eens met de eis.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
processueel
4.1.
Op 6 december jl. voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] twee extra bijlagen in het geding willen brengen, met betrekking tot door hem gestelde gebreken aan het gehuurde en het al dan niet hebben verricht van herstelwerkzaamheden. Bij de mondelinge behandeling heeft Havensteder hiertegen bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat de bijlagen buiten beschouwing moeten worden gelaten of dat haar alsnog gelegenheid moet worden geboden om nadere stukken in het geding te brengen, om te weerleggen dat geen werkzaamheden in het gehuurde zouden zijn uitgevoerd. Hierover wordt als volgt geoordeeld.
4.2.
Vast staat dat voormelde extra bijlagen van [gedaagde01] te laat ontvangen zijn, want binnen de ordetermijn van tien dagen die hiervoor staat [1] . Het late moment van ontvangst heeft in de weg gestaan aan een adequate voorbereiding en reactie erop, gelet op de inhoud van de bijlagen. Het levert in dit geval strijd op met de goede procesorde, mede gezien de fase waarin de procedure zich inmiddels bevindt. Daarom laat de kantonrechter de betreffende bijlagen buiten beschouwing. In dit opzicht verschillen de bijlagen van [gedaagde01] met de eveneens te laat ingediende bijlage van Havensteder ten behoeve van de mondelinge behandeling, want die bijlage betreft slechts een actualisatie van de huurachterstand tot en met december 2022. Er is voldoende tijd geweest voor [gedaagde01] om zich erop te prepareren, mede gezien de omstandigheid dat al eerder kort voor zittingen vergelijkbare aktes zijn ingediend met de destijds geldende huurachterstand, zonder bezwaar. Daarom wordt de bijlage van Havensteder wel als gedingstuk toegelaten en in de beoordeling betrokken, anders dan de extra bijlagen van [gedaagde01] .
huurvordering
4.3.
Gevorderd is € 7.410,77 aan achterstallige huur tot en met de maand mei 2021 en
€ 834,34 per maand of gedeelte daarvan nadien. In de laatste bijlage van Havensteder wordt melding gemaakt van een huurachterstand tot en met de maand december 2022 van inmiddels € 12.138,66. Uit het stuk blijkt echter dat gerekend is met de verhoogde huurprijzen van € 853,41 vanaf juli 2021 en van € 873,01 vanaf juli 2022, terwijl die bedragen niet gevorderd zijn, maar slechts € 834,34 per maand. De eis omvat niet de mogelijkheid om die huurprijs te verhogen. Nog daargelaten de verweren van [gedaagde01] tegen de verschuldigdheid van de huurprijs geldt dus dat een deel van het bedrag van
€ 12.138,66 sowieso niet toewijsbaar is, omdat het niet gevorderd is. Het gaat om de bedragen waarmee de huur verhoogd is ten opzichte van het bedrag € 834,34, te weten
€ 19,07 (€ 853,41 -/- € 834,34) voor de huur vanaf juli 2021 en € 38,67 (€ 873,01 -/-
€ 834,34) voor de huur vanaf juli 2022, vermenigvuldigd met 12 respectievelijk 6 maanden, wat bedragen oplevert van € 228,84 (12 x € 19,07) en € 232,02 (6 x € 38,67). Tezamen gaat het om € 460,86. Als dat bedrag in mindering wordt gebracht op het bedrag van € 12.138,66 resteert een bedrag van € 11.677,80 waarvan, gelet op de eis, beoordeeld moet worden of dat bedrag alsmede € 834,34 per maand vanaf januari 2023 al dan niet of misschien deels voor toewijzing in aanmerking komt, gezien de gevoerde verweren en de eis in reconventie. Daarover het volgende.
Geen huur?
4.4.
Volgens [gedaagde01] heeft Havensteder er in 2019 (stilzwijgend) mee ingestemd dat hij geen huur meer hoeft te betalen. Dat blijkt echter nergens uit en is weersproken. Het vindt weerlegging in het gevorderde en de onderbouwing daarvan, waaruit kan worden opgemaakt dat vanaf mei 2019 een huurachterstand is ontstaan en nadien pogingen in het werk zijn gesteld om achterstallige huur te innen.
huurkorting?
4.5.
[gedaagde01] voert ook aan dat hem een huurkorting is gegeven in verband met gebreken aan het gehuurde en dat de huurprijs naar beneden is bijgesteld tot € 375,- per maand. Havensteder betwist dat een huurkorting is toegekend in verband met gebreken en stelt dat zij [gedaagde01] tijdelijk heeft toegestaan om slechts een deel van de huur te betalen. De volledige huur is steeds in rekening gebracht. Dat laatste vindt steun in de specificaties van de huurachterstand die Havensteder in de loop van het geding meermaals heeft overgelegd. Uit die specificaties kan worden opgemaakt dat [gedaagde01] in februari 2021 al een forse huurachterstand had en dat hij vanaf die maand meermaals bedragen van
€ 375,- heeft betaald aan Havensteder, zij het niet consequent iedere maand, want er zijn nadien meerdere maanden geweest waarin hij geen huur heeft betaald en er zijn ook enkele maanden geweest waarin hij de volledige huur heeft betaald. Dat duidt er reeds op dat tussen partijen niet is afgesproken dat [gedaagde01] maandelijks slechts € 375,- aan huur verschuldigd zou zijn. Het standpunt van Havensteder vindt verder steun in de bijlagen 2 en 3 van [gedaagde01] . Uit de e-mailberichten van 9 maart 2021 blijkt dat het [gedaagde01] werd toegestaan om het “minimale” bedrag van € 375,- op de maandhuur te betalen en dat het een “tijdelijke afspraak” was totdat er verandering in de “persoonlijke omstandigheden” van [gedaagde01] zou komen. Daaruit blijkt niet dat de maandhuur is verminderd, maar slechts dat het [gedaagde01] tijdelijk is toegestaan om niet de volledige huur te betalen maar een geringer bedrag, zij het niet minder dan € 375,- per maand. Tevens volgt eruit dat het niet hoeven te betalen van de volledige huur geen verband houdt met gebreken aan het gehuurde maar met persoonlijke omstandigheden van [gedaagde01] . In de brief van Havensteder van 30 april 2021 is verwoord dat ondanks een betalingsafspraak mogelijk een misverstand is ontstaan en dat de huurprijs “€ 838,43” (lees: € 838,34) per maand bedraagt. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat Havensteder geen huurkorting heeft gegeven en dat [gedaagde01] in beginsel gehouden is geweest om de volledige huurprijs te blijven betalen.
huurprijsvermindering in verband met gebreken?
4.6.
[gedaagde01] vordert dat de huurprijs wordt verlaagd in verband met gebreken aan het gehuurde. Havensteder voert hiertegen verweer. Hierover het volgende.
4.7.
Op grond van artikel 7:207 lid 1 BW kan de huurder in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van een gebrek een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen van de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk heeft kennis gegeven aan de verhuurder of waarop het gebrek reeds in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te gaan, tot die waarop het gebrek is verholpen.
4.8.
Voorop wordt gesteld dat bij de beoordeling of sprake is van derving van huurgenot van woonruimte als gevolg van een gebrek of gebreken en of dat aanleiding geeft tot vermindering van de huurprijs, in aanmerking dient te worden genomen dat het overgrote deel van het huurgenot ontleend wordt aan het hebben van een dak boven je hoofd. Daarmee houdt ook het overgrote deel van de kostprijs van het gehuurde verband, wat verdisconteerd is in de huurprijs. Faciliteiten in het gehuurde dragen bij aan het huurgenot, maar zijn ondergeschikt aan eerder genoemde functie, ook wat betreft de omslag van de kosten daarvan in de huurprijs. Dat brengt met zich dat de aanwezigheid van gebreken die niet in de weg staan aan genoemde primaire functie van de woonruimte slechts in beperkte mate tot vermindering van de huurprijs kunnen leiden. In dat geval kan bij voldoende ernstige problematiek met substantiële derving van huurgenot enige huurvermindering aangewezen zijn. Zoiets kan ook stimulans opleveren voor de verhuurder om tot herstel van gebreken over te gaan, waarbij voor ogen moet worden gehouden dat onevenredige huurvermindering (als drukmiddel op de verhuurder om tot herstel over te gaan) zich niet verdraagt met het bepaalde in voormeld artikel.
4.9.
Niet is in geschil dat het gehuurde gebreken heeft gehad, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] hierdoor niet in de woning heeft kunnen wonen en elders heeft verbleven. Kennelijk is het overgrote deel van het huurgenot dus intact gebleven, ondanks de gestelde problemen. Een huurprijsvermindering tot nihil, zoals gevorderd, blijft daarom achterwege.
4.10.
De problemen aan het gehuurde, waarom huurprijsvermindering wordt verlangd, betreffen volgens [gedaagde01] wateroverlast en een niet of niet goed werkende verwarming en warmwatervoorziening. De gestelde wateroverlast is niet nader geduid. Dat geldt ook voor de gestelde problemen met de verwarming en warmwatervoorziening. Onvoldoende duidelijk is gemaakt wat er mis is geweest. Ook is onvoldoende onderbouwd gesteld vanaf wanneer de problemen hebben gespeeld en wanneer Havensteder ervan op de hoogte is gebracht. Dat maakt de gevraagde beoordeling ongewis. Voor huurprijs-vermindering tot 6 maanden vóór de dagvaarding is onvoldoende feitelijke basis. Bovendien heeft Havensteder onderbouwd gesteld dat zij aannemers heeft ingeschakeld om de gestelde (en andere) problemen aan te pakken, dat die tal van zaken hebben hersteld en verholpen, waaronder voormelde problemen, maar daarbij onvoldoende adequate medewerking hebben gekregen van [gedaagde01] , waardoor werkzaamheden minder voortvarend zijn verlopen dan mogelijk was. Dat is tevergeefs weersproken door [gedaagde01] , want uit diverse gedingstukken komt naar voren dat de communicatie met hem moeizaam is geweest en te wensen over heeft gelaten, waardoor het maken van afspraken met hem door medewerkers van Havensteder en aannemers meermaals lastig is gebleken. De derving van huurgenot is dus voor een deel aan [gedaagde01] zelf toe te rekenen. Dat geldt ook voor zover de derving van huurgenot verband houdt met de omstandigheid dat [gedaagde01] zelf een gat in een leiding heeft geboord met alle gevolgen van dien. [gedaagde01] stelt dat de gebreken nog niet verholpen zijn, maar omdat hij in de loop van de tijd geklaagd heeft over vele gebreken aan zijn woning, ook andere dan de hierboven vermelde waarop de gevorderde huurprijsvermindering ziet, en Havensteder ten aanzien daarvan ook werkzaamheden heeft laten verrichten, is niet duidelijk of de gebreken waarover [gedaagde01] nog rept verband houden met wateroverlast, de verwarming en/of warmwatervoorziening, dan wel betrekking hebben op andere gebreken aan de woning. Bij zoveel onduidelijkheid ziet de kantonrechter geen reden om de huurprijs tijdelijk te verminderen.
opschorting huurbetaling?
4.11.
Nergens blijkt uit dat [gedaagde01] de huurbetaling is gaan opschorten in verband met gebreken aan het gehuurde, laat staan dat Havensteder daarmee zou hebben ingestemd. [gedaagde01] is ook niet bevoegd geweest om (een aanzienlijk deel van de) huur onbetaald te laten.
huurachterstand en rente
4.12.
Zoals vermeld wordt geen reden gezien om de huur die [gedaagde01] moet en heeft moeten betalen naar beneden bij te stellen. Uitgangspunt is dus dat [gedaagde01] de volledige maandelijkse huur verschuldigd is en is geweest. Omdat hij de afgelopen jaren de maandelijkse huur niet of niet geheel betaald heeft, is een forse huurachterstand ontstaan. Gelet op het overwogene onder 4.3 komt van de huurachterstand tot en met december 2022 een deel, te weten € 11.677,80, voor toewijzing in aanmerking. Als gevorderd zal ook worden toegewezen € 21,73 aan reeds verschenen rente en de wettelijke rente over
€ 7.410,77 vanaf de datum van de dagvaarding.
ontbinding huurovereenkomst
4.13.
[gedaagde01] is tekort gekomen in de nakoming van meerdere verbintenissen uit de huurovereenkomst, waaronder die van tijdige en volledige betaling van de maandelijks huur met een forse huurachterstand tot gevolg. Die huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst, waartoe wordt overgegaan.
ontruiming
4.14.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na dit vonnis.
herstel gebreken?
4.15.
[gedaagde01] vordert Havensteder te veroordelen om de gebreken blijvend te verhelpen. Nog daargelaten of dat kan, blijft toewijzing hiervan achterwege bij gebrek aan belang omdat [gedaagde01] de woning moet verlaten.
betaling tot en met de maand van de ontruiming
4.16.
Uiteraard is [gedaagde01] vanaf januari 2023 de lopende huur verschuldigd aan Havensteder, maar na de ontbinding van de huurovereenkomst niet meer. Vanaf die datum heeft Havensteder recht op schadevergoeding zolang [gedaagde01] de beschikking heeft over de woning. Daarom en omdat onduidelijk is of de huur voor de maand januari 2023 is betaald, zal [gedaagde01] , zoals gevorderd, worden veroordeeld tot betaling aan Havensteder van € 838,34 per maand zolang hij het gehuurde in gebruik zal houden, waarbij een gedeelte van een maand voor een gehele mag worden gerekend.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.17.
De buitengerechtelijke incassokosten te belope van € 494,39 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
materiële en immateriële schade [gedaagde01] ?
4.18.
In verband met waterschade in de woning is een schade-expert, ingeschakeld door de verzekeraar van Havensteder, in overleg met [gedaagde01] tot een schadebedrag gekomen van € 6.500,-. Havensteder heeft bij de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat het schadebedrag in verband met waterschade betaald is aan [gedaagde01] door middel van verrekening. Uit door haar verstrekte overzichten van de huurachterstand wordt echter opgemaakt dat in juli 2021 slechts een bedrag van € 4.500,- verrekend is met de toen openstaande huurachterstand. Daarom wordt ervan uitgegaan dat [gedaagde01] nog aanspraak heeft op betaling door Havensteder van € 2.000,-. Het bedrag zal worden verrekend met voormelde huurachterstand. Onvoldoende is gesteld door [gedaagde01] om voor (aanvullende) materiële en/of immateriële schadevergoeding in aanmerking te kunnen komen. Dat wordt dan ook afgewezen, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is.
proceskosten
4.19.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 106,01 aan dagvaardingskosten, € 507,- aan griffierecht en € 933,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 311,-). Dit is totaal € 1.546,01. Voor kosten die Havensteder maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 311,- met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
Gevorderd is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (artikel 233 Rv). Dat betekent dat Havensteder het vonnis ook kan executeren als [gedaagde01] onverhoopt hoger beroep instelt. Het belang van Havensteder om dat te kunnen doen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde01] om tenuitvoerlegging van het vonnis achterwege te laten totdat daartegen aan te wenden rechtsmiddelen zijn uitgeput. In dit verband is van betekenis dat sprake is van een forse huurachterstand, die hangende de procedure is opgelopen en dreigt verder op te lopen omdat [gedaagde01] te weinig inkomen heeft om de maandelijkse huur volledig te kunnen voldoen. Om aan deze situatie een einde te maken, moet [gedaagde01] de woning verlaten en als het kan verhuizen naar een woning met een lagere huurprijs, waardoor hij mogelijkerwijs tevens in aanmerking komt voor huurtoeslag. Daartoe is hem echter al ruimschoots gelegenheid geboden. Onderbouwd is gesteld dat [gedaagde01] met verleende urgentie naar andere woonruimte heeft kunnen zoeken, echter zonder het gewenste resultaat. Vanuit de gemeente Capelle aan den IJssel is hem hierbij hulp aangeboden, waarbij samengewerkt is met Welzijn Capelle (maatschappelijk werk) en Havensteder. Omdat [gedaagde01] meerdere aangeboden woningen geweigerd heeft in verband met zijn woonwensen, heeft Welzijn Capelle in 2021 besloten geen hulp meer aan te bieden. Hangende deze procedure heeft Havensteder in 2022 nogmaals meerdere passende woningen aangeboden, wat niet geleid heeft tot aanvaarding van één daarvan, terwijl [gedaagde01] niet in de positie verkeert om hierin laks en/of kieskeurig te zijn en/of te opteren voor woningen waarvoor hij niet aan de inkomenseis voldoet. Dat lijkt wel het geval te zijn geweest. Bij deze stand van zaken ligt het temeer aan [gedaagde01] zelf als hij op straat komt te staan.
4.21.
Aangevoerd is door [gedaagde01] dat hij ziek is, maar over wat hij precies mankeert is geen mededeling gedaan. Daarnaar gevraagd heeft [gedaagde01] verklaard dat het niet lekker gaat met zijn gezondheid, maar dat het goed gaat zolang hij zijn medicijnen inneemt. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een medische toestand waarin huisuitzetting tot een uitzonderlijk schrijnende situatie zal leiden. Hierin wordt dan ook geen beletsel gezien om tot gedwongen ontruiming over te gaan als [gedaagde01] niet uit zichzelf de woning verlaat, ook tijdens een eventueel hoger beroep.
4.22.
Daarom wordt het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Havensteder te betalen:
  • € 9.677,80 aan hoofdsom (€ 11.677,80 minus € 2.000,-);
  • € 21,73 aan reeds verschenen rente;
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 7.410,77 vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
  • € 494,39 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de woning aan het [adres01] , [postcode01] , te [plaats01] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hem bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] aan Havensteder te betalen € 838,34 per maand met ingang van de maand januari 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Havensteder tot vandaag worden vastgesteld op € 1.546,01;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Artikel 4.4 Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton.